ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2046 Raad van Discipline Amsterdam 11-024A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2046
Datum uitspraak: 11-10-2011
Datum publicatie: 11-10-2011
Zaaknummer(s): 11-024A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Financieel belanghebbenden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Benadeelde crediteur
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van een derde. Verwijt is dat verweerder onrechtmatig geld heeft uitgeboekt van zijn derdengeldrekening, waardoor klager is benadeeld. Voorts zou verweerder niet op sommaties van klager hebben gereagereerd. Klacht ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 11 oktober 2011

in de zaak 11-024A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 25 januari 2011 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

1.         Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 24 januari 2011, door de raad ontvangen op 25 januari 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is ter zitting van de raad van 3 augustus 2011 behandeld in aanwezigheid van partijen alsmede van de raadsman van verweerder, mr. I.N.A. Denninger. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van (i) de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 10 zoals vermeld in de in die brief opgenomen inventarislijst, (ii) de brief van 18 juli 2011 van klager aan de raad (inclusief 5 bijlagen), (iii) de ter zitting door klager overgelegde pleitaantekeningen, met bijgevoegd een brief van 9 februari 2011 van de heer K. aan de vennootschap van klager alsmede een brief van 8 november 2007 van de advocaat van de heer K. met daaraan gehecht een beschikking van de rechtbank Utrecht van 7 november 2007, en (iv) de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen van de advocaat van verweerder.

2.   De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a) in maart 2009 onrechtmatig heeft gehandeld door in te stemmen met en zijn feitelijke medewerking te verlenen aan het wegsluizen van een groot bedrag naar het buitenland, in de wetenschap dat deze actie geen ander doel diende dan het frustreren van verhaal door de schuldeisers op de cliënte van verweerder en haar ex-echtgenoot. Op grond van zijn diepgaande kennis over de boedel had verweerder moeten weten dat de tussenpersoon aan wie werd betaald geen enkele titel had om aanspraak te maken op een dergelijk bedrag; en

b) niet heeft voldaan aan de sommaties van klager om zijn eerdere brieven over te leggen waarin verweerder heeft gesteld dat hij klager had gemaand om noodzakelijke specificaties over te leggen.

3.   Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager heeft sinds 1995 voor de cliënte van verweerder, mevrouw V., en haar toenmalige echtgenoot, de heer K., alsmede aan hen gelieerde vennootschappen als accountant/bedrijfsadviseur gefungeerd.

3.3 In juli 2005 heeft een aan klager gelieerde vennootschap aan een vennootschap van de ex-echtgenoot van de cliënte van verweerder twee geldleningen verstrekt in het kader van een doorstart van de vennootschap van de heer K.

3.4 De echtgenoten zijn op een later moment verwikkeld geraakt in een echtscheidingsprocedure, waarbij de boedel verdeeld diende te worden.

3.5 Bij wijze van zekerheidstelling voor de terugbetaling van de voornoemde twee geldleningen is een recht van hypotheek gevestigd op een onroerende zaak in eigendom van mevrouw V. Dit recht van hypotheek rustte ten tijde van de zitting van de raad nog op deze onroerende zaak. Mevrouw V. heeft vervolgens een hypothecaire contragarantie verkregen op een onroerende zaak in eigendom van de heer K. Die onroerende zaak is op een later moment als onderdeel van de verkoop van een landhuis  verkocht en was gewaardeerd op een bedrag van EUR 270.000. Om de verkoop mogelijk te maken heeft mevrouw V. haar als contragarantie verleende recht van hypotheek laten doorhalen. De waarde van die onroerende zaak is blijkens een depotovereenkomst van 5 november 2008 tussen de heer K., mevrouw V., de Ontvanger van de belastingdienst en een notaris in een notarieel depot geplaatst.

3.6 In artikel 1 van de voornoemde depotovereenkomst is bepaald dat het depot:

"strekt tot zekerheid voor de hypothecaire vordering van [mevrouw V.], zijnde de hypothecaire vordering van [klager] op [mevrouw V.], en het door de Ontvanger door te halen beslag."

3.7 In artikel 2 van de depotovereenkomst is het volgende bepaald:

"Zodra [klagers  vennootschap Y] de hoogte van de vordering op deugdelijke wijze onderbouwd heeft, zulks ter beoordeling van [mevrouw V.], zal [klager] voldaan worden uit het Depot."

3.8 De heer K. werd in de echtscheidingsprocedure aanvankelijk bijgestaan door mr X en later door mr. P., niet zijnde een advocaat. Mevrouw V. werd in die procedure bijgestaan door verweerder. Mr. P. beschikte niet over een derdengeldrekening. In het kader van de boedelverdeling is tussen de echtelieden onder meer de afspraak gemaakt dat een geldbedrag op de derdengeldrekening van verweerder zou worden gestort. Verweerder kreeg nadien de instructie dit aan de heer K. toekomende bedrag over te maken naar een door de heer K. opgegeven bankrekeningnummer van een Duitse tussenpersoon. Verweerder heeft die storting uitgevoerd conform de aan hem gegeven instructie door de heer K. en mr. P.

4.    Beoordeling van de klacht

4.1 Ofschoon klager als persoon wordt genoemd in deze beslissing is het de raad duidelijk geworden dat klager heeft geklaagd in zijn hoedanigheid van bestuurder van vennootschap Y.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid van de advocaat te beknotten. Deze vrijheid brengt evenwel niet mee dat de advocaat de belangen van derden nodeloos en op ontoelaatbare wijze mag schaden.

4.3 De raad is van oordeel dat de omstandigheden in onderling verband bezien geen aanleiding hadden hoeven te zijn voor verweerder om geen gevolg te geven aan de instructie om het geld, dat zag op een deel van de boedelscheiding dat de heer K. toekwam, over te maken naar de bankrekening van de Duitse tussenpersoon. Verweerder is hiertoe overgegaan op instructie van de heer K. en mr. P., welke instructie zij op basis van een afspraak tussen de cliënte van verweerder en de heer K. aan verweerder mochten geven. Klager heeft onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit zou moeten volgen dat verweerder zich van de uitvoering van die instructie had moeten onthouden.

4.4 Voorts overweegt de raad dat evenmin is gebleken dat verweerder de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. De raad stelt vast dat er voor verweerder geen aanleiding was om te veronderstellen dat door de overboeking van gelden belangen van derden, daaronder klager begrepen, konden worden geschaad, zodat hij met die belangen ook geen rekening hoefde te houden. Meer specifiek met betrekking tot klager geldt dit temeer, nu verweerder ervan op de hoogte was dat zijn belangen gewaarborgd zijn gebleven door zijn recht van hypotheek op de onroerende zaak van mevrouw V. alsmede het notarieel depot.

4.5 In het licht van het voorgaande is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder heeft gehandeld op een wijze die tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

4.6 Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.7 De raad stelt voorop dat ook ten aanzien van dit klachtonderdeel het onder 4.1 genoemde uitgangspunt geldt dat een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Ook dit klachtonderdeel zal daarom worden getoetst aan deze maatstaf.

4.8 De raad stelt vast dat verweerder de onder 4.1 en 4.6 bedoelde grenzen niet heeft overschreden voor zover hij niet zou hebben gereageerd op de bedoelde sommaties van klager, in overweging genomen de grote mate van vrijheid die een advocaat toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem juist voorkomt.

4.9 Voorts stelt de raad, ten overvloede, vast dat verweerder, in tegenstelling tot de stelling van klager, per aangetekende brief van 9 oktober 2008 klager heeft gesommeerd om te laten weten wat klager naar zijn mening heeft te vorderen. Klager heeft niet betwist deze brief te hebben ontvangen, zodat de raad het ook niet onbegrijpelijk acht dat verweerder niet heeft voldaan aan de sommatie van klager om een kopie van deze brief aan klager te verstrekken.

4.10 Klachtonderdeel b) is derhalve eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. M.A. le Belle, mr. J.M. van de Laar, mr. B. Roodveldt, mr. J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. D.K. Baas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2011.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 11 oktober 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam; en

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klager;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam; en

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep

zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van

de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof van Discipline in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 46 07.