ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1784 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3590/10.220

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1784
Datum uitspraak: 16-05-2011
Datum publicatie: 13-07-2011
Zaaknummer(s): R. 3590/10.220
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Aannemelijk is dat klager heeft nagelaten zijn advocaat te voorzien van de gevraagde/vereiste stukken. Verzet ongegrond.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 20 mei 2010 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is op 14 december 2010 ontvangen door de Raad.

1.2 Bij beslissing van 7 januari 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 10 januari 2011.

1.3 Bij brief van 17 januari 2011 heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 14 maart 2011. Ter zitting zijn de vader van klager en verweerder verschenen.

2. DE KLACHT EN HET VERZET

De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij zich onvoldoende voor hem heeft ingespannen en wenst het door hem aan verweerder betaalde bedrag van € 1.700,-- terug te ontvangen.

De gronden van het verzet

Als grond van het verzet heeft klager gesteld dat alle stukken tijdig in één keer zijn ingeleverd en dat nadien nooit meer brieven van verweerder zijn ontvangen waarin stond dat er gegevens aangeleverd moesten worden doch slechts brieven waarin om betaling werd verzocht.

3. VERWEER

Verweerder heeft gesteld dat klager hem medio 2009 heeft ingeschakeld. Op dat moment verbleef klager illegaal in Nederland. Klager heeft verweerder in eerste instantie verzocht uit te zoeken waarom hij niets van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) hoorde aangezien hij eerder een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel “verblijf bij partner”. Klager verbleef op dat moment bij zijn partner uit Litouwen. Verweerder had behoefte aan meer informatie en schriftelijke bewijsstukken en heeft hier tevergeefs om verzocht. Verweerder heeft desalniettemin geprobeerd uit te zoeken om welke reden klager niets van de IND vernam. Korte tijd later heeft klager verweerder bericht dat hij een nieuwe (Hongaarse) partner had. Er zou reeds een nieuwe aanvraag zijn ingediend voor verblijf bij deze partner, maar de IND zou ook op deze aanvraag nimmer hebben gereageerd. Klager heeft met verweerder afgesproken dat hij contact zou opnemen met de IND teneinde duidelijkheid te verkrijgen over lopende procedures. Verweerder heeft een afspraak gemaakt met klager en diens nieuwe partner op zijn kantoor. Voorts heeft verweerder verzocht om aanvullende (onder andere financiële) gegevens van klager en zijn nieuwe partner. Verweerder heeft vervolgens enkel gegevens van klager gekregen maar niet van zijn nieuwe vriendin. Verweerder heeft klager bij brief van 2 december 2009 uitdrukkelijk aangegeven dat er geen enkele verantwoordelijkheid zijnerzijds bestond voor het dragen van de nadelige consequenties die een en ander voor klager in zowel de bewaringszaak als in de zaak voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning mogelijk zouden hebben door het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. Ook heeft verweerder in dat verband uitdrukkelijk aan klager aangegeven dat verweerder vreesde voor uitzetting van klager naar Marokko nu niet kwam vast te staan dat klager daadwerkelijk een relatie onderhield met mevrouw N. en hij bovendien blijkens de gedingstukken ook nimmer gewag van een relatie met haar had gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van klager ongegrond verklaard en klager is uiteindelijk uitgezet naar Marokko. Verweerder is van mening dat hij klager naar behoren heeft bijgestaan en hem tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. 

4. BEOORDELING VAN HET VERZET

De Raad stelt vast dat klager geen gronden voor zijn verzet heeft aangevoerd anders dan een uitwerking en herhaling van de klacht. Uit de brieven van verweerder aan klager van 9 septemer 2009, 22 september 2009 en 2 december 2009 volgt dat verweerder klager meerdere malen tevergeefs om nadere stukken heeft verzocht. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat klager alle gevraagde/vereiste stukken aan verweerder heeft overgelegd. De Raad onderschrijft de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 7 januari 2011 en maakt die tot de zijne.

5. BESLISSING

De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2011.

griffier voorzitter