ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2230 Raad van Discipline Amsterdam 11-118Alk

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2230
Datum uitspraak: 06-12-2011
Datum publicatie: 06-12-2011
Zaaknummer(s): 11-118Alk
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klacht tegen eigen advocaat. Hoewel de communicatie tussen verweerder en klager niet optimaal is verlopen, is dit verzuim van onvoldoende gewicht om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klacht ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 6 december 2011

in de zaak 11-118Alk

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 14 april 2011 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 13 april 2011, door de raad ontvangen op 14 april 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 3 oktober 2011 in aanwezigheid van partijen, waarbij klager werd bijgestaan door zijn vader. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennis genomen van:

a. de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 t/m 33 met bijlagen;

b. de e-mail van klager aan de deken van 14 april 2011;

c. de brief  met bijlage van klager aan de raad van 14 juni 2011;

d. de brief met bijlage van klager aan de raad van 6 juli 2011;

e. de brief van klager aan de raad van 10 september 2011; en

f. de brief met bijlage van verweerder aan de raad van 28 september 2011.

2. Feiten

2.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

2.2. Verweerder heeft klager bijgestaan in een arbeidsgeschil met diens (voormalige) werkgever. Het geschil tussen klager en zijn (voormalige) werkgever is aangevangen toen klager bij brief van 18 juni 2009 door zijn werkgever erop werd gewezen dat hij niet meer voldeed aan de gestelde productienorm. Dit heeft ertoe geleid dat klager zich psychisch niet meer in staat voelde zijn werkzaamheden voort te zetten.

2.3. In eerste instantie zou klager door een kantoorgenoot van verweerder, mr. T, worden bijgestaan. Echter, na ongeveer een week heeft verweerder de zaak van mr. T overgenomen.

2.4. Verweerder heeft namens klager de kantonrechter verzocht over te gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en daarbij aanspraak gemaakt op een substantiële ontslagvergoeding. Bij beslissing van 22 oktober 2009 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem bepaald dat de arbeidsovereenkomst ontbonden mocht worden onder toekenning van een ontslagvergoeding die aanzienlijk lager lag dan verzocht. Gelet op deze uitkomst werd aan klager de mogelijkheid geboden zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken. Bij brief van 29 oktober 2009 heeft klager aan verweerder kenbaar gemaakt van die mogelijkheid geen gebruik te willen maken. Klager heeft verweerder laten weten dat laatstgenoemde het dossier kon sluiten.

2.5. Nadien is tussen klager en verweerder een geschil ontstaan. Voor de omvang van het geschil wordt verwezen naar het volgende hoofdstuk (onder ‘Klacht’). Partijen hebben het geschil vervolgens voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur. Verweerder is, ingegeven door een kosten-batenanalyse, niet bij de zitting van de Geschillencommissie aanwezig geweest. Bij bindend advies van 10 augustus 2010 heeft de Geschillencommissie bepaald dat de communicatie tussen verweerder en klager niet optimaal is geweest - met name voor wat betreft de door klager gewenste nabespreking van de zitting bij de rechtbank en de uitleg van de uitspraak van de kantonrechter van 22 oktober 2009 - en dat verweerder daarmee niet heeft gehandeld zoals van een redelijk en bekwaam advocaat mag worden verwacht. Voor dit oordeel heeft de Geschillencommissie ook van belang geacht dat verweerder in die procedure heeft gesteld dat klager na de zitting bij de rechtbank met een ‘waslijst aan vragen , opmerkingen enz.’ is gekomen, maar dat het voor de Geschillencommissie onduidelijk is gebleven welke actie verweerder daarop heeft genomen.

2.6. Het nog openstaande declaratiebedrag ad € 512,76 dat door klager in depot was gestort bij de Geschillencommissie werd dan ook aan klager gerestitueerd. Hiermee achtte de Geschillencommissie klager voldoende gecompenseerd. Tevens heeft de Geschillencommissie verweerder bevolen de helft van het klachtengeld – welke in zijn geheel ad € 75,- door klager was voldaan – aan klager te vergoeden binnen een maand na verzenddatum van het bindend advies. Pas zeven à acht maanden later heeft klager voormeld bedrag ad € 37,50 van verweerder ontvangen.

2.7. Klager heeft verweerder bij brief van 1 juni 2011 aansprakelijk gesteld

3. Klacht

3.1. De klacht jegens verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat hij:

a. de zaak zonder een duidelijke kennisgeving en uitleg aan klager van mr. T heeft overgenomen;

b. de zaak zowel in de voorbereiding als ter zitting niet adequaat genoeg heeft bestudeerd, waardoor klager financiële schade heeft geleden;

c. vragen van de kant van klager, ook na de uitspraak van de kantonrechter, niet of slechts beperkt heeft beantwoord;

d. niet heeft gehandeld conform het klachtenreglement van zijn kantoor;

e. klager niet heeft geïnformeerd over het feit dat de kosten veel hoger zijn opgelopen dan bij aanname van de zaak door mr. T is voorgesteld;

f. pas acht maanden nadat hij hiertoe bij bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur is veroordeeld de helft van het klachtengeld, derhalve een bedrag van € 37,50, aan klager heeft voldaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. Alvorens de klachtonderdelen hierna afzonderlijk te behandelen, zal de raad eerst ingaan op de vraag of klager in zijn klacht kan worden ontvangen, nu de Geschillencommissie Advocatuur zich bij bindend advies van 10 augustus 2010 reeds over het handelen van verweerder heeft uitgelaten. De raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.

4.2. De Geschillencommissie Advocatuur hanteert voor haar advies als maatstaf of de desbetreffende advocaat heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot. In een tuchtrechtprocedure wordt het optreden van een advocaat getoetst aan een andere maatstaf, welke zijn grondslag vindt in artikel 46 van de Advocatenwet. Volgens laatstgenoemde bepaling zijn advocaten aan tuchtrecht onderworpen ter zake van (i) enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van (ii) inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van (iii) enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Nu het handelen van een advocaat in een tuchtprocedure wordt getoetst aan een andere maatstaf dan de maatstaf die de Geschillencommissie hanteert/heeft gehanteerd voor haar advies, is klager ontvankelijk in zijn klacht.

4.3. Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt. Bij brief van 1 juli 2009 heeft mr. T aan klager bevestigd hem bij te staan inzake het arbeidsgeschil met zijn werkgever. Uit het dossier is op te maken dat reeds één week later de arbeidskwestie is overgenomen door verweerder. Immers, bij brief van 8 juli 2009 heeft verweerder aan klager bevestigd dat diezelfde dag een bespreking (in het bijzijn van de vader van klager) heeft plaatsgevonden. Het klachtendossier bevat geen (schriftelijk) bezwaar van klager tegen het feit dat de zaak (zonder een duidelijke kennisgeving en uitleg) aan verweerder is overgedragen. Door klager is ook niet gesteld dat hij bezwaar heeft gemaakt. Nu klager bovendien dit klachtonderdeel op geen enkele wijze heeft onderbouwd, is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat verweerder de zaak zonder een duidelijke kennisgeving en uitleg aan klager van mr. T heeft overgenomen. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

4.4. Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt. Klager verwijt verweerder met dit klachtonderdeel zowel in de voorbereiding als ter zitting de zaak niet voldoende te hebben bestudeerd en niet voldoende uitvoerig te hebben behandeld, als gevolg waarvan klager financiële schade zou hebben geleden. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Bij een dergelijk verwijt staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van de cliënt het beste zijn gediend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is alleen sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad. De tuchtrechter toetst het optreden van de advocaat dus slechts marginaal.

4.5. Nog los van het feit dat het voor de raad op basis van de ter beschikking staande stukken niet is vast te stellen of en in hoeverre het optreden van verweerder tijdens de zitting bij de rechtbank onvoldoende uitgebreid zou zijn geweest, zijn noch uit het vonnis van de kantonrechter van 22 oktober 2009, noch uit de correspondentie tussen partijen medio 2009 aanwijzingen te vinden voor de stelling dat verweerder het dossier onvoldoende zou hebben bestudeerd en behandeld. Uit het vonnis van de kantonrechter van 22 oktober 2009 blijkt juist dat alle punten in de procedure voldoende aan bod zijn gekomen. Het is te begrijpen dat klager teleurgesteld is over het feit dat de kantonrechter een ontslagvergoeding heeft toegewezen die aanzienlijk lager lag dan verzocht. Het enkele feit dat de uitkomst in een zaak teleurstellend is, betekent echter nog niet dat de advocaat zijn werk niet goed heeft gedaan. In het licht van het voorgaande is niet komen vast te staan dat verweerder de zaak onvoldoende zou hebben bestudeerd en behandeld. Klachtonderdeel b is ongegrond.

4.6. Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad als volgt. Hoewel de raad kan meegaan met het bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur van 10 augustus 2010 dat de communicatie tussen verweerder en klager niet optimaal is verlopen, is de raad van oordeel dat dit verzuim, dat kennelijk is ontstaan na de voor klager teleurstellende uitspraak van de kantonrechter, van onvoldoende gewicht is om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De raad merkt hierbij op dat hij enkel van het bindend advies van de Geschillencommissie en niet van het onderliggende dossier heeft kennis genomen.

4.7. Klager stelt bovendien dat verweerder verschillende vragen van klager ook na de uitspraak van de kantonrechter niet of slechts beperkt zou hebben beantwoord, terwijl klager niet heeft gespecificeerd – evenmin ter zitting – om welke vragen het ging. Het had op de weg van klager gelegen te specificeren welke vragen verweerder niet of slechts beperkt zou hebben beantwoord. Bovendien is verweerder, in tegenstelling tot de mondelinge behandeling bij de Geschillencommissie Advocatuur, in de onderhavige klachtprocedure wel ter zitting verschenen en heeft hij gemotiveerd betwist dat hij in dezen tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van de raad is dan ook niet komen vast te staan dat verweerder verschillende vragen niet of slechts beperkt zou hebben beantwoord. Klachtonderdeel c is ongegrond.

4.8. Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de raad als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet het klachtenreglement van zijn kantoor heeft gevolgd. De vraag is echter of verweerder hiermee tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Vaststaat dat klager bij brief van 29 oktober 2009 verschillende klachten heeft geuit aan het adres van verweerder. Bij brief van 6 november 2009 heeft verweerder inhoudelijk op deze klachten gereageerd, waarop klagers vader heeft aangekondigd bij email van 8 november 2009 zijn relaas te gaan doen bij de orde van advocaten te Alkmaar. Vervolgens heeft klager op 16 november 2009 een klacht ingediend bij de deken. Gelet op deze gang van zaken is de raad van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet de mogelijkheid heeft gehad om te handelen volgens zijn klachtenreglement waarin staat dat de bezwaren tegen een advocaat eerst aan hem worden voorgelegd om samen tot een oplossing te komen waarna, als dat niet lukt, de klacht wordt doorgeleid naar de kantoormanager. Nu dit klachtonderdeel ook verder niet is onderbouwd, is het ongegrond.

4.9. Volgens klachtonderdeel e zijn de kosten van verweerder zonder overleg veel hoger opgelopen dan bij aanname van de zaak door mr. T is voorgesteld. Op grond van de aan de raad ter beschikking staande stukken is niet gebleken dat de kosten voor de werkzaamheden van verweerder veel hoger zijn opgelopen dan bij aanname van de zaak werd voorgesteld. Bij brief van 1 juli 2009 heeft mr. T (slechts) aan klager kenbaar gemaakt dat haar kantoor met klager zou afrekenen op basis van het uurtarief ad € 180. Klager heeft ook niet inzichtelijk gemaakt welke begroting aan hem is voorgesteld en hoe hoog de overschrijding zou zijn. Nu de door verweerder in rekening gebrachte kosten voor zijn werkzaamheden de raad bovendien niet onredelijk hoog voorkomen, is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat de kosten voor de werkzaamheden van verweerder veel hoger zijn opgelopen dan bij aanname van de zaak aan klager is voorgesteld. Klachtonderdeel e is ongegrond.

4.10. Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de raad als volgt. Het staat vast dat verweerder pas zeven à acht maanden na het bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur de helft van het klachtengeld aan klager heeft voldaan. Naar het oordeel van de raad is dit inderdaad (te) laat, maar is dit verzuim van onvoldoende gewicht om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Enerzijds is hiervoor van belang dat het bedrag ad  € 37,50 uiteindelijk wel is voldaan. Anderzijds speelt hierbij een rol dat verweerder ter zitting heeft laten weten dat de late betaling geen opzet was, maar slechts een gevolg van miscommunicatie met zijn boekhouder. Ook klachtonderdeel f is derhalve ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. M.A. le Belle, mr. A.G. van Marwijk Kooy, mr. M.W. Schüller en mr. A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2011.

voorzitter           griffier

Deze beslissing is in afschrift op 6 december 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.