ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2002 Raad van Discipline Amsterdam 11-005A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2002
Datum uitspraak: 13-09-2011
Datum publicatie: 13-09-2011
Zaaknummer(s): 11-005A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:  Klacht tegen eigen advocaat. Advocaat is ernstig tekortgeschoten in de informatievoorziening jegens zijn client. Hij heeft het beroepschrift niet in concept voorgelegd en evenmin een kopie ervan achteraf verstrekt; hij heeft zijn cliënt niet tevoren geïnformeerd over een hoorzitting en deze evenmin achteraf een verslag van de hoorzitting verstrekt terwijl hij namens zijn cliënt op deze hoorzitting het woord heeft gevoerd. Klacht gegrond, berisping.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 13 september 2011

in de zaak 11-005A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 januari 2011 binnengekomen klacht van:

mevrouw 

klaagster

tegen:

de heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 7 januari 2011, door de raad ontvangen op 10 januari 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 5 juli 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling  is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 tot en met 8 met bijlagen, alsmede van de brief met bijlagen van de deken aan de raad d.d. 3 februari 2011. De raad heeft laatstgenoemde brief d.d. 3 februari 2011 als bijlage 9 bij voormelde brief van de deken d.d. 7 januari 2011 gevoegd.

2. Feiten

2.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

2.2. Verweerder staat klaagster sinds maart 2010 bij in een conflict met de Dienst Werk en Inkomen (de 'DWI') betrekking hebbend op een weigering van de DWI om aan klaagster een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB-uitkering) toe te kennen. Klaagster was niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen die weigering.

2.3. Op 30 maart 2010 heeft een (eerste) bespreking op het kantoor van verweerder plaatsgevonden. Bij brief d.d. 6 mei 2010 heeft verweerder namens klaagster beroep ingesteld tegen voormelde beslissing op bezwaar van de DWI. Verweerder heeft het beroepschrift niet tevoren in concept aan klaagster voorgelegd. Evenmin heeft hij na het indienen van het beroepschrift een kopie ervan aan klaagster verstrekt.

2.4. Bij e-mail d.d. 12 mei 2010 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

"Van de rechtbank Amsterdam vernam ik dat de zitting in uw zaak is vastgesteld op woensdag 14 juli aanstaande om 15.50 uur bij de rechtbank Amsterdam aan de Parnassusweg 220. Ik ontvang op korte termijn het dossier van de rechtbank.

Als het (rechtbank)dossier in mijn bezit is zal ik u uitnodigen voor een gesprek bij mij op kantoor om de details van uw zaak verder door te nemen."

2.5. Bij brief van 17 juni 2010 aan verweerder heeft de DWI klaagster uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting. Verweerder heeft klaagster hierover niet geïnformeerd. Evenmin heeft hij haar een kopie verstrekt van het verslag van de DWI van voormelde (telefonische) hoorzitting waar verweerder namens klaagster het woord heeft gevoerd.

2.6. Naar aanleiding van voormeld beroepschrift heeft de DWI op 9 juli 2010 een herziene beslissing op bezwaar genomen en (in plaats van klaagster niet ontvankelijk te verklaren in haar bezwaar) het bezwaar van klaagster tegen de afwijzing ongegrond verklaard.

2.7. Aangezien de – bij voormelde e-mail d.d. 12 mei 2010 aangekondigde – uitnodiging voor een bespreking uitbleef, heeft klaagster op 10 juli 2010 verweerder per e-mail verzocht een bespreking te plannen om de zitting van 14 juli 2010 voor te bespreken. Deze bespreking heeft vervolgens in de ochtend van 14 juli 2010 plaatsgevonden.  Klaagster vernam ter zitting van verweerder dat de DWI een herziene beslissing op bezwaar had genomen. Ter zitting is (ook) deze herziene beslissing op bezwaar behandeld.

2.8. De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam stond in eerste instantie gepland voor 25 augustus 2010. Nadat de rechtbank het vonnis had aangehouden, heeft zij het beroep van klaagster bij beslissing van 30 augustus 2010 afgewezen.

2.9. Niet wetende dat de beslissing was aangehouden, heeft klaagster bij e-mail d.d. 28 augustus 2010 verweerder verzocht haar een kopie van de uitspraak te sturen. Aangezien enige reactie van verweerder uitbleef, heeft klaagster op 2 september 2010 het kantoor van verweerder bezocht en heeft daar – bij afwezigheid van verweerder – nogmaals schriftelijk het verzoek achtergelaten haar een kopie van de uitspraak toe te sturen. Bij brief d.d. 6 september 2010 heeft verweerder een kopie van voormelde uitspraak aan klaagster gestuurd.

3. Klacht

3.1. De klacht jegens verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat hij:

a. klaagster niet heeft geïnformeerd over de wijziging om niet in kort geding, maar in een andere procedure een uitspraak te vragen over de rechten van klaagster op een uitkering. Ook zijn verdere ontwikkelingen tussen de eerste bespreking op 30 maart 2010 en de terechtzitting op 14 juli 2010 niet met klaagster besproken, waardoor klaagster zich niet heeft kunnen voorbereiden op de zitting;

b. zich onvoldoende heeft voorbereid voor de zitting van 14 juli 2010. Verweerder heeft geen pleitnota overgelegd en hij heeft onvoldoende bezwaar gemaakt tegen de tweede beschikking op bezwaar van de DWI, waarin een nieuwe afwijzingsgrond stond;

c. ondanks herhaald verzoek niet tijdig een kopie van de uitspraak van de rechtbank aan  klaagster heeft gestuurd.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. Klachtonderdelen a en c lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Ten aanzien van deze klachtonderdelen oordeelt de raad als volgt. Voorop gesteld wordt dat de advocaat zijn cliënt goed op de hoogte dient te houden van zijn handelen in de zaak en vooraf dient te verifiëren of zijn cliënt instemt met dat handelen. De cliënt behoeft derhalve niet te accepteren dat zijn advocaat zonder goedkeuring of overleg handelingen verricht die op zijn rechtspositie van invloed kunnen zijn. Dit laatste geldt ook als dat handelen in het belang van de cliënt is.

4.2. Met klachtonderdelen a en c verwijt klaagster verweerder, kort gezegd, tekort te zijn geschoten in zijn communicatie jegens haar. In de eerste plaats wordt verweerder verweten klaagster niet te hebben geïnformeerd over de wijziging om niet in kort geding, maar in een andere procedure een uitspraak te vragen over de rechten van klaagster op een uitkering. Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat hij klaagster niet van deze wijziging op de hoogte heeft gebracht. Immers, noch in zijn verweerschrift, noch ter zitting heeft verweerder een verklaring kunnen geven voor het feit dat de e-mail van klaagster aan verweerder d.d. 10 juli 2010 als titel 'Dossier [klaagster] inz. KG wo 14 juli a.s.' (onderstreping raad) heeft en klaagster in voormelde e-mail heeft gesproken over een kortgedingzitting. De raad acht het dan ook aannemelijk dat verweerder klaagster inderdaad niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij namens haar een bodemprocedure – en geen kort geding – was gestart.

4.3. Ter zitting heeft verweerder bovendien erkend dat hij het beroepschrift dat hij namens klaagster op 6 mei 2010 heeft ingediend, niet tevoren in concept aan klaagster heeft voorgelegd en haar evenmin direct na het indienen ervan een kopie heeft verstrekt. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij het beroepschrift pas voor het eerst onder ogen heeft gekregen, toen zij het dossier van de onderhavige tuchtprocedure in kopie van de deken ontving. Ook heeft verweerder erkend dat hij klaagster niet heeft geïnformeerd over de brief van de DWI d.d. 17 juni 2010 (geadresseerd aan verweerder) waarin klaagster werd uitgenodigd voor een (telefonische) hoorzitting, waarna hij klaagster evenmin een kopie heeft verstrekt van het verslag van voormelde hoorzitting waar verweerder namens klaagster het woord heeft gevoerd. Bovendien heeft verweerder de herziene beslissing op bezwaar van de DWI d.d. 9 juli 2010 pas ter zitting op 14 juli 2010 aan klaagster gegeven. Door verweerder is ook niet weersproken de stelling van klaagster dat verweerder aan haar had toegezegd een pleitnota voor de zitting voor te bereiden, terwijl hij die toezegging niet is nagekomen. Ten slotte heeft verweerder het vonnis van de rechtbank – dat in eerste instantie zou worden uitgesproken op 25 augustus 2010, doch is aangehouden tot 30 augustus 2010 – eerst op 6 september 2010 in kopie aan klaagster gestuurd, zonder klaagster in de tussentijd te berichten dat het vonnis was aangehouden en zonder klaagster kort na 30 augustus 2010 vast telefonisch van de uitkomst van de procedure op de hoogte te stellen.

4.4. Gelet op de maatstaf zoals die is geformuleerd in overweging 4.1, is de raad van oordeel dat verweerder ernstig is tekort geschoten in de informatievoorziening aan klaagster. Klachtonderdelen a en c zijn derhalve gegrond.

4.5. Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt. Met klachtonderdeel b verwijt klaagster verweerder zich onvoldoende te hebben voorbereid voor de zitting van 14 juli 2010. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Bij een dergelijk verwijt staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van de cliënt het beste zijn gediend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is alleen sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad. De tuchtrechter toetst het optreden van de advocaat dus slechts marginaal.

4.6. Gelet op de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam d.d. 30 augustus 2010 en meer in het bijzonder de rechtsoverwegingen 4.13-4.15 daarvan, is niet gebleken dat verweerder kennelijk onjuist heeft opgetreden, dan wel dat hij andere bezwaren naar voren had moeten brengen. Het feit dat verweerder ter zitting geen pleitnota heeft overgelegd betekent op zichzelf genomen evenmin dat verweerder onjuist heeft gehandeld. Het overleggen van een pleitnota hoeft immers niet altijd noodzakelijk te zijn. In het licht van het voorgaande is niet komen vast te staan dat de voorbereiding van verweerder voor de zitting van 14 juli 2010 onvoldoende is geweest. Klachtonderdeel b is ongegrond.

5. Maatregel

5.1. Naar het oordeel van de raad is verweerder ernstig tekort geschoten in de zorg die hij jegens klaagster in acht diende te nemen. Verweerder heeft gedurende het gehele traject klaagster niet of nauwelijks op de hoogte gehouden van zijn handelen. Mede gezien klaagsters kwetsbare positie valt verweerder dit zwaar aan te rekenen. Uit de houding van verweerder in onderhavige tuchtprocedure - zowel in zijn schriftelijke stukken als ter zitting - is de raad gebleken dat verweerder weinig inzicht heeft in de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de hem verweten gedraging. Bovendien heeft verweerder op brieven van de deken in deze tuchtprocedure niet dan wel zeer summier gereageerd, daarmee het onderzoek naar de klacht bemoeilijkend. De raad acht, alles in aanmerking nemende, de maatregel van een berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart  klachtonderdelen a en c gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van een berisping.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mr. A. de Groot, mr. H.B. de Regt, mr. B. Roodveldt en mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2011.

voorzitter           griffier

Deze beslissing is in afschrift op 13 september 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.