ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1848 Raad van Discipline Arnhem 10-147

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1848
Datum uitspraak: 23-05-2011
Datum publicatie: 25-07-2011
Zaaknummer(s): 10-147
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de kwetsbare positie waarin klaagster zich bevond en een verkeerde handelwijze heeft gevolgd waardoor klaagster nadeel heeft geleden ongegrond. Klacht over het verrekenen van de eigen bijdrage met gelden die klaagster toekwamen in een andere zaak eveneens ongegrond.

10-147

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 13 oktober 2010 heeft mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, die namens en onder verantwoordelijkheid van de deken van genoemde orde, mr. R.J.A. Dil, de klacht heeft onderzocht, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

klaagster

wonende te [woonplaats]

tegen:

verweerster

destijds advocaat te [plaats]

1.

De behandeling van de klacht ter zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 7 maart 2011 heeft op verzoek van klaagster plaatsgevonden met gesloten deuren.

Klaagster is verschenen. Namens verweerster is mr. [A], advocaat te [plaats], destijds kantoorgenoot van verweerster, verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. A.E. Zweers, voorzitter, en mrs. A.D.G. Bakker, H.C. Brandsma, C.L. Lunenberg-Demenint en P.J.M. van Wersch, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. A. Huber als griffier.

2.

Klaagster verwijt verweerster dat zij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat verweerster:

a. zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de kwetsbare positie waarin klaagster als informant verkeerde en op grond van die positie de verkeerde handelwijze heeft gevolgd, waardoor klaagster nadeel heeft ondervonden.

b. ten onrechte, zonder overleg met klaagster, de eigen bijdrage die klaagster in de zaak tegen de Criminele Inlichtingen Eenheid – hierna te noemen CIE – aan haar moest voldoen, heeft verrekend met de haar uit een andere zaak toekomende gelden.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Klaagster was werkzaam als informant voor de CIE. Zij verstrekte aan de CIE informatie die van belang was voor de vervolging van strafbare feiten.

Verweerster heeft klaagster vanaf [….] 2009 in een aantal zaken bijgestaan.

In [….] 2009 heeft klaagster verweerster verzocht haar bij te staan omdat zij de haar toekomende vergoedingen voor het geven van informatie aan de CIE nog niet had ontvangen.

4.

Klaagster heeft ter toelichting op haar klacht het volgende aangevoerd:

Verweerster heeft telefonisch contact opgenomen met de officier van justitie die verantwoordelijk is voor het toezicht op de CIE. Dat was dom. Haar contactpersoon bij de CIE heeft vernomen dat verweerster heeft gebeld en haar vervolgens daarover gebeld en haar meegedeeld dat de CIE geen gebruik meer wenst te maken van haar diensten.

Door toedoen van verweerster is haar naam op straat komen te liggen. Zij loopt daardoor gevaar.

Zij heeft haar zwijgplicht niet overtreden.

Zij heeft in een drietal zaken informatie verstrekt. In elk geval in één zaak heeft dat er toe geleid dat de zaak is opgelost.

Zij heeft veel werkzaamheden moeten verrichten in deze zaken en zij loopt haar vergoeding mis door de wijze waarop verweerster heeft gehandeld.

Voor de zaak tegen de CIE is aan haar een eigen bijdrage in de kosten van de rechtshulp opgelegd van € 98,-, die zij verschuldigd is aan verweerster.

Verweerster heeft een andere zaak voor haar behandeld, die zij heeft gewonnen. De wederpartij moest schadevergoeding aan haar betalen. Omdat de wederpartij niet ineens kon betalen is een betalingsregeling afgesproken. De door de wederpartij verschuldigde bedragen werden overgemaakt naar de derdengeldrekening van het kantoor van verweerster. Het bedrag ad € 98,- is ingehouden op de voor haar ontvangen bedragen. Zij is het daar niet mee eens.

5.

Verweerster heeft het volgende tot haar verweer aangevoerd:

Zij heeft klaagster vanaf het eerste moment er op gewezen dat zij met niemand mocht praten over het feit dat zij informant van de CIE was in het belang van haar eigen veiligheid.

Afgesproken is dat niet telefonisch over deze zaak zou worden gesproken en dat de gemaakte afspraken niet schriftelijk zouden worden bevestigd om te voorkomen dat informatie in verkeerde handen terecht zou kunnen komen.

Verweerster heeft klaagster meermaals gewaarschuwd voor het gevaar dat zij liep als anderen op de hoogte kwamen van haar werkzaamheden.

Klaagster wilde tegen de CIE procederen omdat zij geen vergoeding ontving voor de door haar verstrekte informatie. In een uitgebreid gesprek heeft verweerster uitgelegd wat het gevaar is van een civiele procedure. Verweerster heeft benadrukt dat het van het grootst mogelijke belang was, dat het bij de buitenwereld niet bekend zou worden dat klaagster informant van de CIE is omdat dit een gevaar voor haar eigen veiligheid zou kunnen opleveren.

Zij heeft klaagster meerdere malen moeten uitleggen dat een civiele procedure teveel risico’s voor haar met zich mee zou brengen.

Zij heeft met klaagster besproken dat de CIE pas een vergoeding uitbetaalt op het moment dat strafzaken definitief zijn afgewikkeld en alleen indien de verstrekte informatie heeft geleid tot de opsporing van het strafbare feit.

Zij heeft met klaagster afgesproken dat zij zelf eerst nog een keer zal informeren naar de hoogte van de vergoeding en wanneer deze aan haar zal worden uitbetaald.

Vervolgens heeft klaagster haar meegedeeld dat zij van haar contactpersoon bij de CIE te horen heeft gekregen dat zij geen vergoeding zou krijgen.

Verweerster heeft toen overlegd met haar kantoorgenoot. Met hem heeft zij verschillende strategieën besproken. Zij hebben expliciet stilgestaan bij de mogelijke risico’s voor klaagster. Gekozen is voor de minst risicovolle wijze van aanpak, te weten bij het openbaar ministerie informeren naar de stand van zaken en de vergoeding voor de werkzaamheden van klaagster. Op die manier zou niets op schrift hoeven te worden gesteld. De officier van justitie is bij uitstek degene die het belang van geheimhouding in dit soort zaken inziet. Zij heeft dit met klaagster besproken en de door haar voorgestelde aanpak had de instemming van klaagster.

Vervolgens heeft zij contact opgenomen met de officier van justitie die verantwoordelijk is voor het toezicht op de CIE. Zij heeft de betreffende officier van justitie verzocht te informeren bij de CIE naar de stand van zaken. Voorts heeft zij verzocht vertrouwelijk met de zaak om te gaan.

Vervolgens heeft de contactpersoon van klaagster bij de CIE laten weten dat de zaken waarin klaagster informatie had verstrekt nog niet definitief waren afgewikkeld en dat na afloop van de zaken zou worden bepaald of, en zo ja, hoeveel de vergoeding bedraagt.

Omdat zij verder niets kon doen voor klaagster heeft zij met klaagster besproken dat de zaak daarmee was afgedaan. Klaagster stemde in met het sluiten van het dossier.

In [….] 2010 bleek haar dat klaagster de eigen bijdrage voor de zaak tegen de CIE nog niet had voldaan. Zij heeft toen telefonisch contact met klaagster opgenomen. Klaagster heeft haar toen meegedeeld dat zij de eigen bijdrage niet wilde betalen omdat de zaak haar niets had opgeleverd. Verder gaf ze aan dat ze liever niet in één keer de eigen bijdrage wilde verrekenen omdat ze het geld dat haar toekwam uit een andere zaak hard nodig had. Zij heeft toen met klaagster besproken dat de eigen bijdrage wel betaald moest worden, waarna klaagster heeft ingestemd met verrekening. Om haar tegemoet te komen is afgesproken dat de eigen bijdrage in drie maandelijkse termijnen zou worden verrekend. Deze afspraak heeft zij op [….] 2010 schriftelijk aan klaagster bevestigd.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

De raad stelt voorop dat klaagster zich met een delicate aangelegenheid tot verweerster heeft gewend en dat het klaagster bekend moet zijn geweest dat er risico’s aan verbonden waren indien zij een advocaat zou inschakelen om de vergoedingen die haar toekomen voor de door haar verstrekte informatie te incasseren. Desondanks heeft klaagster verweerster opdracht gegeven de vergoedingen op te eisen.

Vervolgens heeft verweerster na overleg met haar kantoorgenoot gekozen voor de minst risicovolle wijze van aanpak en contact gezocht met de CIE-officier.

De raad is van oordeel dat verweerster daarbij zorgvuldig te werk is gegaan en zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de kwetsbare positie waarin klaagster zich als informant bevond.

Verweerster heeft gesteld dat zij op uitdrukkelijk verzoek en met toestemming van klaagster contact heeft gezocht met de CIE-officier. Klaagster heeft dit niet weersproken. Daarom is de klacht dat verweerster zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de kwetsbare positie waarin klaagster zich bevond en op grond van die positie de verkeerde handelwijze heeft gevolgd ongegrond.

Klaagster heeft gesteld dat zij nadeel heeft ondervonden van het optreden van verweerster. Naar de raad aanneemt doelt verweerster op het feit dat de CIE klaagster heeft meegedeeld dat zij geen gebruik meer wenst te maken van haar diensten. Wat de reden voor deze mededeling van de CIE aan klaagster is, is niet bekend. Daarom is het verwijt dat klaagster nadeel heeft ondervonden van het optreden van verweerster ongegrond.

Verweerster heeft telefonisch met klaagster afgesproken dat zij de eigen bijdrage die klaagster voor de zaak tegen de CIE verschuldigd is, zal verrekenen met de schadevergoeding die haar in een andere zaak toekomt, waarna zij deze afspraak bij brief van [….] 2010 aan klaagster heeft bevestigd. Het verwijt dat verweerster zonder overleg met klaagster de eigen bijdrage heeft verrekend – dit is het tweede klachtonderdeel - is daarom eveneens ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Beide onderdelen van de klacht van klaagster zijn ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2011.

griffier     voorzitter