ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1575 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3558/10.188

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1575
Datum uitspraak: 11-04-2011
Datum publicatie: 26-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3558/10.188
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Ondanks lang te wachten met het indienen van de klacht is de klacht ontvankelijk. Advocaat handelt tuchtrechtelijk laakbaar door een toevoeging te declareren, terwijl zij haar client op betalende wijze rechtsbijstand verleent en haar client voor de keuze stelt haar werkzaamheden slechts op betalende wijze voort te zetten, terwijl de client in aanmerking komt voor een toevoeging.  

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 18 februari 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 12 november 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 14 februari 2011.

Ter zitting zijn klaagster en verweerster verschenen. Klaagster werd ter zitting bijgestaan door mevrouw S. Bergman, jurist bij Achmea Rechtsbijstandverzekeraar. Verweerster werd ter zitting bijgestaan door mr. P. van Riessen, advocaat te Gouda.

FEITEN

2.1 Verweerster heeft de belangen van klaagster behartigd vanaf november 2003 tot en met 2005.

2.2 Bij brief van 18 november 2003 heeft verweerster een opdrachtbevestigingsbrief aan klaagster doen toekomen. Uit deze brief volgt dat klaagster in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand.

2.3 Op 17 december 2003 is aan klaagster een voorwaardelijke civiele toevoeging verleend.

2.4 Verweerster heeft klaagster bij brief van 23 december 2003, voor zover in deze relevant, als volgt bericht:

“Inmiddels begreep ik van de Raad voor Rechtsbijstand dat aan u een voorlopige toevoeging is verleend. Dit betekent dat aan het eind van de procedure opnieuw bekeken dient te worden of u voor een toevoeging in aanmerking komt. Ik heb dan opnieuw al uw financiële bescheiden nodig. Mocht u geen toevoeging worden verleend dan zal ik voor u moeten optreden voor mijn vaste uurtarief voor particulieren van € 135,00 exclusief 5% kantooronkosten en 19% BTW.”

2.5 Bij brief van 21 februari 2005 heeft verweerster klaagster, voor zover in deze relevant, als volgt bericht:

 “Voor de goede orde wijs ik je erop dat ik nog uitsluitsel krijg over mijn kosten. Jij hebt met H. (red.) de afspraak gemaakt dat hij mijn kosten zal voorschieten en dat jij deze zult terugbetalen. Voor de goede orde zij opgemerkt dat jij mijn debiteur bent en niet H. (red.). Zoals afgesproken zal ik je mijn kosten in rekening brengen conform mijn uurtarief voor particulieren van € 135,-- exclusief 5% kantooronkosten en 19% BTW. Graag verneem ik van je op welke naam ik deze declaratie kan stellen.”.

2.6 Op 1 maart 2005 is een definitieve toevoeging aan klaagster verleend.

2.7 Bij brief van 9 maart 2005 heeft verweerster klaagster voorzover relevant bericht:

 “Bijgaand ontvang je mijn declaratie over de periode november 2003 tot en met begin maart 2005, inclusief griffierechten en betaalde kosten voor uittreksels. De declaratie is opgemaakt conform de door ons gemaakte afspraken, inhoudende dat je ongeacht of er een toevoeging aan jou wordt verleend, de door mij aan jouw dossier bestede tijd zult betalen op basis van mijn uurtarief van € 135,00 exclusief 5% kantooronkosten en 19% BTW. Voorlopig ga ik er vanuit dat ik ongeveer € 400,00 van de Raad voor Rechtsbijstand betaald zal krijgen. Dit bedrag kun je van het door jou te betalen bedrag van € 7.051,98 aftrekken, zodat resteert te voldoen een bedrag van € 6.652,00. Indien ik een hoger bedrag van de Raad voor Rechtsbijstand zal ontvangen, zal ik dat verrekenen met mijn volgende declaratie.”

2.8 Bij brief van 23 maart 2005 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

 “Halverwege de procedure inzake jouw scheiding van de heer B. (red.) spraken wij, in overleg met H. (red.), af dat ik voor jou ondanks de afgegeven toevoeging zou optreden op basis van mijn uurtarief voor particulieren van

€ 135,00 exclusief 5% kantoorkosten en 19% BTW. H. (red.) gaf aan bereid te zijn deze kosten voor jou te betalen, althans deze voor te schieten. Op deze manier zou jij in ieder geval de BTW kunnen verrekenen aangezien de nota op naam van H. BV (red.) zou komen.

Inmiddels heeft de Raad voor Rechtsbijstand een definitieve toevoeging toegekend. Wij spraken af dat ik op jouw naam een nota zou opmaken voor de eigen bijdrage, de griffierechten en de kosten van de uittreksels. Bijgaand ontvang je deze nota. Vriendelijk verzoek ik je voor betaling zorg te dragen. Het restantbedrag heb ik geboekt op naam van H.(red.)/advies. In overleg met H. (red.) laat deze rekening nog even op zich wachten.”

2.9 Bij brief van 13 januari 2006 heeft verweerster klaagster, voorzover in deze relevant, als volgt bericht:

 “Voor de goede orde bevestig ik je hierbij hetgeen wij telefonisch hebben afgesproken. Tijdens jouw echtscheidingsprocedure zijn wij overeengekomen dat ik voor je zou optreden voor mijn uurtarief voor particulieren van € 135,00 exclusief 5% kantoorkosten en 19% BTW. Je zou geen gebruik maken van de eventueel aan jou af te geven toevoeging. H. (red.) gaf destijds aan deze kosten voor jou te betalen, althans deze voor je voor te schieten. Nadien is de financiële situatie van H. (red.) zodanig gewijzigd dat hij deze belofte niet gestand kan doen. Wij spraken af dat ik op jouw naam een nota zou opmaken voor de thans nog openstaande kosten. Hierop wordt in mindering gebracht het door jou betaalde voorschot. Bijgaand ontvang je de declaratie. Wij spraken af dat je dit bedrag in 18 maandelijkse termijnen mag betalen.”

KLACHT

3. Klaagster verwijt verweerster dat hoewel klaagster in aanmerking kwam voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand verweerster aan klaagster kenbaar heeft gemaakt dat klaagster de werkzaamheden van haar op basis van een uurtarief ad € 135,-- diende te betalen. Klaagster is hiermee onder druk van de omstandigheden akkoord gegaan.

VERWEER

4. Verweerster heeft gesteld dat zij begin 2004 al aan klaagster heeft aangegeven dat zij, gelet op de grote hoeveelheid tijd die de behandeling van het dossier met zich meebracht, niet langer bereid was op toevoegingsbasis werkzaam te blijven. Om die reden is verweerster met klaagster een uurtarief van € 135,00 overeengekomen hetgeen verweerster naar haar mening vrijstond. Toen de afspraak werd gemaakt dat verweerster op basis van een uurtarief werkzaam zou zijn, is in eerste instantie afgesproken dat verweerster de aan klaagster verleende toevoeging zou intrekken. Op verzoek van de werkgever van klaagster heeft verweerster deze toevoeging echter toch gedeclareerd en de vergoeding vervolgens verrekend met de openstaande uren. Verweerster heeft zich later gerealiseerd dat zij dit laatste niet had mogen doen en erkent hiermee fout te hebben gehandeld. Desalniettemin is verweerster van mening dat de klacht door klaagster veel te laat is ingediend. Verweerster betwist dat klaagster destijds geestelijk niet in staat zou zijn geweest om de consequenties van de gemaakte afspraak te overzien.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5. Bij de beoordeling van de vraag of een klacht over het optreden van een advocaat tijdig is ingediend dienen in ieder geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat tuchtrechtelijk kan worden getoetst en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en tuchtrechter hoeft te verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet in het algemeen worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald. Factoren die een rol kunnen spelen zijn onder meer – derhalve niet uitsluitend – de aard en het gewicht van de klacht, en bezien vanuit de positie van de advocaat, de vraag of de advocaat na verloop van tijd redelijkerwijs nog met klachten over zijn optreden rekening moet houden alsmede de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadeligere bewijspositie heeft gebracht. Met betrekking tot de aard van de klacht is het navolgende van belang. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerster een betalingsafspraak met klaagster heeft gemaakt, ondanks het feit dat klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging en deze toevoeging ook is verleend en vervolgens ook is gedeclareerd. Een afspraak tot betaling is op zichzelf niet ongeoorloofd als de cliënt ondanks de toevoegingsmogelijkheid wenst te betalen, maar de advocaat mag de cliënt niet in die richting beïnvloeden en moet zich, integendeel, deugdelijk ervan vergewissen dat de cliënt weet welke rechten hij prijsgeeft, dat ook werkelijk wil en de financiële consequenties daarvan kan dragen. In beginsel dient de advocaat de cliënt uitdrukkelijk voor te houden dat een toevoeging mogelijk is; de veronderstelling dat de cliënt wel weet wat hij doet is onvoldoende. Gelet op het vorenstaande overweegt de Raad dat verweerster een betalingsafspraak met klaagster heeft gemaakt, terwijl vast stond dat klaagster de financiële consequenties daarvan niet kon dragen. In tegenstelling tot het standpunt dat verweerster inneemt, is de Raad van oordeel dat een advocaat zich niet terug kan trekken uit een zaak indien blijkt dat de vergoeding van de toevoeging niet “dekkend” is voor de te verrichten werkzaamheden. De conclusie moet zijn dat verweerster op meerdere fronten tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het feit dat klaagster lang heeft gewacht met het indienen van een klacht weegt minder zwaar dan het tekortschieten van verweerster. Daarbij komt dat klaagster onbetwist heeft gesteld dat zij pas in 2009 daadwerkelijk op de hoogte was van haar positie, nadat verweerster haar vier jaar daarvoor had voorgelegd dat zij zich uit de zaak zou terugtrekken als klaagster niet zou instemmen met juridische bijstand voor rekening van klaagster. Niet is gebleken dat verweerster door tijdsverloop in haar verdediging is geschaad. De Raad acht de klacht dan ook ontvankelijk en gegrond.

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de door verweerster begane overtreding acht de Raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerster de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove en mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.