ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2196 Raad van Discipline Amsterdam 11-100U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2196
Datum uitspraak: 28-11-2011
Datum publicatie: 28-11-2011
Zaaknummer(s): 11-100U
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Klager heeft een klacht ingediend omdat verweerder klager niet adequaat heeft bijgestaan in een appelprocedure. Verweerder heeft te lang gewacht met het indienen van de klacht, zodat de klacht kennelijk niet ontvankelijk is verklaard. Verzet is ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 28 november 2011

in de zaak 11-100U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad op de op 29 maart 2011 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

v e r w e er d e r 

1.   Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 28 maart 2011, door de raad ontvangen op 29 maart 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. Bij beslissing van 15 april 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 18 april 2011 aan klager is verzonden. 

1.3. Bij brief van 21 april 2011, door de raad ontvangen op 26 april 2011, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 21 september 2011 in aanwezigheid van klager. Verweerder was met bericht van verhindering afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5. De raad heeft kennisgenomen van:

­ de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

­ het hiervoor genoemde verzetschrift van klager.

2.   Klacht; verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door

 zonder overleg en/of beraad met klager in de procedure bij het hof te hebben gefourneerd voor arrest;

 te verzuimen alle mogelijke grieven naar voren te brengen (hoewel dit nog mogelijk was);

 te verzuimen de twee wel aangebrachte grieven te onderbouwen (aan de hand van informatie die klager tijdig aan verweerder ter hand had gesteld).

2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard omdat in 2007 met de deken was besproken dat de klacht zou worden geparkeerd tot de appelprocedure was afgerond. Verweerder mocht er niet op vertrouwen dat de klachten van tafel waren.

3.    Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een civiele hoger beroep procedure bij het hof Den Haag tegen Z. B.V.

3.3 Bij brief van 7 augustus 2007 heeft mr. Y., bij wie klager een second opinion had gevraagd, verweerder aansprakelijk gesteld wegens tekortschieten in de dienstverlening en het niet handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat te werk zou zijn gegaan. Kort gezegd, omdat klager van oordeel is dat verweerder een kwalitatief onvoldoende memorie van grieven heeft opgesteld en op 8 maart 2007 heeft ingediend.

3.4 Bij brief van 19 september 2007 heeft mr. Y. zich tot de deken in Utrecht gericht en voor zover hier van belang het volgende geschreven:

“(…) in de huidige stand van de procedure (die staat in hoger beroep voor pleidooi) kunnen de tekortkomingen in de bijstand niet worden ‘gerepareerd’. De omvang van het processueel debat is namelijk sterk beperkt door de uiterst summiere memorie van grieven. Onder de gegeven omstandigheden is ongewenst dat [verweerder] wordt ontslagen van zijn verantwoordelijkheid. De vraag zal bijvoorbeeld dan rijzen voor wiens risico het achterwege blijven van pleidooi komt. Ik verzoek u om bij wijze van interventie op korte termijn een bespreking te beleggen om te onderzoeken hoe de thans ontstane impasse kan worden doorbroken. Ook wil ik u vragen te vorderen dat [verweerder] de kwestie zo spoedig als mogelijk doorleidt naar zijn aansprakelijkheidsverzekeraar. Aldus kan op zakelijke inhoudelijke gronden worden beoordeeld of, en zo ja waarom, in de visie van verweerder het doorgaan van het pleidooi zinvol is.”

3.5 Na overleg tussen mr. Y., verweerder en de deken is – voor zover hier van belang – afgesproken dat verweerder de aansprakelijkstelling zal melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Dat vragen van mr. Y. over de lopende appelprocedure door verweerder zullen worden beantwoord en dat, indien noodzakelijk, op 9 oktober 2007 een bespreking op het kantoor van de deken kan worden gehouden.

3.6 Verweerder heeft de aansprakelijkstelling bij brief van 21 september 2007 bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld.

3.7 Verweerder heeft zich bij brief van 9 oktober 2007 in de appelprocedure als procureur voor klager onttrokken. Mr. Y. heeft, in overleg met de verzekeraar van verweerder, er vervolgens voor gezorgd dat er voor klager een nieuwe procureur is gesteld in de lopende appelprocedure.

3.8 Bij brief van 25 oktober 2007 heeft mr. X. de verzekeraar van verweerder geadviseerd over de aansprakelijkstelling van verweerder. Geconcludeerd werd dat verweerder weliswaar een beroepsfout heeft gemaakt, maar dat causaal verband met de gevorderde schade ontbreekt.

3.9 Bij brief van 28 november 2007 heeft mr. X. aan mr. Y. bericht dat er van een beroepsfout geen sprake is en zou dat anders zijn het causaal verband ontbreekt tussen de verwijten aan verweerder en de gevorderde schade omdat het hoger beroep geen kans van slagen heeft.

3.10 Bij arrest van 30 maart 2010 heeft het hof Den Haag het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.

4.    Beoordeling van het verzet

4.1 De raad is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht van klager terecht kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard door te overwegen dat verweerder niet vier jaar mocht wachten met het indienen van een klacht tegen verweerder.

4.2 Verweerder heeft in zijn verzetschrift onder de aandacht gebracht dat om interventie van de deken was gevraagd en dat de klacht was ‘geparkeerd’ tot de appelprocedure zou zijn afgerond. De raad wijst in dit verband op de brief van 19 september 2007 van mr. Y. aan de deken (p. 448 van het dossier). In deze brief heeft mr. Y. om interventie van de deken gevraagd en voorts heeft mr. Y. in deze brief de deken verzocht het ertoe te leiden dat verweerder de kwestie bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zou melden. In deze brief, die door een advocaat namens klager is verstuurd, zijn geen klachten geformuleerd, terwijl het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan deze klacht, wel uit deze brief kan worden afgeleid. Uit deze brief kan derhalve niet worden afgeleid dat een klacht is ingediend, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat is afgesproken dat de klacht (die niet was ingediend) zouden worden geparkeerd.

4.3 De plaatsvervangend voorzitter is derhalve op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de klacht kennelijk niet ontvankelijk is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. G. Kaaij, mr. G.J.W. Pulles, mr. J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2011.

voorzitter           griffier

Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.