ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1555 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3353/10.83

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1555
Datum uitspraak: 31-01-2011
Datum publicatie: 21-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3353/10.83
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt, is hij verplicht daarover steeds bij het begin van de zaak en steeds wanneer daartoe aanleiding bestaat, met zijn cliënt te overleggen. Een advocaat dient bovendien steeds zijn cliënt te informeren over belangrijke zaken. Waar nodig ter voorkoming van geschil of misverstand, dienen informatie en afspraken schriftelijk te worden bevestigd. Dat nalaten is onzorgvuldig en de gevolgen daarvan komen voor risico van de advocaat. Berisping.  

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 15 september 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 21 mei 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 22 november 2010. Ter zitting is namens klaagster verschenen mevrouw Z. Verweerder is eveneens verschenen.

FEITEN

2.1 Verweerder was van eind april 2009 tot 5 oktober 2009 de advocaat van klaagster in een geschil met de gemeente Leiden en een woningbouwvereniging.

2.2 In een brief van 4 mei 2009 aan de rechtbank ’s-Gravenhage heeft verweerder verzocht hem ten behoeve van klaagster uitstel te verlenen voor het geven van een schriftelijke reactie in de door de vorige advocaat van klaagster bij de rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht aanhangig gemaakte procedure.

2.3 Bij e-mail van 14 mei 2009 heeft klaagster verweerder verzocht de bewoners te adviseren over een mogelijke huurverlaging en de daaraan voor hen verbonden kosten.

2.4 Bij e-mail van 26 mei 2009 heeft klaagster verweerder verzocht om een schriftelijk advies over de voor de bewoners bestaande mogelijkheden voor huurverlaging en de mogelijkheid van een eventuele vordering jegens de huurderbelangenvereniging.

2.5 Bij brief van 8 juli 2009 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage aan klaagster bericht dat nu niet alle partijen tot medewerking aan mediation bereid waren gebleken, de behandeling van het beroep op de gebruikelijke wijze werd voortgezet.

2.6 Bij e-mail van 9 juli 2009 heeft klaagster aan verweerder verzocht haar te informeren over ondermeer zijn werkzaamheden betreffende de vergoeding van onkosten door S., een plan van aanpak jegens de huurderbelangenverenigingen en de gewenste huurverlaging.

2.7 Bij brieven van 29 juli 2009 heeft klaagster verweerder nogmaals verzocht haar te berichten over ondermeer de mogelijkheid tot verkrijging van huurverlaging en de daaraan verbonden kosten, een vordering tot vergoeding van een geannuleerde bespreking en zijn contacten met de rechtbank naar aanleiding van de brief van 8 juli 2009 betreffende het niet doorgaan van mediation.

2.8 In een e-mail van 25 augustus 2009 heeft klaagster verweerder verzocht om nakoming van de toezegging een afschrift te sturen van de correspondentie met de rechtbank en om informatie verzocht over de mogelijkheid van mediation, kostenvergoeding en huurverlaging.

2.9 Op 7 augustus 2009 heeft verweerder een toevoeging verkregen voor een bewoner van een straat te Leiden, behorend tot het gebied van klaagster.

2.10 Op 5 oktober 2009 heeft verweerder het dossier op verzoek van klaagster overgedragen aan een opvolgende advocaat.

2.11 Bij brief van 1 maart 2010 heeft een door klaagster ingeschakelde derde aan verweerder onder meer medegedeeld niet te hebben kunnen vaststellen op welke wijze door hem een bijdrage is geleverd aan de uitvoering van de afspraken over het geschil tussen klaagster en de gemeente Leiden en de woningbouwvereniging.

2.5 Bij brief van 22 maart 2010 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage aan de raad van toezicht kopie gestuurd van een brief van 18 juni 2009 aan verweerder, waarin de mogelijkheid van mediation voor partijen was vermeld.

KLACHT

3. Klaagster verwijt verweerder dat hij bij de behartiging van haar belangen niet de vereiste zorg in acht heeft genomen doordat hij:

 a. klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van correspondentie tussen hem en de rechtbank betreffende een voorstel tot mediation en daarop ook niet heeft gereageerd;

 b. diverse toezeggingen betreffende de behandeling van de zaak niet is nagekomen;

 c. slechts voor 1 bewoner een toevoeging heeft aangevraagd (en gekregen), terwijl was afgesproken dat hij dat voor 4 personen zou doen;

 d. bij voortduring niet heeft gereageerd op verzoeken van klaagster om informatie en/of advies. 

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de klacht volgens de interne klachtregeling eerst bij zijn kantoor had moeten worden ingediend. Inhoudelijk voert hij aan dat de advocaat dient te bepalen hoe een zaak behandeld wordt. Hij stelt klaagster in diverse gesprekken te hebben aangegeven dat er een bespreking met de wederpartij belegd diende te worden om de problemen te bespreken en zo mogelijk op te lossen. Voorts stelt hij er op te hebben gewezen dat vanwege de financiële situatie van klaagster, de kosten in het oog moeten worden gehouden nu die niet bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd zouden kunnen worden. Via individuele procedures zou naar zijn mening meer druk op de ketel kunnen worden gezet. Hij betwist meer dan 1 identiteitsbewijs te hebben ontvangen zodat hij ook maar 1 toevoeging heeft kunnen aanvragen. Voor de bewoner waarvoor die toevoeging was afgegeven, werd evenwel een procedure niet haalbaar geacht. Verweerder betwist voorts de brief van 18 juni 2009 van de rechtbank te hebben ontvangen. Volgens hem is die rechtstreeks naar klaagster gestuurd en niet naar hem. Hij voert tot slot aan meerdere malen tevergeefs te hebben getracht een afspraak met de wederpartij te maken. Hij betreurt de gang van zaken maar meent dat zijn handelen in deze niet klachtwaardig is, te meer daar hij geen kosten in rekening heeft gebracht.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

4.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

Klachtonderdeel a.

4.2 De Raad is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet voor wat betreft de klachtonderdelen b. tot en met d. Voor wat klachtonderdeel a. betreft kan de Raad niet vaststellen dat verweerder de brief van de rechtbank van 18 juni 2009 daadwerkelijk heeft ontvangen. De brief van de rechtbank van 8 juli 2009 is in elk geval niet aan hem geadresseerd. Gelet daarop kan hem van het niet reageren op die brief geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdelen b. tot en met d.

4.3 Dat is anders ten aanzien van de klachtonderdelen b tot en met d. Die acht de Raad gegrond.

4.4 Een advocaat is gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt, is hij verplicht daarover steeds bij het begin van de zaak en steeds wanneer daartoe aanleiding bestaat, met zijn cliënt te overleggen. Een advocaat dient bovendien steeds zijn cliënt te informeren over belangrijke zaken. Waar nodig ter voorkoming van geschil of misverstand, dienen informatie en afspraken schriftelijk te worden bevestigd.

4.5 De Raad stelt op basis van de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder ten aanzien van deze aspecten zich te laconiek heeft opgesteld. Schriftelijke vastlegging ontbreekt steeds zodat door de Raad niet kan worden vastgesteld of verweerder terzake aan de op hem rustende (zorgvuldigheids)verplichtingen heeft voldaan. De Raad acht dat onzorgvuldig. De gevolgen daarvan komen voor risico van verweerder.

MAATREGEL

6. De Raad acht alles overziend de hierna te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klacht gegrond voor wat betreft klachtonderdelen b. tot en  met d.;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

 - verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. G.J. Schipper en mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.