ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2020 Raad van Discipline Amsterdam 11-075A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2020
Datum uitspraak: 21-09-2011
Datum publicatie: 26-09-2011
Zaaknummer(s): 11-075A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:  Niet tijdig indienen toevoeging bij de raad voor de rechtsbijstand en verrekening van de toevoegingsvergoeding met vorige advocaat. Klacht gegrond. Berisping.

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 september 2011

in de zaak 11-075 A

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 4 maart 2011 binnen¬gekomen klacht van:

Mevrouw mr.

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 3 maart 2011, door de raad ontvangen op 4 maart 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 29 juni 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

 de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad;

 de stukken genummerd 1 t/m 18 genoemd in de bij deze brief gevoegde inventarislijst;

 de brief van verweerder aan de raad van 28 juni 2011 met bijlagen.

2 Klacht

2.1 De klacht van klaagster houdt samengevat en zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld door, ondanks herhaalde verzoeken van klaagster, niet tijdig te zijn overgegaan tot het declareren van de toevoeging bij de raad voor de rechtsbijstand en verrekening van de toevoegingsvergoeding met klaagster.

3 Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder heeft eind april 2010 een strafzaak overgenomen van klaagster. De betreffende cliënt werd op toevoegingsbasis bijgestaan. Op 14 juni 2010 heeft de meervoudige kamer vonnis gewezen, waarna de toevoeging bij de raad voor de rechtsbijstand kon worden gedeclareerd, en de toevoeging kon worden verrekend.

3.2 Klaagster heeft verweerder bij faxen van 21 juni 2010, 1 september 2010, 13 september 2010 en 23 september 2010 verzocht te komen tot verrekening van de toevoeging.

3.3 Verweerder heeft niet op deze faxen gereageerd.

3.4 Vervolgens heeft klager zich tot de deken gewend met het verzoek te bemiddelen teneinde te bewerkstelligen dat de verrekening van de toevoeging thans zijn beslag zou krijgen.

3.5 De deken heeft op 18 oktober 2010 en 4 november 2010 verweerder om een reactie verzocht. Verweerder heeft op 14 november 2010 geantwoord. Uit dit antwoord bleek dat verweerder de zaak nog niet ter declaratie bij de raad voor de rechtsbijstand had aangeboden. Verweerder schreef tevens dat binnen een redelijke termijn alsnog te doen en dan tevens een verrekeningsvoorstel te doen.

3.6 De deken is vervolgens teruggetreden.

3.7 Blijkens de brief van klaagster aan de deken van 5 januari 2011 had verweerder de toevoeging op dat moment nog steeds niet gedeclareerd, hetgeen voor klaagster aanleiding was een klacht in te dienen.

3.8 De deken vroeg verweerder bij brieven van 6 januari 2011 en 3 februari 2011 schriftelijk op de klacht te reageren. Daarbij stelde de deken verweerder de vraag hem te informeren over de stand van zaken en te laten weten wat verweerder had verhinderd om na de brief van de deken van 14 november 2010 de zaak af te wikkelen.

3.9 Verweerder berichtte op 4 februari 2011 dat hij de toevoeging op die datum ter vaststelling aan de raad voor rechtsbijstand had gestuurd, en dat hij na ontvangst van de toeschatting een verrekeningsvoorstel zou doen. Op genoemde vraag van de deken antwoordde verweerder: “Hoewel ik hier verder niet zoveel aan toe te voegen heb, antwoord ik op uw uitdrukkelijk gestelde vraag dat ik een drukke praktijk heb, waarin het verlenen van rechtsbijstand prioriteit heeft boven het declareren van toevoegingen. Ik zie niet in, waarom het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn om een paar maanden te wachten met het declareren van de toevoeging na het afronden van de zaak. Ook zie ik niet in waarom de deken als incassobureau zou moeten fungeren.”

3.10 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder op 21 april 2011 de verrekening van de toevoeging nog steeds niet had bewerkstelligd, hetgeen reden was voor klaagster een advocaat in te schakelen teneinde de vordering te incasseren.

3.11 Verweerder stuurde klaagster vervolgens op 25 april 2011 een voorstel tot verrekening van de toevoeging.

3.12 Ter zitting is komen vast te staan dat de toevoeging is betaald en verrekend.

4 Beoordeling van de klacht

4.1 Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur is gediend met het bestaan van een onderlinge verhouding tussen advocaten van welwillendheid en vertrouwen. Advocaten dienen zich daarom te onthouden van al hetgeen hun onderlinge verhouding kan verstoren. Dat brengt mee dat een advocaat zich voldoende voortvarend en welwillend dient op te stellen bij de verrekening van de toevoegingsvergoeding. Los hiervan is het niet nakomen van financiële verplichtingen, ook tegenover confrères, onbetamelijk.

4.2 Vaststaat dat verweerder klaagster bijna een jaar lang heeft laten wachten op betaling van het haar toekomende gedeelte van de toevoeging, ondanks vele door klager en later ook door de deken aan verweerder gedane verzoeken. Klaagster heeft zelfs een andere advocaat moeten inschakelen om haar vordering te incasseren. Daar komt bij dat de raad van oordeel is dat verweerder onvoldoende adequaat heeft gereageerd op de brieven van de deken, en verweerder, toen hij op 4 februari 2011 wel reageerde, ongepast heeft gereageerd door onder meer te antwoorden niet in te zien waarom de deken als incassobureau zou moeten fungeren.

4.3 Gezien deze feiten en de hiervoor genoemde maatstaf is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 De klacht is derhalve gegrond.

5 Maatregel

5.1 Gelet op het hiervoor overwogene is de raad van oordeel dat een maatregel dient te worden opgelegd. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden. Hierbij speelt mee dat verweerder ter zitting weliswaar zijn excuses heeft aangeboden, maar geen blijk heeft gegeven in te zien dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart de klacht gegrond;

 legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. D.J.S. Voorhoeve, M.W. Schüller, M.L.F.J. Schyns, J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. S. Baks als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2011.

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 21 september 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

 klaagster

 verweerder

 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

 de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

 verweerder

 de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

Bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoonnummer 076 - 548 4607.

* * * * *