ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2301 Raad van Discipline Arnhem 11-93

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2301
Datum uitspraak: 28-11-2011
Datum publicatie: 22-12-2011
Zaaknummer(s): 11-93
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Een advocaat dient bij het aanvaarden van een opdracht de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en tevens te onderzoeken of de cliënt in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster heeft nagelaten zelfstandig te onderzoeken of klagers voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwamen, terwijl daarvoor geen goede gronden aanwezig waren. Klacht gegrond. Het is de raad niet gebleken dat klager niet geïnformeerd waren over het uurtarief en de BTW die daarover wordt geheven.  

11-93

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 17 augustus 2011 heeft mr. C.A.M. Luttikhuis, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

      De familie [  ]

 wonende te [  ]

      hierna te noemen klagers

      tegen:

  mr. [  ]

  advocaat te [  ],

  hierna te noemen verweerster.

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 17 oktober 2011, in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. J. Brouwer, A. Gerritsen-Bosselaar, I.P.A. van Heijst en P.P. Verdoorn, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier.

2. De klacht houdt in dat klagers verweerster verwijten:

a. dat verweerster verzuimd heeft klagers te wijzen op de mogelijkheid dat klagers in aanmerking zouden kunnen komen voor van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand;

b. dat verweerster geen duidelijke financiële afspraken heeft gemaakt met klagers en met name verzuimd heeft aan te geven dat het uurtarief exclusief BTW zou zijn;

c. dat door toedoen van verweerster de aandacht (van de gemeente) is gevestigd op de aanbouw bij de woning die achteraf zonder bouwvergunning bleek te zijn gebouwd.

3. Voor de beoordeling van de klachten kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

Verweerster heeft klagers bijgestaan in een reeds lopende procedure gericht tegen een aanschrijving van de gemeente Tubbergen tot verwijdering van een dakopbouw op een bestaande aanbouw aan hun woning. Klagers waren doorverwezen door een ander advocatenkantoor.

Op 16 juni 2009 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden, in welk gesprek klagers verweerster hebben verzocht om hen te adviseren en bij te staan. De opdracht is bevestigd bij brief van 19 juni 2009. In deze brief staat ook de bevestiging dat de werkzaamheden op betalende basis in rekening worden gebracht tegen een uurtarief van € 190,- exclusief BTW.

Verweerster heeft klagers op betalende basis bijgestaan.

Op het moment dat klagers de opdracht aan verweerster verstrekten, hadden zij de opbouw op de aanbouw bij hun woning al gerealiseerd, zonder dat hiervoor een bouwvergunning was verkregen. Verweerster sprak met klagers af dat zij contact zou opnemen met de gemeente om namens klagers de situatie te bespreken en te trachten in overleg met de gemeente het bouwwerk alsnog vergund te krijgen. Tegelijkertijd werd  er ook beroep aangetekend tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank Almelo.

De ambtenaren van de gemeente stelden na die bespreking vast dat niet alleen de opbouw, maar ook de daaronder gelegen aanbouw illegaal was. Aan klagers werd een aanschrijving gestuurd om zowel de opbouw als de daaronder gelegen aanbouw te verwijderen.

In zijn brief van 28 december 2009 beklaagt klager zich erover dat er geen toevoeging voor hem is aangevraagd. Verweerster geeft in reactie hierop aan dat klager nooit voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen omdat hij een eigen woning heeft. Later heeft verweerster erkend dat zij heeft verzuimd zelfstandig te onderzoeken of klagers voor een toevoeging in aanmerking kwamen. Volgens verweerster waren klagers doorverwezen door een kantoor dat eerder op betalende basis werkzaamheden voor klagers had verricht. Zij ging er ook daarom –ten onrechte- vanuit dat klagers niet voor een toevoeging in aanmerking zouden komen. Klagers hebben zich inmiddels tot een andere advocaat gewend. De opvolgende advocaat heeft voor klagers gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd, welke aanvraag tot toekenning van een toevoeging heeft geleid.

Na indiening van de onderhavige klacht heeft verweerster het aanbod gedaan de in rekening gebrachte kosten te vergoeden. Dit aanbod is door klagers afgewezen. Zij vinden de aangeboden vergoeding te laag en willen gecompenseerd worden voor alle schade die zij lijden omdat zij niet alleen de opbouw maar ook de aanbouw zullen moeten verwijderen.

4. De raad beoordeelt de klachtonderdelen als volgt.

Ad klachtonderdeel a.

Voorop staat dat een advocaat bij het aanvaarden van een opdracht de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en tevens dient te onderzoeken of de cliënt in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Dat is anders indien een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan of zal komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp. Vast staat dat verweerster heeft nagelaten zelfstandig te onderzoeken of klagers voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwamen. De raad is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerster er vanuit mocht gaan dat klagers niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwamen of zouden kunnen komen. In zoverre is verweerster naar het oordeel van de raad tekortgeschoten. Het klachtonderdeel is mitsdien gegrond.

5. Ad klachtonderdeel b.

Het is de raad niet gebleken dat klagers niet goed geïnformeerd zouden zijn over het uurtarief en de BTW die daarover wordt geheven. Wanneer klagers hier tijdens het eerste gesprek niet over zouden zijn ingelicht, dan hadden zij deze informatie in ieder geval kunnen halen uit de bevestigingsbrief die drie dagen later is verzonden en ook uit de facturen die zij nadien –overigens zonder enig protest- hebben betaald. Dit klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

6. Ad klachtonderdeel c.

Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de raad als volgt. Klager heeft gesteld dat door toedoen van verweerster de aandacht is gevestigd op de aanbouw bij zijn woning die zonder bouwvergunning bleek te zijn gebouwd. Verweerster heeft dit stellig betwist. Uit de beslissing van de rechtbank valt af te leiden dat alle betrokken partijen in dat stadium van de procedure uitgingen van de veronderstelling dat de aanbouw een legale status had. Ook klager zelf ging hiervan uit.

Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld en acht de raad het ook niet aannemelijk dat verweerster degene is geweest die de aandacht heeft gevestigd op de aanbouw bij de woning.

Klachtonderdeel c is daarmee ongegrond.

7. Klachtonderdeel a werd gegrond bevonden. De raad acht de maatregel van een waarschuwing daarbij in beginsel op zijn plaats, doch ziet aanleiding hier vanaf te zien. Niet onaannemelijk is namelijk dat verweerster door de verwijzing door het andere advocatenkantoor inderdaad op het (verkeerde) spoor is gebracht dat de werkzaamheden op betalende basis zouden kunnen worden voortgezet. Mede in het licht van de ter zitting herhaalde bereidheid om de in rekening gebrachte advocaatkosten te vergoeden, meent de raad dat een gegrondbevinding van de klacht zonder oplegging van een maatregel volstaat.

De raad gaat er daarbij van uit dat verweerster het op zitting herhaalde aanbod om de door klagers betaalde advocaatkosten ad € 2.088,13 terug te betalen, gestand zal doen.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.

Griffier     Voorzitter