ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1529 Raad van Discipline Arnhem 11-02

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1529
Datum uitspraak: 01-02-2011
Datum publicatie: 14-04-2011
Zaaknummer(s): 11-02
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Indien een advocaat werkzaamheden verricht voor een cliënt in een zaak waarin de advocaat zich niet thuis voelt en hij is daarover duidelijk tegenover zijn cliënt, dan committeert hij zich niet en verliest hij niet de vrijheid om zich terug te trekken of de zaak door te zetten.

11-02

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

Klager

Vereniging [B],

vertegenwoordigd door [A],

wonende te [woonplaats],

tegen:

verweerder,

advocaat te [plaats],

1.

Bij brief van 8 mei 2010 heeft klager een klacht ingediend over verweerder bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen. Mr. A.P.J.M. de Bruyn, deken van genoemde orde, heeft de klacht onderzocht. Nadat gebleken was dat een schikking niet kon worden getroffen, heeft de deken bij brief van 17 december 2010, door problemen met de postbezorging ontvangen op 10 januari 2010, de klacht alsmede het klachtdossier ter kennis van de Raad van Discipline gebracht.

2.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht conform artikel 46g Advocatenwet bij voorzittersbeslissing kan worden beslist.

3.

Klager verwijt verweerder in essentie dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht kent vier onderdelen:

a. verweerder stelt ten onrechte dat het hier om “kerkelijk recht” zou gaan;

b. verweerder heeft ten onrechte de rechter niet geadieerd, waardoor een forse vertraging is ontstaan en verweerder weigert ten onrechte de zaak verder te behandelen;

c. verweerder heeft klager ten onrechte naar een ander kantoor verwezen (namelijk dat van de vroegere kantoorgenoot van verweerder) en ten onrechte niet – zonodig – het advies en bijstand van dat kantoor ingeroepen indien hij zou menen dat hij dat nodig zou hebben;

d. verweerder heeft geen oog/oor gehad voor het verlangen van  klager om cliënt te zijn en te blijven (in één van meerdere kwesties) bij het kantoor van verweerder.

Uit de onderliggende stukken is op te maken dat de klacht ook behelst dat verweerder stelselmatig heeft belemmerd dat klager zijn recht zou vinden.

4.1

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens:

tussen klager en de […] Gemeente te [plaats] (verder: de gemeente) is een geschil ontstaan. Klager werd eerder bijgestaan door mr. [X], destijds kantoorgenoot van verweerder, die de kwestie bij brief van [….] 2006 bij de toenmalig scriba van kerkenraad van genoemde gemeente aan de orde heeft gesteld. Die kwestie betrof de afgifte van bijbels, notulen, waaronder het historisch archief en het adressenbestand van de [vereniging B], aan klager. Op [….] 2007 schreef mr. [X] in dezelfde kwestie nog een brief aan [Y] Accountants & Belastingadviseurs, maar ook op die brief is geen reactie gekomen. Mr. [X] vertrok nadien naar een ander kantoor.

4.2

Bij brief van [….] 2008 wendde verweerder zich met een brief tot de scriba. Daarbij ging het wederom om klagers verlangen om afgifte van een aantal eigendommen van de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid [B], “waarvan de heer [A] als bestuurder heeft te gelden”. Uit die brief wordt (verder nog) geciteerd: “Ondergetekende heeft met de heer [A] afgesproken, dat mijn (lees: verweerders) bemoeienis beperkt blijft tot het schrijven van deze brief. Uw eventuele reacties gelieve u te richten tot de heer [A] zelf. Vanuit mijn verantwoordelijkheid na het vertrek van mr. [X] achtte ik het niettemin zorgvuldig u omtrent het vorenstaande te informeren.”

Van de kant van de (kerkenraad van de) gemeente volgt geen reactie.

4.3

Uit een e-mailbericht van klager aan verweerder van [….] 2009 blijkt dat klager heeft aangedrongen op nadere actie door verweerder, maar ook (in reactie daarop) dat verweerder van mening is zichzelf ongeloofwaardig te maken en daarmee de zaak van klager te schaden door zich toch weer als klagers raadsman te presenteren. Klager blijft (evenwel) aandringen en op [….] 2009 schrijft verweerder opnieuw een brief aan de kerkenraad. Daaruit wordt geciteerd: “Wellicht kunt u zich herinneren dat ik u laatstelijk heb geschreven bij brief van [….] 2008 in het verlengde van c.q. ter afronding van de tussen u en mijn toenmalig kantoorgenoot mr. [X] gevoerde correspondentie.

Ik heb toen aangegeven dat ik mijn bemoeienis zou beperken tot het schrijven van die brief. De heer [A] heeft zich opnieuw tot mij gewend. Tot mijn verbazing moest hij meedelen geen enkele reactie van u te hebben ontvangen en evenmin de gevraagde eigendommen retour te hebben gekregen (…)

Mag ik u eens uitnodigen (telefonisch) contact met mij op te nemen om de kwestie te bespreken (…)”

4.4

Op vrijdag [….] 2010 is er een gesprek tussen klager en verweerder. Vervolgens is er contact geweest tussen verweerder en de (nieuwe) scriba van de kerkenraad. Daarover berichtte verweerder aan klager op [….] 2010 (citaat):

“In reactie op uw e-mail van [….] jl. te 12.40 uur bevestig ik u hierbij voor de goede orde te hebben gesproken met de nieuwe Scriba, de heer [K]. Hij gaf mij zonder enig voorbehoud aan over deze kwestie niet meer te willen corresponderen of te willen spreken. In ons gesprek op [….] jl. heb ik nog eens vastgesteld dat zich niets verzet, indien u de [vereniging B] voortzet, nu deze, zo begreep ik, door u ingeschreven is gehouden in het Handelsregister van de Kamers van Koophandel.”

Kerkelijk recht is niet mijn specialiteit. Zo durf ik geen uitspraak te doen wie als eigenaar heeft te gelden van de notulen c.q. het historisch archief van de [vereniging B]. Feit is dat deze notulen zich in de beschikkingsmacht bevinden van de kerenraad.

Zoals beloofd informeer ik u hierbij over het advocatenkantoor [L] te [plaats] aan de [adres] (…) De website is (…) U kunt daar lezen dat er op dat kantoor specifieke kennis is op het gebied van kerkelijk recht.”

5.

Het verweer is, kort samengevat, dat verweerder gedaan heeft wat paste en bij zijn inschatting dat het hem ontbrak aan expertise op het specifieke terrein waarop de kwestie zich afspeelde, de vrijheid had om zich bij zijn bemoeienis met de zaak te beperken en de behandeling van de zaak niet echt op zich te nemen.

6.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt:

klager is van meet af aan bekend geweest met de reserves van verweerder. De wijze waarop verweerder hem van dienst is geweest, heeft in redelijkheid op geen enkel moment bij hem, klager, de indruk kunnen wekken dat verweerder bereid was om voor klager verder te gaan dan hetgeen verweerder voor hem heeft gedaan. Het stond verweerder vrij om met de, voor klager aldoor kenbare en uit de stukken sprekende, reserve en terughoudendheid waarmee hij de zaak van mr. [X] had overgenomen of voortgezet, zijn dienstverlening te beperken tot datgene wat hij voor klager heeft ondernomen. In de brief van [….] 2008 ligt dat al besloten. Het is niet aan de tuchtrechter om zich uit te spreken wat wel en wat niet onder kerkelijk recht is te verstaan en een discussie daarover hoort bij de tuchtrechter niet thuis. Het stond verweerder vrij om met het argument dat hij niet thuis was in de wereld van de kerkgenootschappen, de zaak voor klager verder niet te vervolgen. Onjuist is de opvatting dat verweerder in dit manco kon en moest voorzien, door, de zaak aan zich houdend, het advies en de bijstand van een kantoor dat in dergelijke kwesties wel was geverseerd, in te roepen. Daarbij zou hij zich immers, zelf wel de verantwoordelijkheid voor de zaak dragend, moeten verlaten op adviezen en suggesties, waarvan hij de kwaliteit niet of niet goed kon overzien.

7.

Met betrekking tot de verschillende onderdelen van de klacht:

Ten aanzien van klachtonderdeel a:

verweerder (in deze materie immers niet thuis) behoefde de discussie wat precies onder “kerkelijk recht” wordt verstaan niet aan te gaan met klager en voor de tuchtrechter ligt hier geen taak.

Ten aanzien van klachtonderdeel b:

verweerder hoefde zeker niet met een procedure te beginnen op een terrein waarop hij zich niet veilig voelde en dat door de pogingen van klager een – mogelijk – forse vertraging is ontstaan, is niet te wijten aan verweerder, maar aan de vasthoudendheid van klager om verweerder tot andere gedachten te krijgen. De brieven en de daaruit sprekende aarzelingen van verweerder spreken daarbij voor zichzelf.

Ten aanzien van klachtonderdeel c:

daarvoor verwijst de voorzitter naar hetgeen hiervoor met betrekking tot onderdeel a is overwogen.

Ten aanzien van klachtonderdeel d:

het belang dat klager daarbij op het oog heeft moet het afleggen tegen de vrijheid die verweerder had om zijn (met reserves en terughoudendheid verleende) diensten verder te weigeren.

Dat verweerder “stelselmatig” de rechtsgang heeft belemmerd in de kwestie [vereniging B] versus de kerkenraad van de Gemeente te [plaats], waarin hij voor klager, met de reserves die hij van meet af aan en overduidelijk maakte, is opgetreden, vindt geen steun in de stukken.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

alle onderdelen van de klacht van klager tegen verweerder zijn kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 1 februari 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof  te Arnhem, en in afschrift verzonden op 1 februari 2011.

mr. B.P.J.A.M. van der Pol

voorzitter