ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2240 Raad van Discipline Leeuwarden 50/11 91/11

ECLI: ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2240
Datum uitspraak: 25-11-2011
Datum publicatie: 09-12-2011
Zaaknummer(s):
  • 50/11
  • 91/11
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: De deken heeft een drietal bezwaren tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht. Alle bezwaren houden in dat verweerder tijdens zijn schorsing werkzaamheden heeft verricht die tot het werkgebied van een advocaat behoren. De raad heeft één bezwaar ongegrond verklaard omdat niet is komen vast te staan dat het verweerder was die in een telefonisch onderhoud met de secretaresse van de advocaat van een wederpartij vragen heeft beantwoord over een processtuk uit het dossier. Ten aanzien van de overige twee dekenbezwaren heeft de raad het volgende overwogen. Vast is komen te staan dat verweerder in de maand mei 2011 meermalen telefonisch contact heeft gehad met de advocaat van een wederpartij over een lopend dossier waarbij het geheel van de zaak, de achtergrond, de opzet en de noodzaak van een procedure aan de orde zijn geweest. Verweerder heeft de advocaat om toezending van stukken gevraagd en heeft hem een brief in het vooruitzicht gesteld. De raad heeft geoordeeld dat deze contacten niet anders kunnen worden gekwalificeerd dan als de werkzaamheden van een advocaat, waarmee verweerder in strijd met de hem opgelegde schorsing heeft gehandeld. Dat verweerder bij deze contacten, naar hij stelt, zou hebben geput uit zijn kennis van het dossier uit het verleden, maakt dat niet anders. Voorts is komen vast te staan dat verweerder in het kader van een hoger beroepprocedure waarin hij de belangen van een cliënte behartigde, na het ingaan van zijn schorsing een bespreking heeft gehad met die cliënte ter voorbereiding van het pleidooi dat in die zaak zou plaatsvinden. Verweerder heeft aantekeningen van dat gesprek gemaakt ten behoeve van de pleitnota en heeft gesteld dat hij zijn kantoorgenoot heeft geadviseerd over het opstellen daarvan. Ook heeft hij het arrest van het hof met de cliënte besproken, waarbij de mogelijkheid van het vragen van een cassatieadvies aan de orde is geweest. Verweerder heeft ontkend dat hij de pleitnota en de notitie ten behoeve van het vragen van cassatieadvies zelf heeft opgesteld, maar de raad acht die ontkenning niet geloofwaardig in het licht van de brieven van zijn kantoorgenoot aan de cliënte waarin deze onder meer heeft vermeld dat de afspraken die verweerder met de cliënte had gemaakt, niet inhielden dat van hem, de kantoorgenoot, "enige activiteit" werd verlangd. De raad heeft geoordeeld dat verweerder - ook in het geval hij de pleitnota en de notitie ten behoeve van de cassatie niet zelf heeft geschreven - aldus  werkzaamheden heeft verricht die behoren tot het werkgebied van de advocaat. De raad heeft beide bezwaren gegrond verklaard en verweerder mede gezien de lange lijst met tuchtrechtelijke veroordelingen, waaronder de hem recentelijk opgelegde langdurige onvoorwaardelijk schorsing, de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd.

BESLISSING van de raad van discipline in de zaken met nummer 50/11 en 91/11.     

Bij brieven van respectievelijk 15 juni 2011 (ingekomen op 16 juni 2011, zaaknummer 50/11 ), 30 juni 2011 (ingekomen op 1 juli 2011, zaaknummer 50/11) en 27 september 2011 (ingekomen op 28 september 2011, zaaknummer 91/11) zijn bezwaren ter kennis gebracht van de raad van discipline door

mr. [ ]

deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen

 klager

tegen

mr. [ ]

verweerder

Procesverloop

De raad, bestaande uit de mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, A.D.G. Bakker, G.W. Brouwer,  G.E.J. Kornet, P.H.F. Yspeert, leden, met bijstand van

mr. J.M.G. Kuin - van den Akker, plv. griffier, heeft in een openbare zitting op vrijdag 7 oktober 2011 de bezwaren behandeld.

Ter zitting zijn verschenen: de deken mr. J.Sj. Dijkstra en verweerder.

De raad heeft in de zaak met nummer 50/11 kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier bestaande uit genoemde brieven met bijlagen, een brief van verweerder van 22 juli 2011 aan de deken en een brief van de kantoorgenoot van verweerder (hierna: mr. S.) van 27 september 2011 aan de raad met bijlage.

In de zaak met nummer 91/11 heeft de raad kennis genomen van de brief van de deken van 27 september 2011 met bijlagen.

De raad heeft de zaken met nummer 50/11 en 91/11 tegelijkertijd behandeld.

Feiten

Bij beslissing van de raad van discipline te Leeuwarden van 23 april 2010 is aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van zes maanden, ingaande veertien dagen na het in kracht van gewijsde gaan van die beslissing, terwijl tevens de tenuitvoerlegging werd gelast van een drietal, bij beslissingen van het Hof van Discipline van 6 juni 2008, 6 juni 2008 en 28 november 2008 aan verweerder opgelegde, voorwaardelijke schorsingen.

Verweerder is van die beslissing in hoger beroep gekomen.

Het Hof van Discipline heeft verweerder bij beslissing van 13 december 2010 niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat was gericht tegen de last tot tenuitvoerlegging  van de bij genoemde beslissingen van het Hof van Discipline aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsingen en heeft de beslissing van de raad van discipline in het ressort Leeuwarden van 23 april 2010 voor het overige bekrachtigd.

Bij brief van 15 december 2010 van de adjunct-secretaris van de Groningse orde van advocaten is verweerder meegedeeld dat hij met ingang van 27 december 2010 voor een periode van tien maanden en veertien dagen is geschorst en wel tot 10 november 2011. In deze brief is verweerder er op gewezen dat hij zijn praktijk als advocaat dient neer te leggen en dat hij ook niet als gemachtigde mag optreden. Voorts is verweerder erop gewezen dat het hem niet is toegestaan zich tijdens zijn schorsing te afficheren als advocaat. In de brief zijn daaromtrent nadere aanwijzingen gegeven.

Bezwaar

De bezwaren luiden als volgt.

In de zaak 50/11

Het eerste bezwaar.

Verweerder heeft zich tijdens zijn schorsing in elk geval jegens mr. Van S., gepresenteerd als advocaat van de wederpartij en heeft als zodanig werkzaamheden verricht.

Zo blijkt uit een brief van 26 mei 2011 van mr. Van S. aan de deken dat verweerder op 4 mei 2011 gedurende tien minuten een telefoongesprek heeft gevoerd met mr. Van S. Daarbij ging het over het geheel van de zaak H/L, de achtergrond, de opzet over en weer, de onverhoopte noodzaak van het voortzetten van de procedure, waarbij verweerder zich er onder meer op beriep dat hij of zijn cliënt de twee huurcontracten in kwestie kwijt was, welke mr. Van S hem toegezegde direct te zullen sturen, wat hij ook heeft gedaan.

Vervolgens heeft mr. Van S. in elk geval op 9 mei 2011 nog telefonisch contact gehad met verweerder toen een door hem aan mr. Van S. op 4 mei 2011 toegezegde brief was uitgebleven en mr. Van S verweerder daarover rappelleerde. Volgens verweerder lag de brief al klaar en moest deze nog slechts getekend worden. Inderdaad ontving mr. Van S. de volgende dag een brief die gedateerd was 9 mei 2011. De brief was ondertekend door of namens mr. S., die dezelfde naam als verweerder draagt en dezelfde (zij het slechts één) voorletter heeft.

Nadat mr. Van S in de bewuste procedure een conclusie had genomen had hij op 19 of 20 mei 2011 nog kort telefonisch contact met verweerder in verband met een door mr. Van S geopend incident en de eventuele consequenties daarvan voor de onderhavige procedure en een parallelle procedure.

Mr. Van S., die in zijn brief aan de deken heeft aangegeven dat de schorsing van verweerder hem eerst recht duidelijk is sedert 24 mei 2011, heeft geconcludeerd dat  verweerder zich in de telefoongesprekken met hem als 'dominus litis' opstelde. Verweerder heeft zich jegens hem als advocaat gepresenteerd en heeft als zodanig werkzaamheden verricht.

Het tweede bezwaar.

Verweerder heeft voorts tijdens zijn schorsing in een lopende procedure telefonisch contact gehad met de secretaresse van een advocaat uit Den Haag.

Bij brief van 17 juni 2011 heeft mr.T., advocaat te Den Haag aan de deken laten weten dat zijn echtgenote, die hem secretarieel ondersteunt, begin maart 2011 ontdekte dat bij hun dossierexemplaar van de conclusie van antwoord een van de producties incompleet was. Zij heeft daarop onmiddellijk naar het kantoor van verweerder gebeld en gevraagd naar verweerder. Verweerder kwam aan de lijn en was bereid zijn exemplaar van de conclusie van antwoord te controleren en hij kon bevestigen dat zijn exemplaar compleet was.

Mr.T. heeft in zijn brief aan de deken voorts aangegeven dat hij meent ook in de toon en stijl van recent met het kantoor van verweerder gewisselde correspondentie, die van verweerder te herkennen, ook al blijkt bij nader inzien dat deze correspondentie sedert de schorsing van verweerder is ondertekend door mr. S.

In de zaak 91/11 

Op 11 augustus 2011 is namens vdZ een klaagschrift ingediend tegen verweerder. Een van de klachtonderdelen luidt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt doordien hij ook tijdens zijn schorsing in de zaak van vdZ werkzaamheden is blijven verrichten die behoren tot het werkgebied van een advocaat.

De deken heeft besloten dit klachtonderdeel als dekenbezwaar ter kennis van de raad te brengen, teneinde dit gezamenlijk te doen behandelen met het eerder genoemde dekenbezwaar (50/11).

vdZ is verwikkeld in een erfdienstbaarheidgeschil. Zij heeft zich in hoger beroep laten bijstaan door verweerder. Het hof heeft op verzoek van vdZ een pleidooi bepaald op 26 mei 2011.

Op 1 februari 2011 heeft mr. S, aan vd Z. geschreven:

"Zoals u bekend zal mr. S. (verweerder, raad) met u en uw kinderen het pleidooi bespreken en voorbereiden. Ik zal ter zitting van 26 mei a.s. de pleitaantekeningen uitspreken (…)."

De voorbereidende bespreking heeft plaatsgevonden op 19 mei 2011 buiten aanwezigheid van mr. S.

Mr. S. was bij het pleidooi op 26 mei 2011 aanwezig.

Het hof heeft op 12 juli 2011 arrest gewezen.

Op 22 juli 2011 heeft verweerder dit arrest besproken met vdZ, haar kinderen en haar gemachtigde mr. van B. Aan het eind van die bespreking is afgesproken dat verweerder (onder meer) een notitie zou opstellen met punten die in het kader van een te vragen cassatieadvies aan de orde gesteld zouden kunnen worden. Verweerder zou een afschrift van die notitie en een kopie van het procesdossier toezenden aan de gemachtigde van vdZ. Toen die stukken uitbleven heeft de gemachtigde verweerder en mr. S. bij per telefax verzonden brief van 7 augustus 2011 om toezending van bedoelde stukken gevraagd. Mr. S. schreef in reactie op dit verzoek bij per telefax verzonden brief van 8 augustus 2011 onder meer:

"De afspraken die mr. S. (verweerder, raad) met mevrouw (vdZ, raad) heeft gemaakt hielden niet in dat van mij enige activiteit werd gevraagd."

VdZ ontving vervolgens (op 8 augustus 2011) een notitie "mogelijke voor cassatie vatbare onderdelen van het arrest d.d. 12 juli 2011". Deze notitie was ondertekend door mr. S.

Naar het oordeel van de deken moet het er evenwel voor worden gehouden dat deze notitie het werk is van verweerder, nu mr. S. in zijn brief van 8 augustus immers zelf het standpunt heeft ingenomen dat de tussen vdZ en verweerder gemaakte afspraken niet inhielden dat van hem, mr. S., enige activiteit werd gevraagd.

v.d Z. is door de brief van het kantoor van verweerder van 17 december 2011 op het verkeerde been gezet, nu in die brief is opgenomen dat verweerder, ter waarborging van optimale rechtshulp aan vdZ, gedurende de  periode van schorsing voor advies beschikbaar zal blijven.

De deken verzoekt de raad een passende maatregel op te leggen.

Verweer

In de zaak 50/11

Verweerder heeft zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden doordat de deken verweerder niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren voordat hij zijn bezwaren ter kennis van de raad heeft gebracht.

Ten aanzien van het eerste bezwaar

Verweerder heeft erkend dat hij tijdens zijn schorsing contact heeft gehad met mr. Van S. in de zaak H./L.

Mr. Van S. belde naar zijn kantoor met het verzoek om een reactie op een brief. Aangezien mr. S. het erg druk had en mr. Van S. erg aandrong, heeft de secretaresse mr. Van S. met verweerder doorverbonden, waarna verweerder mr. Van S. te woord heeft gestaan. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de verklaring van zijn secretaresse van 21 september 2011, als bijlage gevoegd bij de brief van mr. S. aan de raad van 27 september 2011.

Verweerder heeft mr. Van S. in genoemd telefoongesprek ook om enkele ontbrekende stukken gevraagd.  Er is toen ook nog over een andere zaak gesproken die al bij de kantonrechter voor vonnis lag. Er was in die zaak discussie over servicekosten.

Later is er nog een telefoongesprek met mr. Van S. geweest. Verweerder heeft toen aangegeven dat hij de zaak niet behandelde, dat hij geen enkele zaak behandelde.

Hij heeft in deze kwestie niet als advocaat gehandeld. Hij heeft alleen mr. Van S. ter wille willen zijn en met mr. Van S. over de zaak gesproken op basis van zijn kennis van het dossier van vóór december 2010.

Ten aanzien van het tweede bezwaar

In zijn brief aan de deken van 22 juli 2011 heeft verweerder aangegeven dat hij de heer C., de wederpartij van de cliënt van mr. T, sinds 2005 heeft bijgestaan op verzoek van de toenmalige directeur van de Raad voor Rechtsbijstand.

Verweerder heeft zijn werkzaamheden beperkt tot het bespreken van een door de heer C. opgesteld concept, het aanbrengen van enige wijzigingen en de indiening van het stuk, in feite vergelijkbaar met een procuraat.

Na zijn schorsing heeft verweerder de heer C. laten weten hem niet meer te mogen bijstaan. De heer C. heeft toen mr. S. gevraagd voor hem optreden, waarin deze heeft toegestemd.

Ter zitting heeft verweerder voorts benadrukt dat hij geen contact heeft gehad met de secretaresse van mr. T.; dat was mr. S.

In de zaak 91/11

Verweerder is van mening dat er geen sprake is van schending van de schorsingsbepalingen. Hij heeft de vereiste afstand tot de zaak bewaard. Bij brief van 17 december 2010 is aan alle cliënten van verweerder doorgegeven dat hij was geschorst tot 11 november. Desondanks wilde vdZ. het pleidooi met verweerder voorbereiden. Verweerder heeft daarbij slechts als 'trait d'union' gefungeerd tussen vdZ. en mr. S., die de behandeling van de zaak had overgenomen.

Ter zitting heeft verweerder dienaangaande nog opgemerkt dat hij stand-by was in de zaak, zoals hij had aangekondigd in zijn brief van 17 december 2010.

VdZ. wilde dat verweerder aanwezig was bij de voorbespreking van het pleidooi. Omdat mr. S.  geen tijd had, heeft verweerder het pleidooi voorbesproken met vdZ. Hij heeft zijn aantekeningen voor mr. S. op schrift gesteld en heeft hem geadviseerd aangaande het opstellen van de pleitnota. Mr. S. heeft aan de hand daarvan de pleitnota geschreven en het pleidooi gehouden.

Omdat mr. S.  geen tijd had om het arrest met vdZ. te bespreken heeft verweerder aangeboden dat te doen. Verweerder kreeg toen het verzoek notities te maken voor een cassatieadvies. Mr..S. heeft dat vervolgens gedaan.

Verweerder is van mening dat hij zich niet als advocaat heeft gedragen. Hij wilde slechts behulpzaam zijn. Voor zover hij advies heeft gegeven was dat aan mr. S. Verweerder mag adviezen geven, net als het Juridisch loket. Dat is geen advocatenwerk. Verweerder werd er immers niet voor betaald.

Beoordeling

Op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, komt de raad tot de volgende beoordeling.

In de zaak 50/11

De raad verwerpt het verweer dat sprake zou zijn van schending van hoor en wederhoor doordat de deken zijn bezwaren ter kennis van de raad heeft gebracht, zonder verweerder eerst in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten.

Ingevolge artikel 46f lid 1 Advocatenwet, kan de deken, indien hij buiten het geval van een klacht op de hoogte is gebracht van bezwaren tegen een advocaat, deze ter kennis van de raad van discipline brengen. Hij stelt daarvan de advocaat tegen wie de bezwaren zijn gerezen schriftelijk op de hoogte. Uit artikel 46f Advocatenwet - dat in lid 2 de leden 4 en 5 van artikel 46 d Advocatenwet van overeenkomstige toepassing verklaart - vloeit naar het oordeel van de raad niet voort dat de deken dit moet doen alvorens de bezwaren ter kennis van de raad te brengen.

De raad is van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor ook niet geschonden is. Verweerder is voldoende in de gelegenheid geweest zijn verweer kenbaar te maken, zowel tijdens de mondelinge behandeling als daaraan voorafgaand.

Verweerder heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Niet alleen heeft hij zijn reactie kenbaar gemaakt bij brief aan de deken van 22 juli 2011 en bij brief met bijlage van mr. S. aan de raad van 27 september 2011, maar ook heeft hij ter zitting inhoudelijk verweer gevoerd tegen de bezwaren van de deken.

Ten aanzien van het eerste bezwaar

Verweerder heeft niet betwist dat in de maand mei 2011 meermalen telefonisch contact heeft gehad met mr. Van S. over een lopend dossier waarbij het geheel van de zaak, de achtergrond, de opzet over en weer en de noodzaak van een onverhoopte procedure, aan de orde zijn geweest. Ook heeft hij niet weersproken dat hij mr. Van S. een brief in het vooruitzicht heeft gesteld.

Verweerder heeft voorts erkend dat hij mr. Van S. ter gelegenheid van het eerste telefoongesprek om toezending van stukken heeft gevraagd.

Naar het oordeel van de raad kunnen deze contacten, die betrekking hadden op een lopend dossier waarin geprocedeerd dreigde te worden, niet anders worden gekwalificeerd dan als de werkzaamheden van een advocaat.

Dat verweerder bij deze contacten - naar hij stelt - zou hebben geput uit zijn kennis van het dossier uit het verleden, maakt dat niet anders.

De raad acht dit bezwaar gegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de hem opgelegde schorsing.

Ten aanzien van het tweede bezwaar

Verweerder heeft betwist dat hij tijdens zijn schorsing telefonisch gesproken heeft met de secretaresse van mr. T.

Uit de brief van mr. T. blijkt niet hoe zijn secretaresse zich ervan heeft kunnen vergewissen dat zij met verweerder sprak en niet met mr. S. die immers dezelfde achternaam heeft als verweerder.

De gegrondheid van dit bezwaar is aldus niet komen vast te staan.

In de zaak 91/11

Verweerder heeft erkend dat hij in het kader van een hoger beroepprocedure, waarin hij de belangen behartigde van mw. vdZ, na het ingaan van zijn schorsing een bespreking heeft gehad met vdZ. ter voorbereiding van het pleidooi dat op 26 mei 2011 zou plaatsvinden bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Verweerder heeft bevestigd dat hij aantekeningen van dit gesprek heeft gemaakt ten behoeve van de pleitnota en dat hij mr. S. heeft geadviseerd over het opstellen daarvan.

Voorts heeft verweerder erkend dat hij het arrest van het hof met vdZ. heeft besproken, omdat mr. S. daar geen tijd voor had.

Verweerder heeft ontkend dat hij de pleitnota en de notitie ten behoeve van het vragen van cassatieadvies heeft opgesteld: hij heeft gesteld dat mr. S. dat met zijn aanwijzingen heeft gedaan.

Verweerder heeft ter zitting desgevraagd evenwel niet kunnen verklaren hoe deze ontkenning valt te rijmen met de inhoud van de brieven die mr. S. aan vdZ. heeft geschreven. Daarin valt immers enerzijds te lezen dat verweerder het pleidooi met vdZ. zou bespreken en voorbereiden en dat hij, mr. S., "de pleitaantekeningen zal uitspreken" en anderzijds dat de afspraken die verweerder met vdZ. had gemaakt niet inhielden dat van hem, mr. S., "enige activiteit" werd gevraagd.

De raad acht de ontkenning van verweerder in het licht van deze brieven dan ook niet geloofwaardig.

Maar ook in het geval mr..S. de pleitnota en de notitie ten behoeve van het te vragen cassatieadvies heeft opgesteld, dan nog is sprake van schending van de schorsing door verweerder. Door zijn erkenning staat immers vast dat hij zich inhoudelijk met de behandeling van de procedure bij het hof heeft bezig gehouden door de zaak ter voorbereiding van het pleidooi en buiten aanwezigheid van mr. S.  met vdZ. te bespreken, aantekeningen te maken ten behoeve van de pleitnota en mr. S. over het opstellen van die pleitnota te adviseren. Voorts staat vast dat hij, nadat het hof arrest had gewezen, dat arrest buiten aanwezigheid van mr. S. met vdZ heeft besproken, waarbij ook de mogelijkheid van het vragen van cassatieadvies aan de orde is geweest.

Aldus heeft verweerder werkzaamheden verricht die behoren tot het werkgebied van de advocaat. Dat hij zulks heeft gedaan omdat hij vdZ. terwille wilde zijn en mr. S., die het druk had met de rest van de praktijk wilde ontlasten, doet daaraan niet af.

Het bezwaar is gegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de aan hem opgelegde schorsing.

Slotsom

In de zaak met nummer 50/11 is het eerste dekenbezwaar gegrond en het tweede dekenbezwaar ongegrond. Het dekenbezwaar in de zaak met nummer 91/11 is gegrond.

Verweerder heeft mitsdien in een tweetal zaken gehandeld in strijd met de aan hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing.

Bij het opleggen van een passende maatregel betrekt de raad de lange lijst met tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerder waaronder de hem recentelijk opgelegde - langdurige - onvoorwaardelijke schorsing in haar oordeel.

Beslissing

In de zaken met nummers 50/11 en 91/11

De raad van discipline verklaart het tweede dekenbezwaar in de zaak met nummer 50/11 ongegrond;

De raad van discipline verklaart het eerste dekenbezwaar in de zaak met nummer 50/11 alsmede het dekenbezwaar in de zaak met nummer 91/11 gegrond en legt verweerder ter zake de maatregel op van schrapping van het tableau ingaande veertien dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing.

Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, A.D.G. Bakker, G.W. Brouwer, G.E.J. Kornet, P.H.F. Yspeert, leden, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad van 25 november 2011 door mr. M.M.A. Wind, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voorzitter       Griffier

Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen;

- verweerder;

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van 30 dagen is de dag na de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. per post: het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

b. bezorging: de griffie van het Hof van Discipline is gevestigd aan het adres Markt 44,4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

c. per fax: het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijk met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 07.