ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2210 Raad van Discipline Arnhem 11-74

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2210
Datum uitspraak: 07-11-2011
Datum publicatie: 01-12-2011
Zaaknummer(s): 11-74
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder trad op in gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek. Verweerder heeft onvoldoende deskundig opgetreden nu hij de vrouw niet heeft gewezen op de ongelijke verdeling van pensioenrechten. Klacht gegrond, waarschuwing opgelegd.

11-74

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 22 juni 2011 heeft mr. A.P.J.M. de Bruyn, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

wonende te Wezep

hierna te noemen klaagster

tegen:

mr. X

advocaat te Wezep

hierna te noemen verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 12 september 2011. Partijen zijn verschenen. Klaagster heeft zich laten bijstaan door mr. J.F. Smallenbroek.

De raad heeft bij behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. E.J. Verster, G.R.M. van den Assum, P.R.M. Noppen en A. Gerritsen-Bosselaar, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M. Stevens als griffier. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.

Klaagster verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt, omdat hij niet voldoende bekwaam en deskundig heeft opgetreden en klaagsters belangen niet met voldoende zorg heeft behartigd.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Verweerder heeft klaagster en haar toenmalige echtgenoot, de heer D., bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft namens hen een gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank Zutphen ingediend.

Verweerder heeft twee verzoekschriften ingediend.

Het eerste verzoekschrift is gedateerd 10 mei 2006. Daarin is in onderdeel 9 opgenomen dat partijen nagenoeg een gelijk pensioen opgebouwd hebben, zodat partijen over en weer afzien van verevening.

Het tweede verzoekschrift is gedateerd 16 mei 2006. Daarin is geen passage over verevening van pensioen opgenomen.

De rechtbank Zutphen heeft  op 7 juni 2006 de echtscheidingsbeschikking uitgesproken. Daaraan is gehecht een kopie van het door verzoekers op 9 maart 2006 ondertekende echtscheidingsconvenant.

Er is een lijstje met “Boedelverdeling”, gedateerd 9 mei 2006, dat door klaagster en de heer D. is ondertekend. Daarop is ten aanzien van het pensioen van klaagster en haar toenmalige echtgenoot vermeld “geen verevening”.

Op 9 mei 2006 heeft verweerder een brief verzonden, gericht aan klaagster en de heer D. Daarin is onder meer opgenomen: “Geachte heer D., … Overeenkomstig uw wensen behoudt ieder de eigen pensioenrechten. Ik heb terzake geen stukken gezien. Ik kan derhalve niet beoordelen of de opgebouwde rechten gelijkwaardig zijn. …”

Op 17 december 2007 heeft mr. Smallenbroek namens klaagster verweerder aangeschreven in verband met de rechtsbijstand door verweerder verleend in het gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek en de kwestie omtrent de pensioenverevening.

4.

Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:

Klaagster meent dat verweerder had moeten vragen en daadwerkelijk nalopen of partijen inderdaad een nagenoeg gelijk pensioen hadden opgebouwd, althans dat verweerder klaagster had moeten wijzen op de consequenties voor haar wanneer zij zou afzien van het verevenen van pensioen. Klaagster meent dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld, terwijl extra zorgvuldigheid was geboden nu verweerder voor twee partijen optrad.

5.

Verweerder heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:

Verweerder stelt dat hij op verzoek van partijen de kwestie omtrent het pensioen niet verder heeft uitgezocht, dit in verband met de kosten van rechtsbijstand en dat hij die kwestie verder mocht laten rusten omdat partijen hem hadden medegedeeld dat zij een nagenoeg gelijk pensioen hadden en ieder hun eigen pensioen wilden behouden.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Voordat de raad tot een inhoudelijke beoordeling komt, is de raad nagegaan of de klacht ontvankelijk is. Het is de raad gebleken dat klaagster vanaf 2007 een andere advocaat heeft. Eind 2007 bleek haar van een eventuele onzorgvuldige bijstand door verweerder. De klacht dateert van 8 januari 2010.

Bij de beoordeling weegt de raad twee belangen: enerzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Een klacht dient om dat laatste binnen een redelijke termijn te worden ingediend. In onderhavige kwestie is ruim twee jaar gewacht met het indienen van een klacht. Dat is aan de lange kant. Niettemin acht de raad klaagster ontvankelijk in haar klacht. Niet is gebleken dat verweerder is benadeeld door dat tijdsverloop. Klaagster heeft in deze periode (tussen eind 2007 en begin 2010) en voor verweerder kenbaar, niet stil gezeten. Namens haar is in die periode een aansprakelijkstelling uitgegaan aan het adres van verweerder en is de reactie van verweerders verzekeraar afgewacht.

Een inhoudelijke beoordeling van de klacht levert op dat de klacht gegrond is. Verweerder stond klaagster en haar toenmalige echtgenoot bij in een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek. Het is vaste rechtspraak dat de advocaat die de belangen van beide partijen in een echtscheiding behandelt grote zorgvuldigheid dient te betrachten en zich ervan dient te vergewissen dat beide partijen de inhoud van de regeling begrijpen en de gevolgen daarvan overzien. De advocaat dient ervoor te waken dat wanneer een van beiden genoegen neemt met minder dan hem of haar bij formele afwikkeling toe zou komen, deze daarin dan uitdrukkelijk instemt, goed zicht heeft op de concessie die zo worden gedaan en zich daarvan rekenschap kan geven. Daarvan zal moeten blijken, bijvoorbeeld doordat partijen daarop schriftelijk worden gewezen, of dat zulks ook wordt vastgelegd ter voorkoming van een dispuut over wat partijen bij het treffen van de regeling voor ogen stond.

Verweerder wist, of had vrij eenvoudig kunnen en daarom moeten weten, van het verschil in pensioenopbouw. Verweerder kende immers de verschillen in salaris tussen klaagster en haar toenmalige echtgenoot en hij wist van het verschil in arbeidsverleden tussen beiden. Die salarisgegevens heeft verweerder gebruikt in de alimentatieberekening. Van verweerder had dus verwacht mogen worden dat hij expliciet en tijdig navraag had gedaan omtrent de pensioenverevening en in het bijzonder de wensen van klaagster daaromtrent, wetende welke consequenties het voor haar zou hebben als zij daarvan zou afzien. Dat is niet gebeurd. Verweerder had dat vervolgens schriftelijk moeten bevestigen.

Verweerder heeft zich dusdoende en op dit punt niet of in elk geval onvoldoende  van zijn zorgplicht gekweten. De klacht is daarom gegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Verklaart de klacht gegrond. Verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2011.

Griffier      Voorzitter