ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1553 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3410/10.40

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1553
Datum uitspraak: 31-01-2011
Datum publicatie: 21-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3410/10.40
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: De advocaat van een tussenpersoon die niet als advocaat is ingeschreven, mag een opdracht uitsluitend aanvaarden indien hij ervan overtuigd is dat de opdracht met instemming van de cliënt is gegeven en hij zich bovendien het recht heeft voorbehouden zich te allen tijde met de cliënt te verstaan. Enkele waarschuwing.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 19 juni 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweer-der. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 9 maart 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaal-de in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 22 november 2010. Ter zitting is namens klaagster haar directeur de heer W. verschenen. Verweerder is eveneens verschenen.

FEITEN

2.1 Wijlen de heer B. is eind jaren ’80 in een civiele procedure betrokken door de Provincie Noord-Brabant (“de Provincie”). Na twee decennia te hebben ge-procedeerd werd er in mei 2003 door de Hoge Raad bepaald dat de Provincie aan de heer B. zijn positieve contractsbelang moest vergoeden. De heer B. heeft met zijn toenmalige advocaat getracht in der minne de omvang van de schadevergoeding uit te onderhandelen, maar is daar niet in geslaagd.

2.2 Op 7 juni 2004 is de heer B. overleden.

2.3 In 2004 hebben de erven van de heer B. klaagster (zijnde een schaderege-lingsbureau) benaderd om te bezien of er met haar hulp een oplossing in der minne gevonden kon worden. Tevergeefs. Klaagster heeft zich vervolgens tot het kantoor van de voormalig werkgever van verweerder gewend met het ver-zoek om een legal opinion. Verweerder heeft zijn visie op 15 oktober 2004 aan de erven gefaxt. Op 18 oktober 2004 is een kopie daarvan verstuurd aan klaagster.

2.4 In februari 2005 heeft verweerder de erven in een kort geding tegen de Provincie bijgestaan.

2.5 Nadat het kantoor van de voormalig werkgever van verweerder ophield te bestaan, heeft hij de behandeling voortgezet bij zijn nieuwe kantoor.

KLACHT

3. Klaagster verwijt verweerder dat:

a. hij gedurende de opdracht van klaagster met betrekking tot de erven zonder overleg of toestemming van klaagster een andere, maar wel nauw ge-relateerde zaak voor de erven heeft aangenomen;

b. hij eigenstandig en zonder toestemming van klaagster facturen heeft verrekend met een voorschot van de erven op de schadevergoeding, dat ge-stort was op de derdengeldenrekening van zijn kantoor;

c. vanwege zijn handelwijze rond de verrekening van de facturen de erven het vertrouwen in klaagster hebben opgezegd;

d. hij facturen van een kantoorgenoot heeft verrekend met het voorschot van de erven in een andere zaak;

e. hij dubbel factureert en een factuur int die de erven reeds aan hem hebben voldaan.

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat hij van meet af aan opdrachtnemer van de erven was en dat als er al sprake was van een opdracht van klaagster aan hem, die opdracht met de verzending van de legal opinion op 15 en 18 oktober 2004, geëindigd is.

 Ten aanzien van klachtonderdeel a. voert verweerder verder aan dat klaag-ster een onjuiste lezing van de feiten geeft. Tussen hem en klaagster bestaat geen opdracht en klaagster is door hem ook nooit als opdrachtgever be-schouwd. In de relatie met klaagster stelt hij altijd de nodige zorgvuldigheid te hebben betracht, maar daarbij wel steeds de belangen van de erven in het oog moest houden. Vanaf 2007 is uitsluitend in een tweede zaak (ontruiming en verjaring) de eerste rechtstreekse declaratie aan de erven verstuurd.

 Ten aanzien van klachtonderdeel b. voert verweerder nog aan de verrekening met uitdrukkelijke toestemming van de erven plaatsvond.

 Ten aanzien van klachtonderdeel c. voert verweerder aan dat er sprake was van meerdere declaraties die meer dan 120 dagen open stonden en die van-wege de slechte liquiditeit van klaagster niet kon worden betaald. Hij betwist dat de instructie van klaagster zoals verwoord in de brief van 19 december 2007 aan de erven zou hebben geleid tot het opzeggen van het vertrouwen van de erven in klaagster. Verder mist dit klachtonderdeel volgens verweerder feitelijke grondslag.

 Ten aanzien van klachtonderdeel d. ontkent verweerder dat hij facturen van een kantoorgenoot die betrekking hebben op een andere zaak, heeft verre-kend.

 Verweerder bestrijdt tot slot dat zijn kantoor aanspraak heeft gemaakt op dubbele betaling van een factuur, zoals in klachtonderdeel e. opgenomen.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Onderhavige klacht ziet op gedragsregel 35, die bepaalt dat de advocaat van een tussenpersoon die niet als advocaat is ingeschreven, uitsluitend een op-dracht mag aanvaarden indien hij ervan overtuigd is dat de opdracht met in-stemming van de cliënt is gegeven en hij zich bovendien het recht heeft voor-behouden zich te allen tijde met de cliënt te verstaan.

Klachtonderdelen b. tot en met e.

5.2 Ter zitting heeft klaagster te kennen gegeven zich voor wat betreft de klachtonderdelen b. tot en met e. neer te leggen bij het voorlopig oordeel van de deken. Deze klachtonderdelen behoeven derhalve geen afzonderlijke be-spreking. De Raad maakt het voorlopige oordeel (en de daaraan ten grond-slag liggende motivering) van de deken ten aanzien van die klachtonderdelen tot het hare. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel a.

5.3 De Raad acht dit klachtonderdeel gegrond. Het had op de weg van verweer-der gelegen om te voorkomen dat er onduidelijkheid zou ontstaan wie zijn op-drachtgever was. Dit geldt met name voor het moment waarop verweerder de behandeling van de zaak meenam naar zijn huidige kantoor. Het had op zijn weg gelegen op dat moment afspraken met klaagster en/of de erven vast te leggen dan wel te herbevestigen. Dat heeft hij nagelaten en daarmee heeft hij in strijd met gedragsregel 35 gehandeld.

5.4 Het voorgaande geldt evenzeer voor het moment dat de erven zich tot verweerder wendden met een nieuwe zaak. Verweerder stelt voor het eerst ter zitting toen wel duidelijke afspraken met de erven te hebben gemaakt, maar uitsluitend telefonisch. Voor die stelling is in het dossier geen bewijs voorhanden. Nu het op de weg van verweerder had gelegen dergelijke af-spraken ter voorkoming van misverstanden schriftelijk neer te leggen en hij dat heeft nagelaten, komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening.

MAATREGEL

6. De Raad acht alles overziend de hierna te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klacht gegrond voor wat betreft klachtonderdeel a.;

- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op;

 - verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. G.J. Schipper en mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toege-zonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.