ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1569 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3492/10.122

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1569
Datum uitspraak: 18-04-2011
Datum publicatie: 21-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3492/10.122
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: De advocaat is verplicht zich bij aanvaarding van de opdracht te vergewissen van de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval tevens van de identiteit van de tussenpersoon die de opdracht heeft verstrekt, tenzij de aard of omstandigheden dit onmogelijk maken. Het niet voldoen aan deze verplichting is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Eveneens verwijtbaar is het zich er niet van vergewissen dat een voorgelegd en reeds ondertekend convenant de uitdrukkelijke wil van beide daarbij betrokken partijen weergeeft. Tot het legaliseren van een handtekening mag een advocaat pas overgaan als hij ervoor kan instaan dat die handtekening ook afkomstig is van degene die in het betreffende stuk wordt genoemd. Waar nodig ter voorkoming van geschil of misverstand, dienen informatie en afspraken schriftelijk te worden bevestigd. Dat nalaten is onzorgvuldig en de gevolgen daarvan komen voor risico van de advocaat. Berisping. Klacht in alle onderdelen gegrond. Enkele waarschuwing

1. PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 8 februari 2010 van haar huidige raadsman heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door eerst de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het dossier is door de Raad ontvangen op 11 augustus 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 28 februari 2011. Ter zitting is verweerder verschenen. Klaagster is verschenen met haar raadsman mr. J.J.A. Janssen.

2. FEITEN

2.1 Klaagster heeft zich medio 2007 samen met haar toenmalige echtgenoot tot de besloten vennootschap E. BV, aan welke vennootschap geen advocaten verbonden zijn, gewend met het verzoek hen te adviseren in verband met de gevolgen van de echtscheiding tussen hen. Op 16 mei 2007 hebben klaagster en haar toenmalige echtgenoot en de adviseur van E. BV, niet zijnde een advocaat, een opdrachtbevestiging ondertekend. Aan die opdrachtbevestiging zijn de algemene voorwaarden van E. BV gehecht.

2.2 Door klaagster en haar toenmalige echtgenoot is op 4 juli 2007 een echtscheidingsconvenant getekend. E. BV heeft laten weten dit convenant door te zullen sturen naar een advocaat met het verzoek een verzoekschrift tot echtscheiding op te stellen en in te dienen bij de rechtbank. In de opdrachtbevestiging heeft E. BV de gegevens van het advocatenkantoor dat belast zou worden met de indiening van het verzoekschrift vermeld (te weten het kantoor van verweerder). Het convenant is door E. BV naar verweerder gezonden.

2.3 Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 september 2007 is op het door verweerder namens partijen ingediende gemeenschappelijke verzoek tot echtscheiding, tussen hen de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft de bepalingen uit het door partijen ondertekende convenant opgenomen in de beschikking.

2.4 Op 21 september 2007 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage.

3. KLACHT

3.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij:

 1. heeft nagelaten te voldoen aan zijn plicht zich te vergewissen van de identiteit van klaagster;

 2. heeft nagelaten om te toetsen of de hoogte van de alimentatie in overeenstemming is/was met de wettelijke maatstaven en daarmee deze zaak niet zorgvuldig behandeld. Verweerder heeft daarmee volgens klaagster gedragsregels 4 en 38 overtreden;

 3. een akte van berusting heeft ondertekend buiten aanwezigheid van klaagster, zonder haar identiteit vast te kunnen stellen en zonder vast te kunnen stellen of zij daadwerkelijk wenste te berusten;

 4. in strijd met de waarheid heeft verklaard klaagster (over de inhoud van het convenant) te hebben gesproken.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft inhoudelijk, schriftelijk verweer gevoerd. Na kennisneming van het voorlopig oordeel van de deken heeft hij ter zitting aan de Raad medegedeeld dat daardoor zijn visie is gewijzigd. Hij erkent dat hij minimaal eenmaal met klaagster persoonlijk had moeten spreken en zich van haar identiteit had moeten vergewissen.

5. BEOORDELING VAN DE KLACHT  

5.1 De Raad acht de klacht in al haar onderdelen gegrond. Zij overweegt daartoe het volgende.

 klachtonderdeel 1

5.3 De advocaat is verplicht zich bij aanvaarding van de opdracht te vergewissen van de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval tevens van de identiteit van de tussenpersoon die de opdracht heeft verstrekt, tenzij de aard of omstandigheden van de zaak dit onmogelijk maken. Vast staat dat de opdracht aan verweerder is verstrekt door E. BV. Vast staat voorts dat verweerder klaagster nooit heeft gezien en zich niet van haar identiteit heeft vergewist. Juist vanwege het feit dat hij de opdracht van een derde kreeg had hij wat dat betreft, echter extra zorgvuldigheid moeten betrachten. Dat hij dat niet heeft gedaan acht de Raad klachtwaardig.

klachtonderdeel 2

5.4 Door bemiddeling van E. BV is tussen klaagster en haar toenmalige echtgenoot een convenant tot stand gekomen. Dit convenant is door hen beiden ondertekend en op iedere pagina geparafeerd. Vervolgens is het overeenkomstig de gemaakte afspraken naar verweerder gezonden met– zakelijk weergegeven – het verzoek zorg te dragen voor de procedurele formaliteiten rondom de echtscheiding. Dat het verzoek zich daartoe beperkte, heeft naar het oordeel van de Raad evenwel niet tot gevolg dat verweerder niet de volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud van het convenant draagt. Integendeel. Die verantwoordelijkheid is een rechtstreeks gevolg van het aanvaarden van de opdracht. Verweerder had de inhoud ervan aan de wettelijke regels en vereisten moeten toetsen en zich ervan moeten vergewissen dat het convenant de uitdrukkelijke wil van beide daarbij betrokken partijen weergaf, alsmede dat partijen voldoende waren voorgelicht over hun rechtspositie. Dat heeft verweerder niet gedaan en ook in zoverre valt hem in tuchtrechtelijke zin een verwijt te maken.

 klachtonderdeel 3

5.5 Tot het legaliseren van een handtekening mag een advocaat pas overgaan als hij ervoor kan instaan dat die handtekening ook afkomstig is van degene die in het betreffende stuk wordt genoemd. Dat zal in de regel betekenen dat de advocaat een handtekening enkel kan legaliseren als hij bij de plaatsing daarvan aanwezig was en zich bovendien van de identiteit van degene wiens handtekening hij legaliseert, heeft vergewist. Verweerder echter heeft klaagster nooit gezien, zodat hij zich niet van haar identiteit heeft kunnen vergewissen. Evenmin heeft hij kunnen vaststellen of de handtekening onder het convenant van haar afkomstig was. Een vergelijking met de handtekening, geplaatst in het paspoort van de desbetreffende persoon, is niet voldoende. Onder deze omstandigheden had hij de akte van berusting op naam van klaagster niet mogen legaliseren. Dat geldt temeer nu de akte van berusting de weg vrijmaakt voor inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

 klachtonderdeel 4

5.6  Klaagster stelt verweerder niet te hebben gesproken. Verweerder bestrijdt dat en stelt haar telefonisch, geruime tijd na de echtscheiding, te hebben gesproken, hetgeen klaagster op haar beurt weer bestrijdt. Op basis van deze tegenstrijdige verklaringen kan de Raad niet vaststellen of partijen elkaar nu wel of niet hebben gesproken. De gevolgen daarvan brengt de Raad voor risico van verweerder, nu het op zijn weg had gelegen een eventueel gesprek en de inhoud daarvan, schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Dat geldt temeer nu wel vast staat dat klaagster niet bij verweerder op kantoor is geweest en verweerder niet bij de totstandkoming van het convenant betrokken is geweest.

6. MAATREGEL

6.1 Alles overwegend acht de Raad de hierna te melden maatregel passend en geboden. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting van de Raad gezegd heeft zijn eigen tekortkomingen te hebben ingezien en zijn handelwijze in zaken als die van klaagster inmiddels heeft aangepast conform het advies van de deken.

7. BESLISSING

De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven voorzitter, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. G.J. Schipper en mr. J.C. van den Dries, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.