ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1661 Raad van Discipline Arnhem 11-24

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1661
Datum uitspraak: 08-03-2011
Datum publicatie: 18-05-2011
Zaaknummer(s): 11-24
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij. Klager klaagt er over dat verweerder bewust is uitgegaan van onjuiste gegevens, de rechtbank onjuiste financiële gegevens heeft verstrekt en hem heeft beticht van financiële malversaties. Tevens verwijt klager verweerder dat hij niet bereid was tot overleg waardoor hij financieel nadeel heeft ondervonden. Alle onderdelen van de klacht zijn kennelijk ongegrond.

11-24

 BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

klager

wonende te [woonplaats]

tegen: verweerder

advocaat te [plaats]

1.

Bij brief van 20 juli 2010 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem.

Mevrouw mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, adjunct-secretaris van de raad van toezicht van genoemde orde, heeft de klacht namens en onder verantwoordelijkheid van de deken onderzocht. Nadat gebleken was dat geen schikking kon worden getroffen, heeft

Hoppenbrouwers bij brief van 15 februari 2011, ontvangen op 17 februari 2011, de klacht alsmede het klachtdossier ter kennis van de raad van discipline gebracht.

2.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing behoort te worden beslist.

3.

Klager verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat hij:

a. bewust is uitgegaan van onjuiste financiële gegevens en niet de bereidheid heeft getoond om in onderling overleg een regeling te treffen waardoor voor hem financieel nadeel ontstond

b. de rechtbank bewust onjuist heeft voorgelicht en onjuiste gegevens heeft verschaft onder meer over zijn wachtgeld en zijn pensioenafdrachten

c. hem heeft beticht van financiële malversaties (1) met betrekking tot betalingen aan VGZ, een charitatief doel en kleinkinderen en (2) het beweerdelijk achterhouden van de boekhouding en (3) door te suggereren dat hij het bedrijf van zijn voormalig echtgenote gebruikte om onwettige activiteiten in onder te brengen en ook (4) door te suggereren dat hij met verborgen activiteiten inkomsten zou verwerven.

4.

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens:

Verweerder heeft de toenmalige echtgenote van klager van [….] 2008 tot [….] 2009 terzijde gestaan bij de echtscheidingsprocedure.

Verweerder heeft op [….] 2009 een verzoekschrift tot het vaststellen van voorlopige voorzieningen voor de duur van de echtscheidingsprocedure ingediend. In het verzoekschrift werd aanspraak gemaakt op € 2.300,- per maand partneralimentatie.

De mondelinge behandeling van de gevraagde voorlopige voorzieningen heeft plaatsgevonden op [….] 2009. Tijdens de mondelinge behandeling is de gevraagde partneralimentatie verminderd tot € 1.500,- per maand.

De rechtbank heeft in de beschikking betreffende de voorlopige voorzieningen overwogen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat klager inkomsten uit werkzaamheden heeft.

5.

Ter toelichting op zijn klacht heeft klager het volgende aangevoerd:

Pas onlangs is de echtscheidingsprocedure volledig afgehandeld. Daarom heeft hij zijn klacht pas in [….] 2010 ingediend.

Hij laat zich niet beledigen door verweerder.

Er is onvoldoende getracht door middel van overleg tot overeenstemming te komen.

Hij is [….] 2008 niet ingegaan op het voorstel voor een viergesprek omdat toen nog niet bekend was wat zijn toenmalige echtgenote eiste.

Zijn advocaat heeft op [….] 2009 verweerder gebeld en hem voorgesteld de mondelinge behandeling van de voorlopige voorzieningen niet door te laten gaan en in overleg te treden. Verweerder heeft daarop laten weten dat hij ’s middags een gesprek met zijn cliënte zou hebben en het voorstel met haar zou bespreken.

Later op de dag heeft hij telefonisch van zijn advocaat vernomen dat de wederpartij niet bereid was tot overleg en dat de mondelinge behandeling door zou gaan.

Hij heeft geen neveninkomsten. Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan insinuaties en leugens door te stellen dat hij neveninkomsten heeft.

Hij voelt zich heel erg gekwetst door de opmerkingen van verweerder, onder meer dat de onderneming van zijn ex-echtgenote door hem zou zijn opgericht met de bedoeling daarin zijn illegale activiteiten onder te brengen.

6.

Verweerder heeft het volgende tot zijn verweer aangevoerd:

In zijn eerste brief aan klager d.d. [….] 2008 heeft hij klager geadviseerd een advocaat te raadplegen. Tevens heeft hij een viergesprek voorgesteld om op constructieve wijze met elkaar van gedachten te wisselen en, indien mogelijk, samen afspraken te maken. Op deze brief heeft klager niet gereageerd.

In zijn brief d.d. [….] 2008 aan klager heeft hij aangekondigd dat hij een verzoekschrift tot het vaststellen van voorlopige voorzieningen in zal gaan dienen.

In de eerste brief d.d. [….] 2008 van de advocaat van klager is gesteld dat klager het nog een beetje te vroeg vond om een viergesprek te voeren.

Vervolgens heeft hij gecorrespondeerd met de advocaat van klager.

Op [….] 2009 heeft hij telefonisch contact opgenomen met de advocaat van klager zodat zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling konden overleggen. De advocaat van klager was niet bereikbaar. Hij heeft toen de secretaresse van de advocaat van klager verzocht door te geven dat hij tijdens de mondelinge behandeling nadere informatie zou willen ontvangen over de neveninkomsten van klager.

Hij had van zijn cliënte begrepen dat klager voor verschillende opdrachtgevers de administratie verzorgde. Voorts had hij begrepen dat deze werkzaamheden via de eenmanszaak van zijn cliënte werden gedeclareerd opdat klagers wachtgelduitkering niet in gevaar zou komen. Ook deed klager de administratie van de eenmanszaak van zijn cliënte.

Tijdens de mondelinge behandeling stond de hoogte van de wachtgelduitkering van klager niet ter discussie. Wel is gediscussieerd over de neveninkomsten van klager. Klager heeft aangevoerd dat hij na 2007 geen inkomsten uit werkzaamheden heeft ontvangen.

Hij heeft zich verre gehouden van leugens en insinuaties.

Minnelijk overleg bleek in de eerste fase van de echtscheidingsprocedure niet mogelijk, onder meer omdat klager zich tegen de wens van zijn cliënte om te scheiden verzette.

Hij betreurt het dat klager zich beledigd voelt. Het is nooit zijn bedoeling geweest hem op enigerlei wijze te kwetsen.

7.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt:

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder als advocaat van klagers tegenpartij. Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze, die hem - in overleg met zijn cliënte - passend voor komt. De wederpartij zal zich slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken.

Klager heeft gesteld dat verweerder bewust is uitgegaan van onjuiste financiële gegevens, de rechtbank bewust onjuist heeft voorgelicht en onjuiste gegevens heeft verschaft, onder meer over zijn wachtgeld en zijn pensioenafdrachten. Voorts stelt klager dat verweerder hem heeft beticht van financiële malversaties met betrekking tot betalingen aan VGZ, een charitatief doel en kleinkinderen en het beweerdelijk achterhouden van de boekhouding en door te suggereren dat hij het bedrijf van zijn voormalig echtgenote gebruikte om onwettige activiteiten in onder te brengen alsmede ook door te suggereren dat hij met verborgen activiteiten inkomsten zou verwerven.

Klager heeft zijn stellingen op geen enkele wijze met bescheiden onderbouwd.

De voorzitter wijst klager er op dat verweerder de vrijheid heeft om de stellingen van zijn cliënte in haar belang aan de rechter over te brengen, ook indien de inhoud daarvan mogelijk onjuist en/of schadelijk kan zijn voor klager. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van verweerder zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen. Dat verweerder stellingen heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of aanstonds kon kennen is de voorzitter niet gebleken. Daarom zijn de hiervoor genoemde klachten kennelijk ongegrond.

Klager heeft voorts aangevoerd dat verweerder niet de bereidheid heeft getoond om in onderling overleg een regeling te treffen en dat hij daarvan financieel nadeel heeft ondervonden.

Vast staat dat verweerder in zijn brief aan klager d.d. [….] 2008 een viergesprek heeft voorgesteld, maar dat klager daar niet voor voelde omdat de eisen van zijn toenmalige echtgenote nog niet bekend waren en dat klager overleg wenste kort voordat de mondelinge behandeling van de voorlopige voorzieningen zou plaatsvinden.

Omdat verweerder tot overleg over de gevolgen van de scheiding bereid is geweest mist dit onderdeel van de klacht feitelijke grondslag.

Van belang is voorts dat een advocaat niet verplicht is te overleggen met de wederpartij. Integendeel hij mag slechts overleggen met de wederpartij indien zijn cliënt daarmee instemt. Gesteld noch gebleken is dat de toenmalige echtgenote van klager de dag voordat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, heeft ingestemd met overleg tussen partijen. Ook dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk ongegrond.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

Alle onderdelen van de klacht van klager tegen verweerder zijn kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 8 maart 2011 door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden 10 maart 2011.

mr. M.F.J.N. van Osch

voorzitter