ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2303 Raad van Discipline Arnhem 11-59

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2303
Datum uitspraak: 05-12-2011
Datum publicatie: 22-12-2011
Zaaknummer(s): 11-59
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een verdelingsprocedure na een echtscheiding. In het kader van de verdelingsprocedure heeft verweerder getuigen opgeroepen, maar hij is vervolgens vergeten de datum van het getuigenverhoor in zijn agenda te zetten. Verweerder is niet op de zitting verschenen en heeft ook verzuimd klaagster over de zitting te informeren. Dat levert een fout op die verweerder niet had mogen maken, terwijl de belangen van klaagster daardoor zijn geschaad. Klacht gegrond. Het is de raad niet gebleken dat verweerder geen enkele afspraak correct zou zijn nagekomen noch dat verweerder onvoldoende reageerde op de juridische problematiek die klaagster verweerder voorlegde. Klacht op die onderdelen ongegrond.

11-59

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 6 juni 2011 heeft mr. R.J.A. Dil, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

     [  ]

wonende te [  ]

     hierna te noemen klaagster

     tegen:

 mr. [   ]

 advocaat te [  ],

 hierna te noemen verweerder.

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 17 oktober 2011, waar partijen zijn verschenen. Tijdens de zitting werd klaagster bijgestaan door mr. A.C.G. Reezigt en vergezeld door haar vader. Verweerder werd bijgestaan door mr. O.N.J. Maatje. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. J.R.O. Dantuma, A. Gerritsen-Bosselaar, I.P.A. van Heijst en P.P. Verdoorn, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier.

2. De klacht houdt in dat klaagster verweerder verwijt zich niet te hebben gedragen zoals een goed advocaat betaamt door:

a. onvoldoende voortvarend en deskundig te hebben opgetreden bij de behartiging van de belangen van klaagster;

b. klaagster niet of (bewust) onjuist te informeren over belangrijke ontwikkelingen c.q. het uitblijven daarvan;

c. geen duidelijkheid te scheppen over de financiële gevolgen van de verstrekte opdracht en de mogelijkheid van toevoeging;

d. klaagster niet op te roepen voor het getuigenverhoor;

e. geen enkele afspraak correct na te komen;

f. onvoldoende te reageren op de juridische problematiek die klaagster verweerder voorlegde in het bijzonder inzake het beslag dat werd gelegd op haar uitkering door haar voormalig echtgenoot en de stukken met betrekking tot een mogelijk misbruik van het zoontje van klaagster.

3. Verweerder heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat hij was vergeten de datum waarop het getuigenverhoor zou plaatsvinden, in zijn agenda te zetten. Hierdoor vergat hij de zitting. Op de dag dat verweerder door het hof gebeld werd met de vraag waarom hij niet op de zitting was verschenen, heeft hij het hof gevraagd om de zitting aan te houden. De wederpartij weigerde hieraan medewerking te verlenen.

Met de vader van klaagster is vervolgens besproken of de vordering op de ex-echtgenoot langs een andere weg verhaald zou kunnen worden. Uiteindelijk is gezamenlijk besloten om dat niet te doen. Zo’n procedure zou stuiten op dezelfde bewijsproblemen.

Klaagster was door de rechtbank veroordeeld tot betaling van een bedrag aan haar ex-echtgenoot. Omdat betaling uitbleef, is er door de wederpartij executoriaal beslag gelegd onder de uitkering van klaagster. Verweerder heeft zowel de wederpartij als de Sociale Dienst verzocht om het beslag op te schorten althans daaraan geen uitvoering te geven

Nadat de vader van klaagster hem had geïnformeerd over de door klaagster geuite vermoedens van seksueel misbruik door haar ex-echtgenoot, heeft verweerder een gesprek gevoerd met een ambtenaar van politie. Bij die gelegenheid heeft hij de politie ook de bewijsstukken overgelegd die hij van de vader van klaagster had ontvangen.

Na het hoger beroep heeft klaagster in september 2010 aan verweerder gevraagd een procedure op te starten tot verkrijging van het eenhoofdig gezag. Verweerder heeft daartoe een verzoekschrift opgesteld en de benodigde uittreksels opgevraagd. Nog voordat verweerder alle uittreksels ontvangen had, trok klaagster haar opdracht weer in.

Verweerder heeft een toevoeging voor klaagster aangevraagd. Door de Raad voor Rechtsbijstand is op 12 augustus 2008 een toevoeging verleend onder nummer 2DI3141. Volgens verweerder moet klaagster hier bericht van hebben ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand.

4. Bij de beoordeling van de klacht gaat de raad uit van de volgende gegevens.

Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een hoger beroep procedure met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap na een echtscheiding. Klaagster was naar verweerder overgestapt omdat zij ontevreden was over haar eerste advocaat. Haar vorige advocaat zou in de procedure in eerste aanleg verzuimd hebben bewijsstukken over te leggen betreffende een lening van de ouders van klaagster aan haar en haar ex-echtgenoot. Klaagster wenste die lening in de boedelscheiding te betrekken.

In dat hoger beroep werd klaagster in de gelegenheid gesteld om getuigen te doen horen om het bestaan van de geldlening te bewijzen. Door het hof werd een datum gepland voor een getuigenverhoor. Verweerder vergat de datum van dit getuigenverhoor in zijn agenda te zetten en liet ook na klaagster te informeren over de datum waarop dat verhoor zou worden gehouden. Verweerder is niet op die zitting verschenen. Alleen de wederpartij is met zijn advocaat verschenen. Vervolgens heeft het hof uitspraak gedaan en de beslissing van de rechtbank bekrachtigd.

Verweerder heeft met een rechercheur van de politie gesproken over de door klaagster geuite vermoedens van seksueel misbruik door haar ex-echtgenoot en hem ook de bewijsstukken overgelegd die hij van de vader van klaagster had ontvangen.

Na de hoger beroep procedure heeft klaagster verweerder opdracht gegeven tot indiening van een verzoekschrift tot wijziging van het tweehoofdig gezag in een eenhoofdig gezag. Deze opdracht heeft klaagster na verloop van enkele weken weer ingetrokken, omdat verweerder volgens haar te weinig voortvarend optrad.

5. De raad beoordeelt de klachtonderdelen als volgt.

De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of er sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen. Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijk verwijt eerst aan de orde kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

6. De raad zal de klachtonderdelen met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

De verschillende klachtonderdelen vertonen overlap en lenen zich derhalve voor gezamenlijke behandeling.

Vast staat dat klaagster aan verweerder opdracht heeft gegeven haar de benodigde juridische bijstand te verlenen om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing terzake een boedelscheiding en dat verweerder dit op zich heeft genomen, maar verzuimd heeft om klaagster op te roepen voor een getuigenverhoor aan haar zijde en dit getuigenverhoor zelf ook vergeten is. Verweerder heeft dit verzuim erkend. Dat levert een fout op die hij niet had mogen maken, terwijl de belangen van klaagster daardoor zijn geschaad. Klachtonderdeel d is gegrond; de klachtonderdelen a en b zijn dat in zoverre ook.

7. Dat verweerder ook op de andere door klaagster verweten onderdelen (verder nog), tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld, is de raad niet gebleken. Met name is niet gebleken dat verweerder geen enkele afspraak correct zou zijn nagekomen noch dat verweerder onvoldoende reageerde op de juridische problematiek die klaagster verweerder voorlegde. Dat verweerder anders, doortastender of voortvarender had moeten optreden op het punt van klaagsters vermoeden dat haar ex-echtgenoot zich schuldig had gemaakt aan seksueel misbruik staat voor de raad niet vast.

Onweersproken is gebleven dat verweerder voorbereidingen heeft getroffen voor een procedure tot wijziging van het gezag, doch dat verweerder deze procedure niet heeft kunnen opstarten omdat klaagster de opdracht hiertoe binnen enkele weken weer introk. Het is niet komen vast te staan dat verweerder in de hiervoor gegeven –korte- periode onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. 

8. Het is evenmin komen vast te staan dat verweerder geen duidelijkheid zou hebben gegeven over de financiële gevolgen van de verstrekte opdracht en de mogelijkheid van toevoeging. Onweersproken is door verweerder gesteld dat hij voor klaagster een toevoeging heeft aangevraagd, welke aanvraag tot toekenning van een toevoeging heeft geleid. Met verweerder is de raad van oordeel dat verondersteld mag worden dat de Raad voor Rechtsbijstand klaagster zal hebben geïnformeerd over de aan haar verstrekte toevoeging en de hoogte van de door haar te betalen eigen bijdrage. Klachtonderdeel c is ongegrond.

9. Maatregel:

Er past een sanctie. Bij de keuze van de sanctie en de duur daarvan betrekt de raad het navolgende. Verweerder is op een essentieel moment in de procedure die hij voor klaagster behandelde ernstig tekortgeschoten door de laatste mogelijkheid te verspelen die klaagster had om, zoals haar door het hof was opgedragen of toegestaan, bewijs te leveren van haar stellingen. De raad betrekt daarbij dat verweerder sedert 2004 vaker, en voor tuchtrechtelijke vergrijpen (ernstige nalatigheden) die in zekere zin vergelijkbaar zijn, in aanraking is gekomen met de tuchtrechter. Een onvoorwaardelijke schorsing van de hierna te melden duur is op zijn plaats.

10. De beslissing van de raad luidt als volgt:

-  verklaart de klacht gegrond op onderdeel d en deels gegrond op de onderdelen a en b;

-  verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing voor de duur van drie weken;

-  bepaalt dat de schorsing ingaat veertien dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet als advocaat op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.

Griffier     Voorzitter