ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1492 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3634/11.36

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1492
Datum uitspraak: 24-02-2011
Datum publicatie: 11-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3634/11.36
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aard van de functie van deken brengt mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt

Verloop van de procedure

1 Bij brief van 6 oktober 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Bij verwijzingsbeschikking van 12 oktober 2010 van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage is de klacht  ex artikel 46c lid 4 Advocatenwet doorverwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het ressort Rotterdam. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door laatstgenoemde deken, is het dossier op 10 februari 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

Inhoud van de klacht

2 Klaagster verwijt verweerster dat zij:

a. haar verzoek tot toewijzing van een advocaat in een kwestie tegen de X. Dienst heeft afgewezen. Klaagster is van mening dat verweerster zich niet consciëntieus heeft bezig gehouden met de situatie van klaagster en dat zij voorbij is gegaan aan het wezenlijk motief van het verzoek en de ernst daarvan, zodat verweerster oppervlakkigheid mag worden verweten. Klaagster is voorts van mening dat de conclusies van verweerster om tot de afwijzing te komen, niet optimaal en niet correct zijn. Verweerster heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de ernst van het verzoek van klaagster;

b. de brief van 30 september 2010 niet zelf heeft ondertekend, maar p.o. heeft laten ondertekenen;

c. de brief van 30 september 2010 in kopie aan mr. E., de (voormalig) advocaat van klaagster, heeft doen toekomen.

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Klaagster heeft bij brief van 25 augustus 2010 bij verweerster een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

- Verweerster heeft dit verzoek bij brief van 30 september 2010 afgewezen.

Beoordeling van de klacht

Algemeen

4.1 De aard van de functie van deken brengt mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De beleidsvrijheid van de deken is in deze zaak in het geding, zodat de tuchtrechter bij de beoordeling van de klacht terughoudendheid dient te betrachten.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 Verweerster heeft klaagster in haar brief van 30 september 2010 gewezen op de mogelijkheid van het doen van beklag bij het Hof van Discipline, indien klaagster zich niet kon verenigen met de beslissing van verweerster op het verzoek tot aanwijzing van een advocaat. Voor zover de klacht betrekking heeft op de beslissing van verweerster op het verzoek tot aanwijzing van een advocaat is de klacht kennelijk niet- ontvankelijk, nu ter zake voor klaagster een andere rechtsingang (beklagprocedure bij het Hof van Discipline) openstaat. Voor zover klaagster stelt dat verweerster bij de beoordeling van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, is dit niet komen vast te staan. Verweerster heeft haar afwijzing uitvoerig gemotiveerd. Op basis van hetgeen over en weer is gesteld kan niet worden vastgesteld dat deze afwijzing op kennelijk onjuiste gronden berust.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.3 Dat verweerster de brief van 30 september 2010 niet zelf heeft ondertekend, doet niet af aan het feit dat de brief afkomstig is van verweerster. Verweerster is ook verantwoordelijk voor de inhoud van deze brief en niet diegene die p.o. deze brief heeft ondertekend.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.4 Uit de stukken volgt dat mr. E., die door de voorganger van verweerster aan als advocaat was aangewezen, bij de zaak van klaagster was en is betrokken en kennelijk nog steeds bereid is bepaalde werkzaamheden voor klaagster te verrichten. Gelet op het vorenstaande valt niet in te zien dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 Gezien het voorgaande moeten de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk niet-ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond worden afgewezen.

Beslissende

wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk niet-ontvankelijke respectievelijk kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 24 februari 2011.

Plv. Voorzitter   

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.