ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2043 Raad van Discipline Amsterdam 11-042U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2043
Datum uitspraak: 11-10-2011
Datum publicatie: 11-10-2011
Zaaknummer(s): 11-042U
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:  Verweerster heeft klager en zijn ex-echtgenote geadviseerd over hun wens zo snel mogelijk te scheiden. In dat kader heeft verweerster in overleg met klager en zijn ex-echtgenote op naam van de ex-echtgenote het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Verweerster heeft klager en zijn ex-echtgenote geadviseerd over de wijze van berekening van de kinderalimentatie. Klager heeft op verweerster’s kantoor de referteverklaring ondertekend, die door verweerster is gelegaliseerd. In de procedure die klager later tegen zijn ex-echtgenote is gestart tot wijziging van de kinderalimentatie, is verweerster namens de ex-echtgenote opgetreden. Klager heeft hiertegen geprotesteerd. De deken heeft verweerster geadviseerd zich terug te trekken. Verweerster is de zaak blijven behandelen. De klacht hierover is gegrond; voorwaardelijke schorsing van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 11 oktober 2011

in de zaak 11-042U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 8 februari 2011 binnengekomen klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r 

1.   Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 7 februari 2011, door de raad ontvangen op 8 februari 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 augustus 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 

1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 22 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 7 februari 2011 genoemde inventarislijst.

2.   De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij in de door klager tegen zijn ex-echtgenote aanhangig gemaakte procedure over wijziging van de hoogte van de door hem te betalen kinderalimentatie, voor zijn ex-echtgenote optreedt, terwijl zij in de hieraan voorafgaande echtscheidingsprocedure voor zowel klager als zijn ex-echtgenote was opgetreden.

3.    Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Op 9 december 2008 zijn klager en zijn toenmalige echtgenote bij verweerster op kantoor geweest om hun wens hun huwelijk te beëindigen te bespreken.  Zij wilden mediation. Klager en zijn toenmalige echtgenote hadden onderling al overeenstemming bereikt over de meeste onderwerpen. Zij wilden zo snel en zo goedkoop mogelijk scheiden. Verweerster heeft hun toen geadviseerd geen mediation traject in te gaan in verband met de kosten en de overeenstemming die zij al onderling hadden over de in verband met de scheiding te regelen onderwerpen. Zij heeft hen geadviseerd het echtscheidingsverzoek op één van hun beider namen in te dienen, waarbij de ander zich zou refereren aan het verzoek. Volgens verweerster was deze aanpak goedkoper en sneller dan een echtscheiding op gezamenlijk verzoek. Afgesproken is dat het verzoek op naam van de toenmalige echtgenote van klager zou worden ingediend

3.3 Bij brieven van 10 december 2008 die qua inhoud gelijk luiden maar die afzonderlijk zijn geadresseerd aan klager en aan zijn toenmalige echtgenote heeft verweerster geschreven:

“Naar aanleiding van het gesprek op mijn kantoor met u beiden op 9 december jl. laat ik u weten dat ik voor mevrouw zal optreden in een procedure tot echtscheiding.

Besproken is dat meneer – indien hij dat wenst en zolang mevrouw daar geen problemen mee heeft – bij eventuele besprekingen in het kader van de echtscheidingsprocedure aanwezig kan zijn.

U heeft mij aangegeven dat u denkt er samen – voor wat betreft de te regelen zaken – in grote lijnen wel te zullen kunnen uitkomen.

(…)

Met betrekking tot de kinderalimentatie heeft u mij laten weten daar waarschijnlijk ook wel samen te kunnen uitkomen.

Ter oriëntatie doe ik u hierbij toekomen een bijlage met tabellen waaruit u kunt lezen hoeveel bij een gezamenlijk netto gezinsinkomen bij 1 kind met de leeftijd van die van uw dochter, gemiddeld aan kosten wordt uitgegeven.

Wilt u mij laten weten of u samen tot vaststelling van zo’n bedrag kan komen?

(…)

Met u is besproken dat ik mijn werkzaamheden voor mevrouw zal verrichten in deze procedure voor een uurtarief van € 190,-- exclusief BTW en bijkomende kosten, zoals griffierecht, deurwaarderskosten, kantoorkosten, etc.

Eveneens heb ik u laten weten dat ik mijn werkzaamheden verricht op basis van een zogenaamde voorschotnota.

Deze voorschotnota gaat hierbij.

Ik verzoek u vriendelijk deze nota zo spoedig mogelijk te voldoen, opdat ik een aanvang kan maken met de verdere werkzaamheden.”

3.4 De voorschotnota van 10 december 2008 heeft verweerster op naam gesteld van de toenmalige echtgenote van klager. Zoals volgt uit een rekeningafschrift van de gezamenlijk rekening van klager en zijn toenmalige echtgenote blijkt dat op 18 december 2008 € 2.082,50 van die rekening is overgemaakt aan verweerster onder vermelding “voorschotnota 08098”.

3.5 De toenmalige echtgenote van klager heeft op 31 december 2008 aan verweerster gemaild:

“Met betrekking tot de kinderalimentatie hebben we nog een vraag. Buiten het salaris van mijn man en het gemiddelde inkomen van mij zelf (als zzp’er) ontvangen wij maandelijks nog een overbruggingsuitkering van CFK (ContractspelersFonds KNVB) t/m 2036. Dit is tijdens professionele voetballoopbaan van mijn man opgebouwd en is sinds vorige jaar maandelijks gaan uitkeren. Dit is een bedrag van € 1450,- netto per maand. Na de scheiding zal ik recht hebben op de helft van dit bedrag per maand. Om de kinderalimentatie vast te stellen aan de hand van de tabel die u had meegestuurd, moeten wij dan van de situatie op dit moment uitgaan? Dus het totale netto inkomen van nu òf van na de scheiding (dus minus de helft van de € 1450,-)?

Op dit moment hebben we een netto maandinkomen van +/- € 4000,-.”

3.6 Bij brieven van 12 januari 2009 gericht aan zowel klager als aan zijn toenmalige echtgenote heeft verweerster, in reactie op de e-mail van 31 december 2008, geschreven:

“Dan m.b.t. uw vraag over de uitkering van het CFK.

Deze uitkering is sinds vorig jaar ingegaan en bedraagt € 1.450,-- netto per maand.

Mevrouw schrijft in haar mailtje dat zij na de scheiding recht heeft op de helft van dat bedrag per maand.

Is dat omdat de CFK regeling dit bepaalt, of heeft u dat samen zo afgesproken?

M.b.t. uw vraag aangaande kinderalimentatie, en van welk totale netto inkomen u moet uitgaan, is het antwoord daarop: van het inkomen van nu, d.w.z. van het inkomen tijdens huwelijk en dus niet van het inkomen na scheiding.

Als het totale netto maandinkomen nu € 4.000,- is, is dat dus het inkomen wat bij de tabel hoort en waaruit u dan kunt opmaken hoeveel [dochter] tijdens huwelijk volgens de NIBUD tabellen heeft gekost en nog steeds kost.

Het bedrag dat daaruit komt, is dan het bedrag waarvan moet worden vastgesteld op basis van het inkomen ná echtscheiding van ieder van u, hoeveel mevrouw op basis van haar eigen inkomen daaraan moet bijdragen, en ook hoeveel meneer gezien zijn inkomen na echtscheiding aan dat bedrag moet bijbetalen.”

3.7 Verweerster heeft op 3 februari 2009 het namens de toenmalige echtgenote van klager opgestelde verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Dit verzoekschrift is op 16 februari 2009 aan klager betekend.

3.8 Eveneens op 3 februari 2009 heeft klager op het kantoor van verweerster een referteverklaring ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding ondertekend. Verweerster heeft de inhoud en betekenis van ondertekening van de referteverklaring voorafgaand aan de ondertekening met klager besproken.

3.9 De echtscheiding is in april 2009 afgerond. Verweerster heeft op 20 mei 2009 aan de (toen inmiddels) ex-echtgenote van klager haar slotdeclaratie gestuurd.

3.10 De dochter van klager en zijn ex-echtgenote woont sinds de echtscheiding bij de ex-echtgenote.

3.11 In juni 2010 heeft klager zich tot mr. Vermeulen gewend in verband met zijn wens de hoogte van de kinderalimentatie naar beneden bij te laten stellen. Mr. Vermeulen heeft de ex-echtgenote van klager hierover aangeschreven. Verweerster heeft gereageerd op deze brief.

3.12 Omstreeks 18 augustus 2010 heeft mr. Vermeulen een verzoekschrift tot verlaging van de kinderalimentatie bij de rechtbank ingediend.  Mr. Vermeulen heeft, zodra zij kennis nam van het voornemen van verweerster voor de ex-echtgenote van klager in de kwestie over de verlaging van de kinderalimentatie op te treden, daartegen geprotesteerd, eerst telefonisch op 13 augustus 2010, daarna schriftelijk bij brief van 23 augustus 2010.

3.13 Verweerster heeft zich namens de ex-echtgenote van klager in de procedure over verlaging van de kinderalimentatie gesteld. Zij is de ex-echtgenote van klager in deze procedure blijven bijstaan. De procedure is inmiddels afgerond.

3.14 Mr. Vermeulen heeft bij brief van 16 september 2010 aan de deken de bezwaren van klager tegen het optreden van verweerster namens zijn ex-echtgenote in de alimentatieprocedure kenbaar gemaakt.

3.15 Bij brief van 18 november 2010 heeft de deken verweerster geadviseerd terug te treden als advocaat van de ex-echtgenote van klager. De deken heeft dit advies in zijn brief van 10 december 2010 aan klager en verweerster herhaald.

3.16 Verweerster heeft bij brief van16 december 2010 de deken bericht:

“Er is dan ook geen enkel valide argument aan de zijde van [klager], waardoor ik mij genoodzaakt zou voelen mij te onttrekken.

Ik kan voorts slechts gissen naar de beweegredenen in deze van [klager].”

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Een advocaat mag in het algemeen niet optreden tegen een voormalige cliënt. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 7 lid 5 òf indien beide partijen overeenkomstig gedragregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij.

4.2 Vaststaat dat klager en zijn ex-echtgenote samen bij verweerster zijn gekomen met het verzoek via mediation hun huwelijk te beëindigen. Op advies van verweerster hebben zij van mediation afgezien en hebben zij haar advies het echtscheidingsverzoek op naam van één van hun beide in te dienen met een referteverklaring van de ander opgevolgd. In het licht van onder meer het gezamenlijke intakegesprek op 9 december 2008, de opdrachtbevestigingsbrief die verweerster op 10 december 2008 aan zowel klager als aan zijn toenmalige echtgenote afzonderlijk heeft toegestuurd, het inhoudelijke advies dat verweerster bij afzonderlijke brieven aan zowel klager als aan zijn toenmalige echtgenote bij brief van 12 januari 2009 heeft gestuurd en haar legalisering van de handtekening van klager op de referteverklaring, heeft klager stellig kunnen menen dat verweerster voor hun beide in de echtscheidingsprocedure optrad.

4.3 Verweerster heeft via de e-mail van de toenmalige echtgenote van klager van 31 december 2008 de beschikking gekregen over informatie aangaande de financiële postie van klager en zijn toenmalige echtgenote tezamen, maar ook specifieke op klager betrekking hebbende informatie. Deze vertrouwelijke informatie kon een rol spelen bij de behandeling van het latere verzoek van klager de kinderalimentatie te verminderen. Het had ook hierom op de weg van verweerster gelegen de ex-echtgenote van klager, toen zij in augustus 2010 naar verweerster kwam met het verzoek haar bij te staan in de kinderalimentatieprocedure, te verwijzen naar een andere advocaat.

5. Maatregel

5.1 De raad is van oordeel dat de maatregel van een voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Dat verweerster de zaak tegen klager toch is blijven behandelen, ondanks het uitdrukkelijke tot twee keer toe door de deken gegeven advies zich terug te trekken, valt haar zwaar aan te rekenen. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft verweerster er geen blijk van gegeven zich bewust te zijn van de klachtwaardigheid van haar handelen. De raad heeft ook deze omstandigheid meegewogen bij de vaststelling van de maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing van twee maanden met een proeftijd van twee jaar;

Aldus gewezen door mr. Th.S.  Röell, voorzitter, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. J.J. Trap, mr. M.J. Westhoff en mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier

en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2011.

voorzitter                                                                                                 griffier                                                                                                                                                                                             

Deze beslissing is in afschrift 11 oktober 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

-                 klager

-                 verweerster

-                 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

-                 de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

-                 verweerster

-                 de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep

zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van

de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.