ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1844 Raad van Discipline Arnhem 10-188

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1844
Datum uitspraak: 23-05-2011
Datum publicatie: 25-07-2011
Zaaknummer(s): 10-188
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft klaagster terzijde gestaan bij een conflict met een buurtbewoonster. Hij heeft onder meer haar belangen niet naar behoren behartigd doordat hij een spreek- en contactverbod voor familieleden van klaagster heeft gevorderd. Omdat deze familieleden geen partij waren in de procedure is de vordering afgewezen. Voorts rechtvaardigde de feiten het gevorderde spreek- en contactverbod niet en heeft verweerder de rechtsgrond waarop de vordering was gebaseerd niet kunnen onderbouwen. Aan verweerder wordt een schorsing van drie maanden opgelegd waarvan een maand voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde de kosten die klaagster heeft moeten betalen in verband met de kort geding procedure aan haar te vergoeden.

 10-188

 BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 7 december 2010 heeft mr. P.A.M. Manning, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

klaagster,

wonende te [woonplaats]

tegen: verweerder

voorheen advocaat te [plaats]

thans advocaat te [plaats]

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 7 maart 2011.

Klaagster en verweerder zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende

samenstelling: mr. A.E. Zweers, voorzitter, en mrs. A.D.G. Bakker, H.C. Brandsma, C.L. Lunenberg-Demenint en P.J.M. van Wersch, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. A. Huber als griffier.

2.

Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld dan wel heeft nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van haar, wier belangen hij als zodanig behartigde, althans behoorde te behartigen. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat:

a. hij haar zaak niet naar behoren heeft voorbereid;

b. hij tijdens de zitting, die op [….] 2010 heeft plaatsgevonden, zwak is opgetreden;

c. zij schade heeft geleden door zijn toedoen omdat zij veroordeeld is om de proceskosten ad € 1.166,56 te betalen.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Klaagster heeft zich tot verweerder gewend omdat zij problemen had met een buurtbewoonster. Deze buurtbewoonster zou aan anderen vertellen dat de zus van klaagster haar kinderen alleen thuis laat, dat de zus van klaagster spullen kocht, dat zij weekends wegging met collega’s, een verhouding had met een zekere X, de hoer zou spelen en nog een aantal zaken.

Voorts zou het zo zijn dat de zus van klaagster vanaf [….] 2009 werd lastig gevallen en dat zij [….] 2009 is ontslagen, waarbij een anonieme tip een rol zou hebben gespeeld. De eerder genoemde buurtbewoonster zou bij de werkgever zijn geweest.

Verweerder heeft voor klaagster een kort geding aanhangig gemaakt tegen de betreffende buurtbewoonster bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te [plaats].

Doel van het kort geding was dat de betreffende buurtbewoonster zich niet langer zou bemoeien met de zuster van klaagster. In verband hiermee is door klaagster een spreek- en contactverbod met betrekking tot de zus van klaagster geëist en een spreekverbod met de overige familieleden, te weten klaagster, de vader (van de zus) van klaagster, de moeder (van de zus) van klaagster, zowel rechtstreeks als via haar kinderen of derden, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 25.000,-, ook ter zake van roddel en achterklap met betrekking tot deze personen.

De behandeling van het kort geding heeft op [….] 2010 plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening geweigerd en klaagster veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de buurtbewoonster ad € 263,- aan verschotten en € 816,- aan salaris voor de advocaat.

De voorzieningenrechter heeft in punt 4 van de beslissing het volgende overwogen:

“Voor zover de gevraagde voorziening betrekking heeft op hetgeen gedaagde (lees: de buurtbewoonster) ten opzichte van anderen dan eiseres (lees: klaagster) zou moeten worden verboden, dient deze reeds op de grond dat die anderen geen partij zijn in deze procedure, te worden afgewezen.

Voor zover de gevraagde voorziening ziet op hetgeen gedaagde (lees: de buurtbewoonster) ten opzichte van eiseres (lees: klaagster) niet zou mogen doen, is volstrekt onduidelijk gebleven welke feiten toewijzing van het gevraagde “spreekverbod” – wat daar ook precies onder verstaan moge worden – zouden kunnen rechtvaardigen. De door de advocaat van eiseres (toevoeging van de raad :dit is verweerder) – desgevraagd – ter zitting gestelde rechtsgrond van de gevraagde voorziening, te weten onrechtmatige daad, is ook ter zitting op geen enkele wijze onderbouwd. Op vragen daaromtrent van de voorzieningenrechter heeft de advocaat van eiseres (toevoeging van de raad: dit is verweerder) geen duidelijk antwoord kunnen geven; enig bewijsstuk is van de kant van eiseres (lees: klaagster) niet in het geding gebracht.”

De griffier van de rechtbank te [plaats] heeft bij brief van [….] 2010 op verzoek van de voorzieningenrechter een geanonimiseerde kopie van de uitspraak aan de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [plaats] – in dit arrondissement was verweerder destijds gevestigd – gestuurd.

Op [….] 2010 heeft de deurwaarder de uitspraak van de voorzieningenrechter aan klaagster betekend en haar gesommeerd € 1.166,56 te betalen.

Bij brief van [….] 2010 heeft de deken te [plaats] verweerder dringend in overweging gegeven om voor betaling van het in het exploot genoemde bedrag zorg te dragen. Dit heeft verweerder niet gedaan.

Klaagster heeft het griffierecht ad € 65,75 aan de advocaat van de buurtbewoonster betaald. Of zij de eigen bijdrage ad € 100,- heeft betaald blijkt niet uit het dossier.

Evenmin blijkt uit het dossier of zij aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan.

4.

Klaagster heeft ter toelichting op haar klacht het volgende aangevoerd:

Toen verweerder op [….] 2010 in het gerechtsgebouw aankwam maakte hij een nerveuze, zweterige en verwarde indruk op haar.

Hij leek psychisch aangedaan en was niet in staat om antwoord te geven op de door de rechtbank aan hem gestelde vragen. Hij kon moeilijk uit zijn woorden komen en haalde dingen door elkaar.

De rechter heeft verweerder meerdere malen een reprimande gegeven omdat hij de zaak niet goed had voorbereid.

Tijdens de behandeling heeft de rechter er blijk van gegeven dat hij de wijze waarop verweerder haar belangen heeft behartigd schandelijk vond.

Zij maakt aanspraak op vergoeding van de door haar geleden schade.

5.

Verweerder heeft het volgende tot zijn verweer aangevoerd:

Het was de dag waarop de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsvond bijzonder warm en benauwd. Hij had een stuk gelopen door het centrum van [plaats], waardoor hij lichtelijk bezweet bij het gerechtsgebouw aankwam. Bovendien had hij recentelijk meerdere operaties ondergaan, waardoor hij zich niet goed voelde. Voorts had hij te kampen met een zware depressie ten gevolge van financiële problemen met zijn toenmalige kantoorgenoot.

Hij heeft voor de behandeling van de zaak van klaagster geen toevoeging ontvangen en hij heeft haar voor zijn werkzaamheden ook geen rekening gestuurd. Slechts het griffierecht ad € 263,- heeft hij aan haar in rekening gebracht.

De rechter is tijdens de mondelinge behandeling vrijwel niet ingegaan op de in de dagvaarding omschreven feiten, terwijl die juist van belang waren. Hierdoor werd hij enigszins gespannen.

De dagvaarding is gebaseerd op de verslagen van klaagster en hij heeft de dagvaarding in concept aan klaagster toegezonden. Zij was het volledig eens met de inhoud van de dagvaarding. Hij is van mening dat er daarom geen reden is schadevergoeding aan klaagster toe te kennen.

Hij heeft de rechter wel degelijk antwoord gegeven op de vraag waarom hij namens klaagster een kort geding heeft aangespannen. Zij heeft dit namens haar familie gedaan.

Hij kan zich voorstellen dat men van oordeel is dat de dagvaarding strikt juridisch niet optimaal is opgezet. Dat is veroorzaakt door financiële en andere problemen die hij ondervond bij uitoefening van zijn beroep. Daarom is hij per [….] 2010 weggegaan bij zijn toenmalige kantoor.

Hij wijst de aansprakelijkheidstelling van klaagster nadrukkelijk af. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft hij klaagster en haar partner meegedeeld dat zij rekening moesten houden met een proceskostenveroordeling. Zij hebben hem toen meegedeeld dat zij daarvoor wel een regeling zouden kunnen treffen.

Deze kwestie zou mogelijk bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van zijn toenmalige kantoor kunnen worden aangemeld.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ten aanzien van het verwijt dat verweerder de zaak niet naar behoren heeft voorbereid, klachtonderdeel 1, overweegt de raad dat verweerder zich er op heeft beroepen dat hij de dagvaarding in concept aan klaagster heeft toegestuurd en dat zij heeft ingestemd met de dagvaarding. Daarbij verliest verweerder uit het oog dat hij ingevolge gedragsregel 9 de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak.

Op grond van die verantwoordelijkheid had hij klaagster behoren te behoeden voor het eisen van een spreekverbod van de buurtbewoonster met een aantal familieleden van haar, nu deze familieleden geen procespartij waren. Daardoor had deze vordering geen kans van slagen.

Voorts had verweerder klaagster moeten waarschuwen dat, op basis van de feiten die zij hem heeft verstrekt, de vordering vermoedelijk zou worden afgewezen en dat zij daarom het risico liep dat de voorzieningenrechter haar zou veroordelen de proceskosten van de buurtbewoonster te betalen.

Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Ten aanzien van het verwijt dat verweerder zwak is opgetreden tijdens de zitting die op [….] 2010 heeft plaatsgevonden, klachtonderdeel 2, overweegt de raad dat verweerder heeft erkend dat hij tijdens de behandeling van het kort geding kampte met lichamelijke en psychische problemen.

Blijkens hetgeen in punt 4 van de uitspraak van de voorzieningenrechter is overwogen is verweerder in gebreke gebleven waar het gaat om de onderbouwing van de vordering van klaagster en heeft verweerder niet adequaat antwoord kunnen geven op vragen van de voorzieningenrechter.

De raad is daarom van oordeel dat vast is komen te staan dat verweerder de belangen van klaagster in deze zaak niet naar behoren heeft behartigd.

Het had op de weg van verweerder gelegen tijdig aan klaagster mede te delen dat hij gezien zijn lichamelijke en psychische problemen niet in staat was haar naar behoren bij te staan en haar desgewenst te verwijzen naar een andere advocaat of instantie die haar zou kunnen helpen bij haar problemen.

Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Ten aanzien van het verwijt dat klaagster schade heeft geleden door toedoen van verweerder omdat zij veroordeeld is de proceskosten ad € 1.166,56 te betalen, klachtonderdeel 3, overweegt de raad als volgt:

Blijkens de brief van de advocaat van de buurtbewoonster van [….] 2010 heeft klaagster € 65,75 aan de advocaat betaald. Voorts heeft klaagster blijkens deze brief aangekondigd een aanvullende betaling te doen en is aan de deurwaarder gevraagd vooralsnog geen executiemaatregelen te nemen. Daarom is het de raad niet bekend of en zo ja, in hoeverre klaagster aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan.

Voorts neemt de raad aan dat klaagster het griffierecht ad € 263,- aan verweerder heeft voldaan.

Omdat verweerder in ernstige mate jegens klaagster is tekortgeschoten is de raad van oordeel dat verweerder het door klaagster aan hem betaalde griffierecht ad € 263,- aan haar dient terug te betalen. Tevens dient verweerder alle bedragen die klaagster uit hoofde van het op [….] 2010 in het kort geding gewezen vonnis aan de advocaat van de buurtbewoonster en/of aan de deurwaarder heeft moeten betalen, aan haar te vergoeden nadat klaagster aan verweerder bewijzen van betaling aan de advocaat van de buurtbewoonster en/of aan de deurwaarder aan verweerder heeft doen toekomen. De raad zal verweerder hiertoe bij wijze van bijzondere voorwaarde verplichten.

Ook het verwijt dat klaagster door toedoen van verweerder schade heeft geleden is gegrond.

Gezien het feit dat verweerder er geen blijk van heeft gegeven de ernst van zijn tekortkomingen in te zien en gezien zijn tuchtrechtelijk verleden, dat omvangrijk is, meent de raad dat na te noemen maatregel moet worden opgelegd.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Verklaart alle onderdelen van de klacht gegrond.

Legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn praktijk op voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat daarvan een maand niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging of de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Deze bijzondere voorwaarde luidt als volgt: verweerder dient na het onherroepelijk worden van deze beslissing alle bedragen die klaagster aan hem en aan de advocaat van de buurtbewoonster en aan de door de (advocaat van de) buurtbewoonster ingeschakelde deurwaarder uit hoofde van het op [….] 2010 in kort geding gewezen vonnis heeft moeten betalen aan klaagster te vergoeden binnen twee maanden nadat klaagster hem bewijzen van betaling van de hiervoor genoemde bedragen heeft doen toekomen.

Stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

Bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2011.

griffier       voorzitter