ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1565 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3482/10.112

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1565
Datum uitspraak: 28-03-2011
Datum publicatie: 20-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3482/10.112
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Uitgangspunt in de relatie advocaat-wederpartij is steeds dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mat niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Daarvan is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder bij het optreden namens zijn cliënt over de schreef is gegaan. Wel staat vast dat verweerder de deken niet juist heeft geïnformeerd in het kader van het onderzoek naar een tegen hem ingediende klacht. Dat acht de Raad tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht deels gegrond. Enkele waarschuwing.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brieven van 24 februari 2009, 16 september 2009, 21 september 2009 en 2 oktober 2009 hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 14 juli 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 31 januari 2011.

Ter zitting zijn klagers en verweerder verschenen.

FEITEN

2.1 Verweerder heeft de wederpartij van klagers bijgestaan in diverse gerechtelijke procedures, waaronder een kort geding procedure bij de Rechtbank Rotterdam, sector kanton.

2.2 Verweerder is op verzoek van zijn cliënte een kort geding procedure gestart ter ontruiming van de door klagers van zijn cliënte gehuurde bedrijfsruimte. Hij heeft de dagvaarding voor dat kort geding op 30 augustus 2007 doen uitbrengen aan het adres waar klagers volgens de GBA stonden ingeschreven. De deurwaarder heeft dat op verzoek van verweerder geverifieerd.

2.3 Klagers zijn ter zitting niet verschenen, waarna op 20 september 2007 een verstekvonnis is gewezen waarbij de vorderingen van de cliënte van verweerder zijn toegewezen. Dit verstekvonnis is op 15 oktober 2007 door de deurwaarder zowel op het GBA-adres als het zakelijke adres van klagers betekend. Daarbij is bevel tot ontruiming gedaan.

2.4 Op 30 oktober 2007 is aan klagers aangezegd dat op 1 november 2007 de door klagers gehuurde bedrijfsruimte ontruimd zou worden. Dat is in de ochtend van 1 november 2007 ook geschied.

2.4 Verweerders hebben een executiegeschil aanhangig gemaakt. De behandeling ter zitting heeft op 1 november 2007 plaatsgevonden. Verweerder was niet ter zitting aanwezig; de zaak werd waargenomen door een kantoorgenoot. Op 5 november 2007 is vonnis gewezen.

2.5 Uit het vonnis van 5 november 2007 blijkt dat de gevolmachtigde van de cliënte van verweerder ervan op de hoogte was dat klagers niet woonachtig waren op het adres waar de dagvaarding betekend was en daar ook nooit hadden gewoond en dat hij van het feitelijk verblijfadres van klagers op de hoogte was.

2.6 Klagers hebben tegen verweerder een klacht ingediend waarbij verweerder – voorzover hier van belang - werd verweten dat hij een inleidende dagvaarding heeft doen betekenen aan een adres, waarvan hij op het moment van dagvaarding wist dat klagers daar niet woonachtig waren terwijl hij bovendien bekend was met het adres waar klagers feitelijk wel woonachtig waren.

2.7 De Raad van Discipline heeft bij beslissing van 19 april 2010 deze klacht ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft deze beslissing op 10 januari 2011 bekrachtigd.

KLACHT

3. Klagers verwijten verweerder dat hij:

a. op 4 juni 2009 tijdens een zitting bij de Voorzieningenrechter te Rotterdam de rechter bewust heeft misleid en in strijd met de waarheid heeft voorgelicht door te stellen: dat mevrouw G. wel getracht heeft aangifte te doen tegen K., maar dat de politie inmiddels heeft geconstateerd dat sprake is van een valse aangifte en thans mevrouw G. onderwerp van strafrechtelijk onderzoek is;

b. blijkens een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2007 (zaaknr. 294748/KG ZA 07-988) in de eerdere klachtprocedure met kenmerk K087 2008/2009 ten onrechte en in strijd met de waarheid heeft gesteld dat hij bij het uitbrengen van de dagvaarding niet op de hoogte was van de juiste adresgegevens van klagers en dat klagers feitelijk niet woonachtig waren op het adres waarop een dagvaarding is betekend en

c. in de klachtprocedure met kenmerk K087 2008/2009 de toenmalige deken onjuist heeft voorgelicht en misleid door ten onrechte te stellen dat hij en zijn cliënte niet bekend waren met het juiste woonadres van klagers tijdens de betekening van eerder vermelde dagvaarding. 

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.

Klachtonderdeel a

4.1 Volgens verweerder maakten klagers zich schuldig aan huisvredebreuk. In

overleg met de politie zijn op 23 december 2008 drie mondelinge vorderingen tot ontruiming gedaan. De aanleiding voor de aangifte door klagers was volgens hem een andere. Op een gegeven moment was het pand aan de ’s-Gravendijkwal verkocht. De inboedel was daarin echter achtergelaten. Die is er uitgehaald en opgeslagen, want het pand moest leeg worden opgeleverd. Toen is aangifte gedaan. De politie gaf aan dat als de vork zo in de steel zat, er sprake was van valse aangifte. Het proces-verbaal zou in de prullenbak verdwijnen. Dit is aan de voorzieningenrechter verteld en op deze aangifte en mededeling van de politie is in de pleitnota gedoeld, aldus verweerder. De omstandigheid dat er een politiesepot plaatsvond maakt niet dat tijdens de zitting niet de waarheid is gesproken.

Klachtonderdeel b

4.2 Over dit onderdeel heeft de Raad van Discipline reeds geoordeeld en verweerder meent dat dit onderdeel van de klacht om die reden niet ontvankelijk althans ongegrond moet worden verklaard.

Klachtonderdeel c

4.3  Verweerder betwist dat hij wist dat klagers op een ander adres woonachtig

waren dan waarop destijds de dagvaarding is uitgebracht en dat hij daarover tegen de deken zou hebben gelogen. Verweerder stelt met de deurwaarder overleg te hebben gevoerd over het betekeningsadres en dat ook in overleg met hem is besloten te betekenen op het GBA-adres. Verweerder stelt dat een kantoorgenoot de kort geding-zitting heeft gedaan. Zijn cliënte was er zelf ook niet bij. Niet zij maar haar echtgenoot heeft ter zitting verklaard kennis te hebben van het feitelijke adres van klagers. Verweerders cliënte wist dat zelf echter niet. In zijn reactie aan de deken is verweerder vergeten daarop in te gaan. Omdat de zaak al zo lang loopt wilde hij er niet te veel tijd aan besteden en heeft verzuimd dat op te merken.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5. De klachtonderdelen betreffen in de kern het optreden van verweerder jegens klagers. Uitgangspunt in de relatie advocaat – wederpartij is steeds dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

 Klachtonderdeel a

5.1 Verweerder heeft zich bij zijn uitlatingen omtrent klagers naar zijn zeggen gebaseerd op mededelingen van zijn cliënte over een verhoor naar aanleiding van een tegen hen gedane aangifte. Als later blijkt dat deze mededelingen niet juist zijn, ook dat is niet komen vast te staan, dan kan enkel op basis van die conclusie nog niet worden vastgesteld dat verweerder van die onjuistheid op de hoogte was. Gesteld noch gebleken is immers dat verweerder daaromtrent uit andere hoofde dan de mededeling van zijn cliënt, wetenschap had of kon hebben. De uitlating als zodanig is naar het oordeel van de Raad niet onnodig grievend.

5.2 Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.3 Dit klachtonderdeel stemt overeen met een onderdeel van de klacht waarover de Raad van Discipline op 19 april 2010 en het Hof van Discipline op 10 januari 2011 heeft beslist. Om die reden acht de Raad klagers in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk.

 Klachtonderdeel c

5.4 Dit klachtonderdeel acht de Raad gegrond. In zijn verweer bij de deken heeft verweerder zich er niet over uitgelaten of zijn cliënte wetenschap had van het feitelijke adres van klagers. Ter zitting is vast komen te staan dat verweerder heeft verzuimd in zijn verweer naar de deken te vermelden dat anders dan in het vonnis van 5 november 2007 was vermeld, niet zijn cliënte zelf maar haar echtgenoot (en gevolmachtigde) wetenschap had van het feit dat klagers niet op het GBA-adres woonachtig waren. Dat het vonnis op dit punt niet juist is had hij aan de hand van zijn dossier moeten en kunnen vaststellen. Daarmee staat vast dat hij de deken niet juist heeft geïnformeerd.

MAATREGEL

6. Alles overziend acht de Raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

- Verklaart de klacht ten aanzien van onder a. ongegrond;

- verklaart de klacht ten aanzien van onderdeel c. gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op;

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht voorzover die onderdeel b. betreft.

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. P.C.M. van Schijndel en mr. G.J. Schipper, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.