ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1502 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3477/10.107

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1502
Datum uitspraak: 31-01-2011
Datum publicatie: 11-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3477/10.107
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerder bij een behandeling ter zitting d.d. 18 september 2006 geen strafmaatverweer heeft gevoerd in verband met de kans op ongewenstverklaring en intrekking verblijfsvergunning van klager. Klacht ingediend op 28 maart 2010. Klacht wegens tijdsverloop kennelijk niet-ontvankelijk. Verzet tijdig ingediend, maar ongegrond

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 maart 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweer-der. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier op 5 juli 2010 aan de Raad toegezonden, alwaar het is bin-nengekomen op 6 juli 2010.

1.2 Bij beslissing van 13 juli 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De beslissing is ver-zonden op 19 juli 2010.

1.3 Bij brief van 27 juli 2010, door de Raad ontvangen op 2 augustus 2010, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4 Bij brief van 22 november 2010 heeft verweerder een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het verzet en aangekondigd dat hij niet ter zitting van 6 december 2010 zou verschijnen.

1.5 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.6 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 6 december 2010, alwaar niemand is verschenen. Ook klager is behoorlijk opgeroepen.

2. FEITEN

2.1 Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aange-voerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

3. DE KLACHT EN HET VERZET

3.1 Klager verwijt verweerder dat hij bij de mondelinge behandeling ter terechtzit-ting bij de Rechtbank Dordrecht van 18 september 2006 heeft nagelaten een specifiek strafmaatverweer te voeren, namelijk dat de kans op ongewenstver-klaring en intrekking van de verblijfsvergunning van klager bestond, hetgeen voor klager desastreuze gevolgen heeft gehad.

3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring. Klager acht de beslissing niet duidelijk, daar overwogen wordt dat de Advocatenwet geen termijnen kent voor het indienen van een klacht tegen een advocaat.

4. BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1 Verweerder heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het verzet. Daaromtrent oordeelt de Raad als volgt.

4.2 Op grond van artikel 46h Advocatenwet kan tegen de beslissing van de voorzitter door de klager (en de Deken) binnen 14 dagen na de verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet worden gedaan bij de Raad van Discipline.

Volgens vaste rechtspraak geldt dat het verzetschrift binnen deze termijn bij de griffie van de Raad moet zijn binnengekomen.

4.3 Uit de stukken blijkt dat de beslissing van 13 juli 2010 is verzonden op 19 juli 2010. Het verzetschrift is bij de griffie binnengekomen op 2 augustus 2010.

Het verzetschrift is aldus op de laatste dag van de termijn en derhalve tijdig bij de Raad binnengekomen. Klager is ontvankelijk in het verzet.

4.4 De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 4.1 heeft weergegeven.

Dat uitgangspunt berust op vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, waarin ook aan de orde komt dat het beginpunt van de termijn voor het indie-nen van een klacht het moment is waarop de gevolgen van de handelwijze van de advocaat voor de klager kenbaar zijn geworden.

4.5 De in het verzet door klager naar voren gebrachte omstandigheid dat de Advocatenwet geen algemene termijnen voor verval of verjaring van klacht-recht kent, doet aan het voorgaande niet af.

4.6 De Raad verenigt zich overigens met  de beoordeling van de klacht door de plaatsvervangend voorzitter.

Klager is bij het door verweerder voorgedragen pleidooi, gehouden op 18 september 2006, aanwezig geweest en had daardoor op dat moment ken-nis van de in de klacht gewraakte gedraging. De termijn voor het indienen van een klacht is derhalve toen aangevangen. Daar komt bij dat verweerder onbetwist heeft aangevoerd dat klager later het hoger beroep op eigen initiatief heeft ingetrokken, zodat er ook geen aanleiding is geweest om het verloop van die procedure af te wachten alvorens een klacht in te dienen.

4.7 Gelet op het voorgaande is het verzet ongegrond.

5. BESLISSING

5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. A.A.J. Maat, mr. P.C.M. van Schijndel, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2011.

griffier voorzitter