ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1810 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 2871/07.86c

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1810
Datum uitspraak: 06-06-2011
Datum publicatie: 13-07-2011
Zaaknummer(s): R. 2871/07.86c
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat de deken zich schuldig maakt aan recidive ten aanzien van het jegens klager schenden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Zaak hangt samen met R.2871/07.86a. Klacht ongegrond

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 14 juni 2006 heeft klager bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht een klacht ingediend tegen verweerder in diens hoedanigheid van Deken van die Orde.

1.2 Verweerder heeft de klacht toegezonden aan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam met het verzoek te bepalen welke Deken het klachtonderzoek ter hand zou nemen.

1.3 Bij beslissing van 16 oktober 2006 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem aangewezen ter uitvoering van het onderzoek als bedoeld in de Advocatenwet.

1.4 De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem heeft de klacht onderzocht en heeft het dossier op 13 maart 2007 aan de Raad van Discipline in het arrondissement Amsterdam toegezonden. De griffier van die Raad heeft – op de voet van artikel 46a, lid 3 Advocatenwet – op 19 maart 2007 aan de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht de klacht voor behandeling naar een andere raad te verwijzen.

1.5 Bij beslissing van 12 juli 2007 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de Raad van Discipline het ressort ’s-Gravenhage, hierna: de Raad, aangewezen voor de behandeling van de klacht.

1.6 Bij beslissing van 29 mei 2009 heeft het Hof van Discipline klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen voornoemde beslissing van de voorzitter van het Hof van 12 juli 2007.

1.7 Bij beslissing van 29 mei 2009 heeft het Hof van Discipline klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen voornoemde beslissing van de voorzitter van het Hof van 12 juli 2007.

1.8 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 25 oktober 2010. Daarbij heeft klager de bevoegdheid van de Raad voor zover deze ziet op de behandeling van de onderhavige klachtzaak – alsmede enkele andere klachtzaken – bestreden. De Raad heeft zich, na een schorsing van de zitting, bevoegd geacht om alle door verwijzing aanhangige klachtzaken te behandelen. Vervolgens heeft klager de toen zitting hebbende leden van de Raad gewraakt.

1.9 Bij beslissing van 17 januari 2011 heeft de wrakingskamer van de Raad het verzoek tot wraking afgewezen.

1.10 De Raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze beslissing, kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.11 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 4 april 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

FEITEN

2.1 Op 9 juni 2006 heeft verweerder ambtshalve een klacht ingediend tegen klager.

2.2 Bij de klachtbrief heeft verweerder stukken aan de Raad overgelegd, waaronder een klachtbrief d.d. 10 januari 2002 van de griffier van het Joegoslavië Tribunaal (mr. Holthuis), alsmede een reactie d.d. 21 juli 2002 in die zaak van klager.

In de klachtbrief heeft verweerder melding gemaakt van een “klacht van het Joegoslavië Tribunaal” tegen klager.

2.3 Bij beslissing van 9 januari 2006 heeft het Hof van Discipline een beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 december 2004, gewezen in een overeenkomstige klachtzaak (als de onderhavige) van klager tegen de ambtsvoorganger van verweerder, bekrachtigd.

KLACHT

3.1 De klacht houdt in dat verweerder zich schuldig maakt aan recidive ten aanzien van het, ten detrimente van klager, schenden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP).

De klacht is uitgebreid met het verwijt dat de documenten bij de klacht van 9 juni 2006 zijn overgelegd zonder de uitdrukkelijke instemming van klager.

VERWEER

4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Als uitgangspunt geldt dat de advocaat die optreedt als Deken ter uitvoering van de hem bij de Advocatenwet opgedragen taak een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop hij aan die taak uitvoering geeft. Slechts indien hij zich bij de vervulling van zijn taak zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is verder het volgende.

Bij beslissing van 13 december 2004 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, hierna: de Amsterdamse Raad, een klacht van klager tegen mr. S. als voormalig Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht ongegrond verklaard. De Amsterdamse Raad heeft in die zaak de klacht zakelijk als volgt weergegeven: verweerder handelt in strijd met artikel 46 Advocatenwet door zonder toestemming van klager een registratie bij te houden van beslissingen in eerdere tuchtrechtelijke procedures met betrekking tot klager en zonder toestemming van klager uit die registratie informatie over klager te verstrekken aan de Raad van Discipline.

Tegen de beslissing van de Amsterdamse Raad heeft klager destijds beroep ingesteld. Dit beroep heeft geleid tot de beslissing van het Hof van Discipline van 9 januari 2006, waarbij de beslissing van de Amsterdamse Raad van 13 december 2004 is bekrachtigd.

In die zaak was feitelijk aan de orde dat de toenmalige Deken begin 2003 een klacht tegen klager ter kennis had gebracht van de Raad van Discipline en daarbij een zogenaamde antecedentenlijst betreffende klager had gevoegd. Het Hof overwoog dat een wettelijke grondslag ter rechtvaardiging van die handelwijze, die ingevolge de WBP niet toegestaan was, op dat moment ontbrak. Het Hof overwoog voorts dat er geen aanwijzingen waren dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat een einde zou komen aan deze voor de inwerkingtreding van de WBP reeds lang bestaande praktijk en dat het in tegendeel de bedoeling was de Advocatenwet zodanig te wijzigen dat daarvoor weer een wettelijke grondslag komt en dat in afwachting daarvan door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) een tijdelijke voorziening was getroffen.

Het Hof oordeelde uiteindelijk dat het de Deken niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij, handelend in zijn hoedanigheid van Deken, de bedoelde persoonsgegevens van klager aan de tuchtrechter had verstrekt. Aldus kwam het Hof tot de beslissing tot bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline van 13 december 2004.

5.3 Tenslotte is voor de beoordeling van belang dat het onder de feiten vermelde verzoek van de landelijk Deken van de Orde van Advocaten namens de 19 Raden van Toezicht tot verkrijging van een ontheffing van het CBP heeft geleid tot verlening op 21 juli 2005 van een ontheffing voor de duur van twee jaar.

5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat de door hem bij zijn klacht overgelegde stukken betrekking hebben op de klacht van het Joegoslavië Tribunaal en dat deze stukken ambtshalve bekend zijn bij de Raad van Discipline en bij de Utrechtse Deken. Verweerder meent dat het een deken vrijstaat zich in het kader van een dekenklacht op deze stukken te baseren en deze aan de tuchtrechter voor te leggen. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij niet inziet welk fundamenteel recht er van klager zou worden geschonden daar de gegevens op klager zelf betrekking hebben en slechts worden gebruikt in het kader van een procedure tegen hem.

5.5 Naar het oordeel van de Raad stond het verweerder onder de door hem aangevoerde omstandigheden vrij om bij zijn ambtshalve klacht van 9 juni 2006 melding te maken van een eerdere klacht van het Joegoslavië Tribunaal, die door de Raad van Discipline is behandeld, alsmede om stukken daarvan bij zijn klacht te voegen. Niet valt in te zien dat verweerder aldus doende de norm van artikel 46 Advocatenwet heeft overtreden.

Voor zover klager heeft verwezen naar de WBP verwijst de Raad naar hetgeen is geoordeeld in de zaak met nummer R.2871/07.86a, hetgeen meebrengt dat klagers beroep daarop niet slaagt.

5.6 Gelet op het voorgaande is de klacht in beide onderdelen ongegrond.

BESLISSING

6.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. L.P.M. Eenens, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607