ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1797 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3696/11.98

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1797
Datum uitspraak: 12-05-2011
Datum publicatie: 13-07-2011
Zaaknummer(s): R. 3696/11.98
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bij de beoordeling of een klacht over een advocaat tijdig is ingediend dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort samengevat, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.   Door hier eerst drie jaar en vervolgens weer bijna vijf jaar mee te wachten, kan klager niet meer in zijn klacht worden ontvangen vanwege tijdsverloop, zelfs indien moet worden aangenomen dat de stafjurist van het bureau van de Orde van Advocaten niet steeds adequaat op zijn brieven heeft gereageerd. De adovcaat is door het verstrijken van inmiddels 8 jaar na indiening van de klacht tevens in een nadelige bewijspositie gebracht

 Verloop van de procedure

1 Bij brief van 2 april 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, is het dossier op 26 april 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

Inhoud van de klacht

2. Klager verwijt verweerder dat hij (en zijn kantoorgenoten) niet hebben voldaan aan hun inspanningsverplichtingen jegens klager, door een kort geding procedure nodeloos te rekken, waardoor er financiële schade voor klager is ontstaan. De zaak is voorts door verweerder doorgezet, terwijl klager geen belang meer had.

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Verweerder heeft in 2002 klager bijgestaan in een juridisch geschil met zijn buurman.

- Tijdens de behandeling ter zitting heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden tot 14 september 2002. Vanwege de verhuizing van klager  in december 2002 heeft de rechter geoordeeld dat klager geen belang meer had bij zijn vordering en dat de proceskosten werden gecompenseerd.

- Klager heeft een kantoorgenoot van verweerster voorts advies gevraagd omtrent een geschil met één van zijn werknemers.

- Bij brief van 31 maart 2003 heeft verweerder klager laten weten geen vertrouwen meer te hebben in een vruchtbare samenwerking en heeft hij zijn werkzaamheden voor klager beëindigd.

- In het kader van het onderzoek door de deken van deze klacht heeft de stafjurist klager op 3 november 2003 bericht dat de klacht werd voortgezet in een begrotingsprocedure, aangezien deze met name zag op de hoogte van de declaratie, .

- Klager heeft hiertegen bij ongedateerde brief, ontvangen door de Raad van Toezicht op 5 november 2003, bezwaar gemaakt en verzocht de klachtprocedure opnieuw er hand te nemen.

- Bij e-mail bericht van 7 juli 2006 heeft klager de Nederlandse Orde van Advocaten bericht dat hij nimmer enige reactie had ontvangen op de onderhavige klacht.

- Bij e-mail bericht van 31 juli 2006 heeft de stafjurist klager bericht dat het klachtdossier in 2003 was afgesloten en dat verweerder de betwiste declaratie in de begrotingsprocedure had gecrediteerd.

- Bij e-mail bericht van 4 februari 2011 heeft klager naar de stand van zaken gevraagd.

- Bij e-mail bericht van 1 maart 2011 heeft klager de stafjurist bericht dat hij de klacht aan de Raad van Discipline wilde voorleggen.

- Op verzoek van de stafjurist heeft klager op 11 april 2011 brieven van 1 augustus en 1 september 2006 doen toekomen, waarin hij verzoekt om afhandeling van de klacht.

Beoordeling van de klacht

4.1 Bij de beoordeling of een klacht over een advocaat tijdig is ingediend dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort samengevat, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

4.2 De onderhavige klacht is op 2 april 2003 door klager ingediend. De stafjurist heeft op 3 november 2003 aan betrokken partijen bevestigd dat de klacht zou worden doorgezet in de vorm van een begrotingsprocedure. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt, doch de begrotingsprocedure heeft gewoon doorgang gevonden. Pas op 7 juli 2006 is klager op zijn eerdere bezwaar terug gekomen. Verweerder behoefde hier in alle redelijkheid geen rekening meer mee te houden. Het had op de weg van klager gelegen om kort volgend op het kennelijk uitblijven van een reactie op zijn ongedateerde brief van november 2003 aan te geven dat hij zijn klacht wenste voor te leggen aan de Raad van Discipline. Vervolgens is klager pas weer vijf jaar later op de zaak teruggekomen. Door hier eerst drie jaar en vervolgens weer bijna vijf jaar mee te wachten, kan klager niet meer in zijn klacht worden ontvangen vanwege tijdsverloop, zelfs indien moet worden aangenomen dat de stafjurist van het bureau van de Orde van Advocaten niet steeds adequaat op zijn brieven heeft gereageerd. Verweerder is door het verstrijken van inmiddels 8 jaar na indiening van de klacht tevens in een nadelige bewijspositie gebracht

4.4 Gezien het voorgaande moet de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk worden afgewezen.

Beslissende

wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, op 12 mei 2011.

Plv. Voorzitter   

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.