ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1814 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 2872/07.87b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1814
Datum uitspraak: 06-06-2011
Datum publicatie: 13-07-2011
Zaaknummer(s): R. 2872/07.87b
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht van de deken dat de advocaat zich, naar aanleiding van kennisneming van een uitspraak van het Hof van Discipline, in een brief aan het Hof en aan de Nederlandse Orde van Advocaten een onbetamelijke inhoud en stijl heeft gebezigd. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 9 juni 2006 heeft klager, destijds in de persoon van mr. S., ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 Bij beslissing van 12 juli 2007 heeft het Hof van Discipline voor de behandeling van het dekenbezwaar tegen verweerder de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage, hierna: de Raad, aangewezen.

1.3 Bij beslissing van 29 mei 2009 heeft het Hof van Discipline klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen voornoemde beslissing van de voorzitter van het Hof van 12 juli 2007.

1.4 De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 25 oktober 2010, alwaar mr. H.H. Tan, klager, en verweerder zijn verschenen. Bij die behandeling heeft de Raad vastgesteld dat hij zich bevoegd acht om de onderhavige klachtzaak, alsmede enkele andere klachtzaken waarbij verweerder betrokken is, te behandelen. Verweerder heeft bij die gelegenheid de leden van de Raad gewraakt.

1.5 Bij beslissing van 17 januari 2011 heeft de wrakingskamer van de Raad het verzoek tot wraking van de voorzitter en leden die op 25 oktober 2010 zitting hadden afgewezen.

1.6 De Raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze beslissing, kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.7 De klacht is verder behandeld ter openbare zitting van de Raad van 4 april 2011, alwaar mr. H.H. Tan voornoemd is verschenen. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

FEITEN

2.1 Bij beslissing van 13 december 2004 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam een klacht van verweerder tegen klager ongegrond verklaard.

2.2 Tegen de ongegrondverklaring heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Het Hof heeft bij beslissing van 9 januari 2006 de beslissing van de Raad van Discipline van 13 december 2004 bekrachtigd.

2.3 Bij brief van 13 januari 2006, gericht aan de Nederlandse Orde van Advocaten en aan het Hof van Discipline, heeft verweerder een reactie gestuurd op de uitspraak van het Hof van Discipline van 9 januari 2006.

In die brief heeft verweerder onder meer het volgende gesteld:

“Temidden van deze wildgroei is nu, in korte tijd, spontaan een nieuwe kop uit het plompe lijf gegroeid, de kop van het tuchtrechtelijke absolutisme. Iedereen en alles binnen de orde moet ondergeschikt worden aan de perfecte tuchtrechtelijke beheersing.

(…)

En zo kon het gebeuren dat op een dag, op 9 januari 2006 om precies te zijn, het Hof van Discipline zich ontpopte tot een protagonist van regelrechte wetsschending.

Het Hof van Discipline verordonneerde, op die historische dag in een historische uitspraak, dat het tuchtrechtelijke beheerssysteem allesoverheersend is, en hoog boven alle weten verheven.

(…)

Alles verpletterend, om zelfs de laatste zwakke kritiek te smoren op deze systematische wetsverkrachting door het Ordemonster, is dan het volgende, beslissende, argument van het hof: “Ook de tuchtrechter stond altijd geheel achter deze handelwijze, die van belang is voor een goede tuchtrechtspleging.”

Inderdaad, alles verpletterend.

Want na deze slot-performance van dit operette-rechtsorgaan is er niets meer over.

Geen wet en geen rechtsstaat.”

2.4 Bij brief, bij klager ingekomen op 18 april 2006, heeft verweerder in het kader van een klacht welke door mr. S. (voorheen Deken) tegen verweerder was ingediend en die werd onderzocht door klager als Deken, gereageerd op een stuk van mr. S. dat klager in het kader van het dekenonderzoek aan verweerder had toegezonden.

In die brief heeft verweerder onder meer het volgende gesteld:

“Ja hoor, daar komt de aap uit de mouw!

Inderdaad, het was een onmiskenbaar twee-eentje van S. [RvD] en u om een deken-klacht tegen mij te kunnen entameren.

Het is nu dus zover.

En dit alles dan omdat ik het, terecht natuurlijk, niet pik dat het Hof van Discipline en vertegenwoordigers van de Orde mijn recht van privacy schenden.

En zich daarmee, willens en wetens, aan mijn grondrechten vergrijpen.

(…)

S. [RvD] en u zijn kennelijk in hun wiek geschoten door de rechtsmaatregelen die ik jegens hem en u, vanwege de door u en hem bedreven opzettelijke aantasting van de wet en moedwillige inbreuk op mijn basale grondrechten heb getroffen.

En menen dat deze deken-klachten, met handjeklap bekokstoofd, daartegen de beste tegenmaatregel zouden zijn.

(…)

Maar de bespottelijkheid – en de ponteneur ! – waarmee S. (RvD) en u een verbazend gewichtig en gekwetst gezicht op menen te kunnen zetten omdat ik – niet eens in de publieke ruimte maar in een onderlinge correspondentie – onmiskenbare beuzelarijen ook als beuzelarijen betitel, is zonder meer van een corpsballerig gehalte.”

KLACHT

3.1 De klacht houdt in dat verweerder in de brief d.d. 13 januari 2006 aan het Hof van Discipline en aan de Nederlandse Orde van Advocaten een inhoud en stijl bezigt die een behoorlijk advocaat niet betamen.

3.2 Ter ondersteuning van zijn bezwaar heeft klager onder meer verwezen naar de brief van verweerder van 18 april 2006.

VERWEER

4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 In het algemeen geldt de regel dat de advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

Voorts geldt de regel dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend uitlaat.

5.2 Bij de beoordeling van de uitlatingen van verweerder in zijn brief van 13 januari 2006 aan de landelijk Deken en het Hof van Discipline stelt de Raad voorop dat het verweerder in beginsel vrijstaat om zijn mening te uiten naar aanleiding van, bijvoorbeeld, een uitspraak als die van het Hof van Discipline. Dat verweerder zich daarbij, nadat de uitspraak was gedaan, rechtstreeks tot het betrokken rechterlijk orgaan heeft gewend, is ongebruikelijk, maar kan hem in de omstandigheden van dit geval niet worden ontzegd. De vraag naar de effectiviteit van een dergelijk schrijven aan de rechter laat de Raad in het midden.

5.3 Bij de uitoefening van zijn rechten zoals het recht van meningsuiting, is verweerder echter gebonden aan de voor hem als advocaat geldende regels. De Raad verwijst naar hetgeen onder nummer 5.1 is overwogen.

In het licht hiervan komt de Raad tot het oordeel dat verweerder zich in zijn brief heeft uitgelaten op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Verweerder heeft zich door de gebruikte stijl en woordkeuze laatdunkend en diskwalificerend over het Hof van Discipline en de Nederlandse Orde van Advocaten uitgelaten. De Raad heeft het oog onder meer op het kwalificeren van het Hof van Discipline als protagonist van regelrechte wetschending, het verwijten van systematische wetsverkrachting en het kwalificeren van het Hof van Discipline als operette-rechtsorgaan. Verweerder heeft hiermee ook zijn eed of belofte, afgelegd krachtens art. 3 lid 2 Advocatenwet, van eerbied voor de rechterlijke autoriteiten veronachtzaamd en aldus het vertrouwen in de advocatuur en zijn eigen beroepsuitoefening geschaad.

5.4 Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond.

MAATREGEL

6.1 De Raad acht gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

BESLISSING

7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klacht gegrond;

 legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. L.P.M. Eenens, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.