ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2302 Raad van Discipline Arnhem 11-102

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2302
Datum uitspraak: 28-11-2011
Datum publicatie: 22-12-2011
Zaaknummer(s): 11-102
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft onvoldoende nagegaan of klager in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Klacht gegrond. Verweerder heeft klager op voorhand niet voorgelicht over de (financiële) consequenties van het voeren van een procedure. Dit had wel van verweerder mogen worden verwacht. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen maken welke noodzaak er bestond om dat kort geding te voeren voordat er in de bodemprocedure was beslist over de erfgrens. Klacht gegrond. Het staat een advocaat, in dit geval een advocaat van de wederpartij, vrij om datgene ter kennis te brengen van de rechter te brengen wat hij in het belang van zijn cliënt nodig acht. Het kan niet aan verweerder verweten worden dat er een voor klager onwelgevallig stuk in de procedure is gebracht noch dat verweerder dit niet heeft voorkomen.

11-102

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 31 augustus 2011 heeft mr. A.P.J.M. de Bruijn, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

      [  ]

 wonende te [  ]

      hierna te noemen: klager

      tegen:

  mr. [  ]

  advocaat te [  ]

hierna te noemen: verweerder.

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 17 oktober 2011, waar klager, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerder zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. J. Brouwer, A. Gerritsen-Bosselaar, I.P.A. van Heijst en P.P. Verdoorn, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier.

2. De klacht houdt in dat klager verweerder verwijt:

a. dat verweerder ten onrechte voor hem (en zijn vrouw) geen toevoeging heeft aangevraagd in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand;

b. dat verweerder ten onrechte een kort geding is begonnen met betrekking tot de geplaatste lei-lindes;

c. dat verweerder ten onrechte een offerte van een tuincentrum niet buiten de gevoerde procedure heeft gehouden en

d. dat verweerder zijn taak niet goed heeft uitgeoefend en met name luchtig en nonchalant is geweest.

3. Voor de beoordeling van de klachten kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

Verweerder heeft klager bijgestaan in een zaak die betrekking had op een conflict dat klager met zijn buren had over leilindes (die zich binnen twee meter van de erfafscheiding bevonden) en de afrastering.

4. Verweerder heeft bij het begin van de zaak met klager overleg gevoerd over de mogelijkheid om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen. Verweerder heeft op basis van de door klager verstrekte salarisgegevens een berekening gemaakt en geconstateerd dat klager niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Verweerder heeft vervolgens de opdracht in zijn brief van 21 februari 2007 bevestigd en hierin vastgelegd dat met klager is besproken dat hij niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en dat het honorarium € 168,00 excl. per uur bedraagt. Klager heeft zich nadien tot het Juridisch Loket gewend met nadere vragen over gefinancierde rechtsbijstand. Klager bleek op basis van zijn fiscale verzamelinkomen voor een toevoeging in aanmerking te komen. Deze toevoeging is aangevraagd op het moment dat de zaak in hoger beroep diende. De werkzaamheden in eerste aanleg werden tot een bedrag van € 4. 161,- vergoed door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Het resterende gedeelte is bij klager in rekening gebracht.

5. Het kort geding dat verweerder voor klager heeft gevoerd met de bedoeling de leilindes te laten verwijderen uit de tuin van de buren, is in het nadeel van klager uitgepakt. De vordering is afgewezen en de voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen betrokken dat er in de bodemprocedure nog geen beslissing was genomen over de erfgrens.

6. De raad beoordeelt de klachtonderdelen als volgt.

Ad klachtonderdeel a.

Bij de beoordeling van klachtonderdeel a. dient te worden vooropgesteld dat een advocaat verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtsbijstand te verkrijgen, tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt daarvoor niet in aanmerking komt of kan komen.

Vast staat dat verweerder klager bij de procedures in eerste aanleg op betalende basis heeft bijgestaan, terwijl de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand in hoger beroep tot toekenning van een toevoeging heeft geleid.

De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat hij bij aanvang van de rechtsbijstand en in de periode daarna goede gronden had om aan te nemen dat klager niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou (kunnen) komen. Het verwijt dat verweerder ten onrechte voor klager (en zijn vrouw) geen toevoeging heeft aangevraagd is daarmee gegrond.

7. Ad klachtonderdeel b.

Voorop gesteld wordt dat de advocaat zijn cliënt goed op de hoogte dient te houden van zijn handelen in de zaak en vooraf dient te verifiëren of zijn cliënt instemt met dat handelen en de mogelijke consequenties daarvan.

8. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

De raad stelt vast dat verweerder niet heeft kunnen aantonen dat hij zijn cliënt goed heeft geïnformeerd over zijn handelen in de zaak. Vast staat weliswaar dat klager heeft ingestemd met het voorstel van verweerder om een kort geding aanhangig te maken, doch het is de raad niet gebleken dat verweerder zijn cliënt op voorhand heeft voorgelicht over de (financiële) consequenties van het voeren van zo’n voorlopige voorzieningenprocedure. Dit had mede omdat er in de bodemprocedure nog geen beslissing was genomen over de erfgrens (waar die grens liep deed ertoe) en er maar een zeer beperkt budget van de rechtsbijstandsverzekeraar beschikbaar was, wel van verweerder mogen worden verwacht. Noch in zijn verweerschrift noch ter zitting heeft verweerder duidelijk kunnen maken welke noodzaak er bestond om dat kort geding te voeren voordat er over de erfgrens in het daarover reeds aanhangige geschil was beslist.

Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is gegrond.

9. Ad klachtonderdeel c.

Het staat een advocaat, in dit geval een advocaat van de wederpartij, vrij om datgene ter kennis te brengen van de rechter te brengen wat hij in het belang van zijn cliënt nodig acht. Het stond de advocaat van de wederpartij dan ook vrij een concept-offerte in de procedure te brengen. Het kan niet aan verweerder verweten worden dat dit is gebeurd noch dat verweerder dit niet heeft voorkomen.

10. Ad klachtonderdeel d.

De raad stelt voorop dat een advocaat vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste worden gediend. Aan een advocaat komt daarbij een grote mate van vrijheid toe .

Klager heeft zijn stelling dat verweerder zijn taak niet goed heeft uitgeoefend en met name luchtig en nonchalant (te laconiek, zo begrijpt de raad) zou zijn geweest in zijn optreden, niet nader onderbouwd. Het is de raad uit de stukken en het verhandelde ter zitting ook niet gebleken dat de aanpak van de zaak anders dan ligt besloten in de bespreking van de hiervoor behandelde klachtonderdelen, door verweerder ook in die zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest. Klachtonderdeel d. is voor zover het zelfstandige betekenis heeft derhalve ongegrond.

Maatregel:

Gelet op de gegrond bevonden klachtonderdelen, acht de raad de na te vermelden maatregel passend en geboden.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

- verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond.

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.

Griffier     Voorzitter