ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1828 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3628/11.30

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1828
Datum uitspraak: 04-07-2011
Datum publicatie: 13-07-2011
Zaaknummer(s): R. 3628/11.30
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Onzorgvuldige overname van de behandeling van een strafzaak.

 PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 26 maart 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 28 januari 2011.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 16 mei 2011.

Ter zitting is verweerder verschenen. Klager is - met schriftelijke vooraankondiging - niet verschenen.

FEITEN

2.1 Klager is advocaat in het arrondissement Breda.

2.2 Verweerder is advocaat in het arrondissement Rotterdam.

2.3 Op 23 maart 2010 bezocht klager in de avonduren als piketadvocaat de heer A. in het gebouw van de Brigade te Breda.

2.4 Op 25 maart 2010 ontving klager om 9.57 uur een faxbrief van verweerder inhoudende de mededeling dat hij de heer A. diezelfde ochtend zou bezoeken. De inhoud van dit telefaxbericht luidt, voor zover in deze relevant, als volgt:

”Heden ben ik benaderd door de familie van de heer A. (red.) met het verzoek om als gekozen raadsman op te treden. Ik zal cliënt hedenochtend bezoeken. Ik verzoek u vriendelijk mij het dossier toe te zenden.”

2.5 Omstreeks 10.00 uur heeft verweerder zich gemeld bij de Brigade te Breda. Voordien is door verweerder geen telefonisch contact met klager of diens kantoor opgenomen.

2.6 In een faxbrief d.d. 25 maart 2010 te 14.22 uur aan klager geeft verweerder aan dat het hem als gekozen raadsman vrijstaat een cliënt te spreken en dat daarvoor de toestemming van klager niet nodig was. De inhoud van dit telefaxbericht luidt, voor zover in deze relevant, als volgt:

” Ik bevestig hierbij dat ik cliënt op gekozen basis bijsta. Het staat mij althans vrij hem te spreken. Uw toestemming heb ik niet nodig. Mocht u om wat voor reden dan ook denken dat ik uw toestemming wel nodig zou hebben dan kunt u zich wenden tot de Deken.”

2.7 Bij faxbrief van 26 maart 2010 te 08.54 uur heeft klager verweerder geschreven:

“Uw laatste fax van gisteren heb ik in goede orde ontvangen. Ik deel uw mening niet voor zover u stelt dat ik eerst u in de gelegenheid moet stellen het verzoek van de familie met de cliënte te bespreken. Nee, het ligt anders. Ik moet het verzoek in alle vrijheid met de cliënt kunnen bespreken, teneinde te beoordelen of hij mijn verdere bijstand wenst. Nogmaals, ik heb uw toestemming niet nodig. Het had wellicht chiquer geweest u eerst telefonisch te informeren. Dat dit laatste achterwege is gebleven, levert nog geen klachtwaardig handelen op.

Overigens moet ik u berichten dat ik er een beetje moe van wordt om steeds maar weer van collega’s te moeten horen dat zij geen toestemming willen verlenen de cliënt te bezoeken teneinde de wens van familie, dan wel vrienden, te bespreken. Alsof er een huwelijkse band tussen de cliënt en de piketadvocaat bestaat. Volslagen onzin en wordt door geen enkele regeling ondersteund.

Het staat mij niet bij dat ik onlangs zoiets dergelijks met een andere confrère aan de hand heb gehad.”

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met de door advocaten in acht te nemen betamelijkheid meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:

a. dat hij zich ten onrechte als gekozen raadsman heeft gemeld bij de marechaussee;

b. dat hij druk heeft uitgeoefende op de marechaussee en de officier van justitie teneinde de cliënt van klager te spreken te krijgen;

c. een aan klager in het kader van de strafpiketregeling toegewezen cliënt zonder toestemming van klager heeft bezocht en/of geen vooroverleg met klager heeft gevoerd en dit vooroverleg tevens onmogelijk heeft gemaakt.

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende

  aangevoerd:

Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met c

4.1 Verweerder meent niet klachtwaardig te hebben gehandeld. Verweerder is van mening dat hij – gelet op de vrije advocaatkeuze die geldt voor de cliënt en gelet op jurisprudentie van de tuchtrechter, het Wetboek van Strafvordering en het Statuut voor de Raadsman in Strafzaken – geen toestemming nodig heeft van de piketadvocaat om de cliënt te spreken over de wens van de familie van de cliënt om de rechtsbijstand aan de cliënt in het vervolg door de gekozen raadsman te doen plaatsvinden. Verweerder heeft hierbij de vrije advocaatkeuze benadrukt. Voor zover een beroep wordt gedaan op het protocol rechtsbijstand strafpiket Rotterdam heeft verweerder gesteld dat hem niet bekend is dat dit protocol gelijkelijk is overgenomen door het arrondissement Breda. Verweerder is van mening dat een beroep op dit protocol niet kan slagen. Verweerder heeft erkend dat er bij de overname van de zaak geen vooroverleg heeft plaatsgevonden. Hoewel het beleid van het kantoor van verweerder is dat eerst de piketadvocaat wordt gebeld, waarbij het verzoek van de familie telefonisch wordt medegedeeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging van deze mededeling, alvorens de cliënt wordt bezocht, heeft verweerder er in dit geval voor gekozen klager alleen per fax te informeren over zijn voorgenomen bezoek en na het bezoek aan de cliënt met klager te overleggen. Verweerder kan zich niet meer herinneren waarom dit zo is gegaan. Verweerder heeft aangegeven dat hij zich kennelijk door de familie onder druk gezet voelde. Verweerder heeft voorts gesteld dat de cliënt tegen hem heeft gezegd dat hij de politie steeds heeft gevraagd om zijn eigen advocaat. Verweerder vraagt zich af in hoeverre de mededeling dat de cliënt klager had gekozen (geaccepteerd) juist is. Verweerder is voorts van mening dat deze zaak niet gelijk te stellen is met de uitspraak van het Hof van Discipline van 24 augustus 2009. Verweerder heeft ten slotte aangegeven dat hij op de dag dat hij cliënt voor het eerst sprak om 12.00 uur, om 9.58 uur een faxbrief aan klager heeft gestuurd. De marechaussee heeft verweerder medegedeeld dat zij steeds heeft geprobeerd in contact te treden met klager, maar dat klager niet bereikbaar was. Verweerder heeft gesteld dat hij na het bezoek aan de cliënt klager direct heeft gebeld en op zijn voice mail heeft ingesproken. Verweerder heeft voorts gesteld dat de zaak zich afspeelde in de piketfase, waarbij het belang van de cliënt met zich brengt dat haast is geboden. Met betrekking tot het onjuist voorlichten van de marechaussee en het niet behoorlijk benaderen van de officier van justitie heeft verweerder gesteld dat van de zijde van de marechaussee en van de officier van justitie geen klacht tegen hem is ingediend. Verweerder heeft betwist dat hij de officier van justitie op onbehoorlijke wijze heeft benaderd. Verweerder heeft ten slotte zijn excuses aangeboden voor het niet anders dan per fax op de hoogte brengen van klager van het verzoek van de familie en klagers voornemen de cliënt te bezoeken. Verweerder heeft gesteld evenwel van mening te zijn niet klachtwaardig te hebben gehandeld.

In zijn slotreactie heeft verweerder aangegeven dat zijn interpretatie van wet en regelgeving destijds anders was dan de interpretatie van klager, maar dat de interpretatie van klager naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Discipline van 29 maart 2010 gewijzigd is, en dat hij daarnaar zal handelen. Verweerder persisteert wel bij zijn eerder ingenomen standpunt. Verder stelt verweerder dat het voorval dateert van 25 maart 2010, terwijl de uitspraak van het Hof van Discipline dateert van 29 maart 2010. De uitspraak was, zo meent verweerder, niet zonder meer te voorzien.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

5.1 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende komen vast te staan dat verweerder de marechaussee een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en/of dat klager oneigenlijke druk zou hebben uitgeoefend om de cliënt van klager te spreken te krijgen. Deze klachtonderdelen kunnen derhalve bij gebreke van een nadere onderbouwing niet worden vastgesteld. Ten aanzien van klachtonderdeel b geldt dat voor zowel het openbaar ministerie als de marechaussee de mogelijkheid bestaat om op eigen initiatief een klacht in te dienen tegen verweerder, hetgeen – voor zover bekend – niet heeft plaatsgevonden. De klachtonderdelen a en b zijn derhalve ongegrond .

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.2 Vooropgesteld wordt dat een verdachte een vrije advocaatkeuze heeft. Uit vaste tuchtrechtspraak volgt dat een advocaat die de behandeling van een zaak van een andere advocaat wenst over te nemen, daarbij op een zorgvuldige wijze dient te handelen. In het algemeen kan worden verlangd dat de advocaat die de behandeling van de zaak overneemt, voorafgaande aan de op dat moment gewenste overname, behoorlijk overleg voert met de advocaat van wie hij de zaak zou moeten overnemen. Voorts behoort de advocaat wiens zaak wiens mogelijkerwijs gaat worden overgenomen dan de mogelijkheid te hebben bij zijn cliënt na te gaan of het inderdaad diens wens is om van advocaat te wisselen. Het “Statuut voor de Raadsman in Strafzaken” gaat er van uit dat indien het verzoek tot overname van de zaak niet van de verdachte zelf afkomstig is, bij de verdachte wordt geverifieerd of deze de overname wel wenst. Nu het verzoek tot overname van de zaak in het onderhavige geval niet rechtstreeks van de verdachte afkomstig was, dient de advocaat wiens zaak mogelijk zal worden overgenomen, in beginsel de mogelijkheid te hebben om bij zijn cliënt eerst zelf na te gaan of het inderdaad diens wens is om van advocaat te wisselen. Indien de toegevoegde advocaat mededeelt daar geen toestemming voor te verlenen, mag die mededeling niet zomaar genegeerd worden.

5.3 In het onderhavige geval staat vast dat er geen daadwerkelijk overleg is geweest tussen klager en verweerder over de overname van de zaak. Verweerder heeft A. bezocht zonder dat klager toestemming heeft verleend of in de gelegenheid is geweest het verzoek tot overname met A. te bespreken.

Het had op de weg van verweerder gelegen om, voorafgaand aan zijn bezoek aan A., daadwerkelijk overleg met klager te voeren. Het enkel versturen van een faxbrief houdt geen daadwerkelijke poging in om tot overleg te komen. Er is ook overigens geen sprake van omstandigheden, die het handelen van verweerder zouden kunnen rechtvaardigen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en het feit dat klager ter gelegenheid van de behandeling ter zitting inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelen acht de Raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond en klachtonderdeel c gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. J.C. van den Dries, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.