ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2259 Raad van Discipline Amsterdam 11-117U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2259
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): 11-117U
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over de behandeling van drie procedures over de intrekking en terugvordering van een WWB-uitkering. De klacht ziet op het niet tijdig instellen van beroep, het onvoldoende corresponderen met cliënten, het nalaten te trachten een betalingsregeling te treffen en de daarover gevoerde gesprekken met cliënten niet vast te leggen en het behandelen van procedures zonder over de dossiers van die procedures te beschikken. Beslissing: de klacht is in al haar onderdelen gegrond. Maatregel: berisping

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 20 december 2011

in de zaak 11-117U

 __________________________________________________________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 14 april 2011 binnengekomen klacht van:

De heer en mevrouw

klagers

tegen:

De heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 12 april 2011, door de raad ontvangen op 14 april 2011 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht tegen verweerder is behandeld ter zitting van 12 oktober 2011 in aanwezigheid van klagers en verweerder.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad, alsmede van de stukken 1 tot en met 8  met bijlagen zoals vermeld in de bij de genoemde brief gevoegde inventarislijst en van bijlage 9, die is nagezonden bij brief van 7 oktober 2011.

2. Klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

1.) niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 22 juni 2009;

2.) klagers niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij geen beroep had ingesteld en niet heeft gemeld dat hij op 10 maart 2010 het beroep alsnog heeft verzonden naar de rechtbank;

3.) heeft verzuimd om met de afdeling DWI van de gemeente Amsterdam een betalingsregeling te treffen, dan wel klagers hierover niet nader heeft geadviseerd naar aanleiding van de door klagers doorgezonden acceptgiro's van de gemeente Amsterdam, met als gevolg dat DWI beslag op de uitkering van één van de klagers heeft gelegd;

4.) aan klagers nooit afschriften van het dossier en de verzonden en ontvangen correspondentie heeft verzonden;

5.) onzorgvuldig heeft gehandeld, doordat hij procedures heeft gevoerd terwijl hij niet over de dossiers van die procedures beschikte;

6.) niet heeft gereageerd op brieven van de nieuwe advocaat van klagers met betrekking tot de gevolgen van het niet tijdig instellen van beroep.

Bij brief van 9 september 2010, door de raad ontvangen op 10 september 201, hebben klagers klachtonderdeel 6 ingetrokken.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Verweerder heeft klagers vanaf mei 2009 bijgestaan in een drietal procedures over de intrekking en terugvordering van de WWB-uitkering van klagers.

3.3 Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (B&W) heeft bij besluit van 13  juni 2008 de WWB-uitkering van klagers ingetrokken met ingang van 1 juni 2008, omdat klagers op hun naam een huis in Turkije zouden hebben staan en zij derhalve over vermogen zouden beschikken, dat de vrij te laten vermogensgrens te boven gaat. Klagers meenden dat die beslissing niet juist was omdat het huis van hun dochter en niet van hen is. Mr. X heeft namens klagers tegen  het besluit van 13 juni 2008 bezwaar gemaakt. B&W heeft dit bezwaar bij beslissing op bezwaar van 29 augustus 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank  Amsterdam heeft het beroep dat klagers tegen dit besluit hebben ingesteld in haar uitspraak van 8 mei 2009 ongegrond verklaard.

3.4 Bij besluit van 19 september 2008 heeft B&W de WWB-uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken over de periode 3 oktober 2003 tot 1 juli 2008. Mr. X heeft namens klagers ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt, dat bij beslissing op bezwaar van 13 maart 2009 eveneens ongegrond is verklaard. De rechtbank  Amsterdam heeft het beroep dat klagers tegen dit besluit hebben ingesteld in haar uitspraak van 18 augustus 2009 ongegrond verklaard.

3.5 Klagers ontvingen op 15 mei 2009 een derde beschikking van B&W, waarbij de te veel betaalde WWB-uitkering ter hoogte van € 70.488,94 werd teruggevorderd. Op advies van mr. X hebben klagers zich tot verweerder gewend in verband met zijn ervaring met terugvorderingsbesluiten. Verweerder heeft klagers vervolgens bijgestaan in de procedure met betrekking tot de terugvordering van de uitkering en heeft tevens de behandeling van de twee procedures met betrekking tot de intrekking van de WWB-uitkering van advocaat X overgenomen en hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank in die procedures. Verweerder heeft het dossier met betrekking tot de terugvordering bij mr. X opgehaald en de dossiers met betrekking tot de intrekkingsbesluiten bij mr. X op kantoor ingezien, maar niet meegenomen, omdat hij veronderstelde dat die dossiers overeenkwamen met het dossier met betrekking tot de terugvordering van bijstand. 

3.6 B&W heeft het bezwaar van klagers tegen het terugvorderingsbesluit bij beslissing op bezwaar van 22 juni 2009 ongegrond verklaard. Verweerder heeft klagers meegedeeld dat hij tegen deze beslissing op bezwaar beroep zou instellen bij de rechtbank. Verweerder heeft echter abusievelijk op 30 juli 2009 het beroepschrift dat aan de rechtbank was gericht, gefaxt naar de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam.

3.7 De nieuwe advocaat van klagers, mr. Y, heeft op 8 maart 2010 verweerder verzocht de drie dossiers aan haar toe te sturen, omdat klagers niet tevreden waren over de wijze waarop verweerder hun belangen behartigde. Mr. Y heeft abusievelijk verzocht het WAO-dossier toe te sturen, in plaats van het WWB-dossier.

3.8 Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek van mr. Y het WWB-dossier van klagers ingekeken  en ontdekt dat hij geen ontvangstbevestiging van de rechtbank van het beroepschrift had ontvangen. Hij ontdekte op dat moment dat het beroepschrift was verzonden naar de Raad voor Rechtsbijstand. Vervolgens heeft verweerder op 10 maart 2010 na overleg met de griffie van de rechtbank alsnog het beroepschrift van 30 juli 2009 naar de rechtbank verzonden. Verweerder heeft daarbij geen schriftelijke verklaring gegeven voor de overschrijding van de beroepstermijn.

3.9 Op 12 maart 2010 heeft verweerder mr. Y bericht dat hij geen WAO/WIA-procedure in behandeling had. Op 26 maart 2010 heeft verweerder alsnog het WWB-dossier aan mr. Y gezonden.

3.10 De rechtbank heeft het beroep van klagers bij uitspraak van 18 mei 2010 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend.  Mr. Y heeft namens klagers op 28 juni 2010 verzet ingesteld tegen deze uitspraak. In de uitspraak van 27 juli 2011 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard, omdat de Raad voor Rechtsbijstand niet heeft voldaan aan de op haar rustende plicht om het beroep door te zenden naar de rechtbank (artikel 6:15 Awb). Als gevolg van deze uitspraak zal het beroep van klagers alsnog inhoudelijk worden behandeld. 

3.11 Klagers hebben verweerder bij brief van 3 juni 2010 aansprakelijk gesteld voor de door hem gemaakte fout en hem gevraagd bij welke verzekeringsmaatschappij hij is verzekerd. Omdat een reactie uitbleef is verweerder gerappelleerd. Bij brief van 2 juli 2010 heeft de verzekeraar van verweerder alsnog gereageerd op de aansprakelijkstelling, reden waarom klachtonderdeel 6 bij brief van 9 september 2011 is ingetrokken.

4. Beoordeling

Ad klachtonderdelen 1 en 2

4.1 De raad overweegt ten aanzien van klachtonderdelen 1 en 2 als volgt. Verweerder heeft erkend dat hij niet tijdig beroep bij de rechtbank heeft ingesteld doordat hij het beroepschrift abusievelijk heeft gefaxt naar de Raad voor Rechtsbijstand.

4.2 Verweerder heeft, nadat hij naar aanleiding van het verzoek van mr. Y om de dossiers aan haar over te dragen op te hoogte raakte dat het beroepschrift de rechtbank niet had bereikt, op 10 maart 2010 het beroepschrift van 30 juli 2009 alsnog naar de rechtbank gefaxt zonder daarbij een verklaring te geven voor de termijnoverschrijding. De raad is van oordeel dat verweerder zelf na enige tijd had moeten opmerken dat hij geen ontvangstbevestiging van de rechtbank met betrekking tot het beroepschrift van 30 juli 2009 had ontvangen. Daarnaast had verweerder bij het nasturen van het beroepschrift op 10 maart 2010, aan de rechtbank een verklaring moeten geven voor de termijnoverschrijding en (schriftelijk) moeten aangeven dat hij het beroepschrift naar de Raad voor Rechtsbijstand had gefaxt, die het stuk niet had doorgezonden.

4.3 Verweerder heeft klagers bovendien niet op de hoogte gesteld van het feit dat hij had geprobeerd om de geconstateerde fout te herstellen door het beroepschrift opnieuw te verzenden. Aangezien hij het dossier pas op 26 maart 2010 heeft overgedragen aan mr. Y, was hij op 10 maart 2010, toen hij het beroepschrift alsnog naar de rechtbank stuurde, nog de advocaat van klagers. De raad is van oordeel dat verweerder klagers direct op de hoogte had moeten stellen van zijn constatering dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en het feit dat hij dit had geprobeerd te herstellen door het beroepschrift alsnog naar de rechtbank te zenden.

4.4 De raad acht het handelen van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar. Inmiddels blijkt uit de namens klagers gevoerde verzetprocedure, dat het beroep wel tijdig is ingediend omdat de Raad voor Rechtsbijstand het beroepschrift had moeten doorzenden naar de Rechtbank Amsterdam. De omstandigheid dat de fout van verweerder inmiddels is hersteld door de opvolgend advocaat van klagers, mr. Y, doet naar het oordeel van de raad niet af aan de verwijtbaarheid  van het handelen van verweerder. De raad acht derhalve klachtonderdelen 1 en 2 grond.

Ad klachtonderdelen 3 en 4

4.5 De raad overweegt ten aanzien van klachtonderdelen 3 en 4 als volgt. Een advocaat dient ermee bekend te zijn dat het maken van bezwaar, evenals het instellen van beroep en hoger beroep, geen schorsende werking heeft. Klagers waren derhalve, ondanks het door hen gemaakte bezwaar, gehouden om het bedrag van € 70.488,94, dat B&W had teruggevorderd, te betalen. Verweerder had klagers moeten informeren over hun verplichting tot terugbetaling en de consequenties van niet-betaling (waaronder de mogelijkheid van eventuele toekomstige kwijtschelding door de Gemeente Amsterdam) met hen moeten bespreken en vervolgens actie moeten ondernemen. Gebleken is dat verweerder dit niet heeft gedaan. Indien verweerder dit al zou hebben gedaan, dan had hij dit moeten vastleggen en aan klagers moeten bevestigen. Doordat verweerder dit niet heeft gedaan in klachtonderdeel 3 gegrond. 

4.6 Daarnaast is niet gebleken dat verweerder schriftelijk met klagers heeft gecommuniceerd. Uit het procesdossier blijkt niet dat verweerder de door hem ondernomen acties heeft vastgelegd en klagers hiervan op de hoogte heeft gesteld. Om die reden is klachtonderdeel 4 ook gegrond.

Ad klachtonderdeel 5

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel 5 overweegt de raad het volgende. Verweerder heeft erkend dat hij niet beschikte over de twee dossiers met betrekking tot de intrekking van de WWB-uitkering. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij deze heeft ingezien op het kantoor van mr. X, van wie hij de behandeling van de drie dossiers van klagers heeft overgenomen, en tot de conclusie kwam dat de dossiers met betrekking tot de intrekking van de WWB-uitkering identiek waren aan het dossier met betrekking tot de terugvordering van de WWB-uitkering, dat hij wel heeft meegenomen.

4.8 Vast staat dat twee dossiers betrekking hadden op de besluiten van B&W tot intrekking van de WWB-uitkering en het derde dossier op het besluit tot terugvordering van de betaalde uitkering. De drie dossiers hadden derhalve betrekking op andere zaken en waren dan ook niet identiek.

4.9 De raad is van oordeel dat het niet getuigt van een zorgvuldige beroepsuitoefening om procedures te behandelen zonder over de dossiers van die procedures te beschikken. Dit geldt temeer, nu de dossiers met betrekking tot de intrekkingsbesluiten wel beschikbaar waren bij de voormalig advocaat van klagers, mr. X. Bovendien heeft verweerder er ter zitting blijk van gegeven dat hij niet voornemens was om de twee dossiers alsnog op te halen ten behoeve van de behandeling van de twee hoger beroepsprocedures over de intrekkingsbesluiten. Gelet op het voorgaande oordeelt de raad dat ook klachtonderdeel 5 gegrond is.

5. Maatregel

5.1 Op grond van alle omstandigheden in deze zaak acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar klachtonderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. P.W.M. Huisman, M. Pannevis, G.J.W. Pulles, J.M. van de Laar, leden, bijgestaan door mr. A.C. Beijering-Beck als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2011.

voorzitter             griffier

Deze beslissing is in afschrift op 20 december 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

 - de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.