ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2023 Raad van Discipline Amsterdam 11-010A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2023
Datum uitspraak: 21-09-2011
Datum publicatie: 26-09-2011
Zaaknummer(s): 11-010A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:  Cliënt niet wijzen op mogelijkheid toevoeging en overnemen eerder verleende toevoeging. Afwijken van gemaakte afspraken? (Niet) opnieuw vastleggen afspraken. Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing van een maand.  

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 september 2011

in de zaak 11-010 A

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 17 januari 2011 binnen¬gekomen klacht van:

Mevrouw

bijgestaan door mevrouw mr.

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 13 januari 2011, door de raad ontvangen op 17 januari 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 29 juni 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 17 genoemd in de bij deze brief gevoegde inventarislijst.

2 Klacht

2.1 De klacht van klaagster houdt samengevat en zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

(i) klaagster niet te hebben gewezen op de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen dan wel de eerder verleende toevoeging over te nemen;

(ii) met klaagster tijdens een telefoongesprek een vaste prijsafspraak te hebben gemaakt doch zich daaraan niet te hebben gehouden;

(iii) zich bij de behandeling van het kort geding te hebben laten vervangen, hetgeen in strijd was met de gemaakte afspraak. Bovendien heeft verweerder het kort geding afzonderlijk in rekening gebracht, terwijl volgens klaagster alle werkzaamheden in de opdracht zouden zijn begrepen die nodig waren voor de afwikkeling van de zaak.

3 Feiten

Voor de beoordeling van de klachten kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft de opdracht bevestigd in zijn brief van 1 juli 2008. Samengevat en voor zover voor de klachtenbeoordeling van belang, wordt daarin bevestigd dat:

 klaagster verweerder opdracht heeft verstrekt haar bij te staan bij de afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;

 verweerder de opdracht persoonlijk zou uitvoeren;

 de werkzaamheden in deze zaak zouden worden verricht voor een totaalbedrag van € 10.000 excl. BTW, en  verweerder de werkzaamheden zou aanvangen na betaling van een voorschot van € 2.500 excl. BTW.

3.2 Eveneens bij brief van 1 juli 2008 heeft verweerder de vorige advocaat van klaagster, mr. B., gevraagd hem zo spoedig mogelijk het volledige dossier toe te zenden alsmede, indien mr. B. op basis van een toevoeging bijstand heeft verleend, deze toevoeging samen met een overzicht van de door mr. B. in de onderhavige kwestie reeds bestede uren, aan verweerder toe te zenden.

3.3 Verweerder heeft klaagster op 1 juli 2008 een voorschotnota van € 2.500 excl. BTW gestuurd.

3.4 Uit de door de vorige advocaat toegestuurde toevoeging bleek dat klaagster in september 2006 in het kader van de boedelscheiding een toevoeging was verleend.

3.5 Verweerder heeft deze toevoeging op 9 juli 2008 aan mr. B. geretourneerd, nu hij met klaagster overeen was gekomen “haar op betalende basis bij te staan”.

3.6 Verweerder heeft klaagster voorts in november 2008 bijgestaan in een door de ex-man van klaagster gestart kort geding ter zake van een vordering tot het verlaten door de vrouw van de voormalige echtelijke woning. Ter zitting heeft verweerder zich laten vervangen door zijn kantoorgenoot mr. G.

3.7 Verweerder heeft de in verband met het genoemde kort geding verrichte werkzaamheden bovenop de onder 3.1 vermelde afspraken in rekening gebracht. Verweerder heeft ter zake geen aparte opdrachtbevestiging gestuurd.

3.8 Uit de “vaststelling vergoeding toevoeging civiel” d.d. 16 juli 2010 blijkt dat de aan klaagster ter zake van de boedelscheidingsprocedure verleende toevoeging in stand is gebleven.

3.9 Klaagster en verweerder hebben afspraken gemaakt over de betaling van de openstaande facturen van verweerder. Klaagster is deze afspraken niet nagekomen, hetgeen voor verweerder aanleiding is geweest betaling van deze facturen in rechte te vorderen. Uit het ter zake gewezen vonnis van 25 mei 2011 blijkt dat klaagster ter gelegenheid van de betreffende comparitie van partijen onder meer heeft verklaard (zie pag. 169 van het klachtdossier):  

“[Verweerder] heeft mij gevraagd wat ik allemaal bezat. Ik heb alles verteld: ik heb verteld dat ik een vrijstaande woning heb, ik heb de WOZ-waarde meegedeeld en ik heb verteld over het vermogen uit Suriname. Dat vermogen was toen al op. Dat heb ik geïnvesteerd in de verbouwing en inrichting van de woning. Ik had de nieuwe keuken al besteld. Verder hebben wij niet over een toevoeging gesproken. Wij hebben toen een deal gemaakt voor € 10.000,--. Daarvoor zou [verweerder] alles regelen”.

4 Beoordeling klachtonderdeel (i)

4.1 Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat.

4.2 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel dient te worden vooropgesteld dat een advocaat verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp.

4.3 Vaststaat dat verweerder niet met klaagster heeft overlegd of klaagster in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Daarvoor was te meer aanleiding te vinden in de door klaagster verstrekte informatie over haar financiële omstandigheden. De raad is derhalve van oordeel dat verweerder ter zake tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Dit klachtonderdeel is gegrond.

5. Beoordeling klachtonderdelen (ii) en (iii)

5.1 De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen nu zij beiden betrekking hebben op de tussen klaagster en verweerder gemaakte afspraken.

5.2 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt de hiervoor onder 4.2 geformuleerde maatstaf als uitgangspunt.

5.3 Klaagster en verweerder verschillen van mening in hoeverre de in het kader van het kort geding verrichte werkzaamheden in het kader stonden van een aparte opdracht. Vaststaat dat verweerder deze werkzaamheden bovenop de in het kader van de in juli 2008 gemaakte en gefactureerde afspraken, in rekening heeft gebracht. Vaststaat eveneens dat verweerder in november 2008 niet opnieuw heeft getoetst of en zo ja in hoeverre klaagster voor door de overheid gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam, en dat hij zich ter gelegenheid van het kort geding door mr. G. heeft laten vervangen. Tenslotte staat vast dat verweerder eventuele in het kader van het kort geding gemaakte aanvullende afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd. De raad is van oordeel dat onduidelijkheid die ter zake is ontstaan hierdoor voor risico van verweerder dient te komen. Verweerder heeft ter zake daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.4 Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.

6. Maatregel

6.1 De raad is van oordeel dat verweerder ten opzichte van klaagster ernstig is tekortgeschoten en zeer verwijtbaar heeft gehandeld. Bij het opleggen van nader te noemen maatregel weegt de raad voorts mee dat verweerder ter zitting er geen blijk van heeft gegeven de ernst van zijn fouten te hebben ingezien. De raad acht de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van één maand passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

 de klachtonderdelen (i) en (iii) gegrond;

 legt op aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van één maand;

 bepaalt dat de aan verweerder opgelegde schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerder zich voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

 stelt een proeftijd vast op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde zal gaan.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. D.J.S. Voorhoeve, M.W. Schüller, M.L.F.J. Schyns, J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. S. Baks als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2011.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 21 september 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

 klaagster

 verweerder

 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

 de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

 klaagster

 verweerder

 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

 de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

Bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoonnummer 076 - 548 4607.

* * * * *