ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1817 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3718/11.120

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1817
Datum uitspraak: 09-06-2011
Datum publicatie: 13-07-2011
Zaaknummer(s): R. 3718/11.120
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De Advocatenwet kent geen algemene termijnen voor verval of verjaring van het klachtrecht. Het beginsel van rechtszekerheid brengt echter mee dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat een klacht over zijn verrichtingen binnen een redelijke termijn worden ingediend, waarbij welke termijn als redelijk moet worden beschouwd afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.   Een advocaat is niet verplicht een opdracht te aanvaarden. Dit geldt evenzeer indien een advocaat in het verleden dezelfde cliënt wel heeft bijgestaan

Verloop van de procedure

1 Bij e-mail bericht van 7 december 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, is het dossier op 24 mei 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

Inhoud van de klacht

2 Klager verwijt verweerster dat zij:

a. in 2005 en 2006 in twee zaken (een zedenzaak en een Machtiging Voorlopig Verblijf (“MVV”) nalatig is geweest in de bewijsvoering en in haar aanpak van de zaken, waardoor klager tot driemaal toe onnodig gedetineerd was. Verweerster is niet voldoende daadkrachtig opgetreden bij het verkrijgen van schadevergoeding in het kader van een letselschadezaak. Volgens klager is tijdens een verhoor in een zedenzaak zijn hand gebroken door de rechercheur, welke diagnose ten onrechte niet werd gesteld door de dienstdoende arts in de penitentiaire inrichting;

b. in 2010 heeft geweigerd klager bij te staan, omdat zij de penitentiaire inrichting te Leeuwarden te ver vond om hem te bezoeken.

c. heeft geweigerd het dossier over te dragen aan zijn nieuwe advocaat.

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Verweerster heeft klager in de periode 2005 tot en met 2007 in diverse procedures bijgestaan.

- Bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 20 april 2010 is de aan klager opgelegde gevangenisstraf en de duur van de proeftijd verminderd. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen.

Beoordeling van de klacht

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 De Advocatenwet kent geen algemene termijnen voor verval of verjaring van het klachtrecht. Het beginsel van rechtszekerheid brengt echter mee dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat een klacht over zijn verrichtingen binnen een redelijke termijn worden ingediend, waarbij welke termijn als redelijk moet worden beschouwd afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.

4.2 De klacht ziet op werkzaamheden in de periode 2005 en 2006. Klager heeft niet, althans onvoldoende, gemotiveerd waarom hij de klacht niet eerder heeft ingediend. Gesteld noch gebleken is dat klaagster nog op deze klacht hoefde te rekenen. De andere omstandigheden van het geval, zoals de aard en het gewicht van de klacht brengen niet mee dat klager desondanks nog in zijn klacht zou moeten worden ontvangen. De klacht is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.3 Vooropgesteld wordt dat een advocaat niet verplicht is een opdracht te aanvaarden. Dit geldt evenzeer indien een advocaat in het verleden dezelfde cliënt wel heeft bijgestaan. Verweerster heeft klager gemotiveerd laten weten waarom zij de opdracht niet wenste te aanvaarden. Niet valt in te zien dat verweerster ter zake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.4 Op basis van hetgeen over en weer is gesteld kan niet worden vastgesteld dat verweerster geweigerd heeft het dossier van klager over te dragen.

4.5 Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b en c als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Beslissende

Wijst klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen b en c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 9 juni 2011.

Plv. Voorzitter   

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.