ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1852 Raad van Discipline Amsterdam 11-057A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1852
Datum uitspraak: 27-07-2011
Datum publicatie: 27-07-2011
Zaaknummer(s): 11-057A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat. Incasso declaratie ingezet terwijl klager zaak bij geschillencommissie aanhangig had gemaakt. Verzet gegrond nu feitelijke gang van zaken ter zitting anders bleken te zijn dan voorzitter had aangenomen op grond van het dossier. Klacht ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 27 juli 2011

in de zaak 11-057A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet op de op 24 februari 2010  bij de raad binnengekomen klacht van:

De heer dr.

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 22 februari 2011, bij de raad binnen gekomen op 24 februari 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 8 maart 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 maart 2011 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 11 maart 2011, door de raad ontvangen op 14 maart 2011, heeft klager verzet op nader aan te voeren gronden ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter. Klager heeft verzocht om een nadere termijn om de gronden van het verzet aan te vullen. De raad heeft klager uitstel verleend tot 5 april 2011. Bij brief, gedateerd 3 april 2011, door de raad ontvangen op 1 april 2011, heeft klager de gronden van het verzet ingediend.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 24 mei 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blij-kens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzet van klager bij brieven van 11 maart en 3 april 2011, alsmede de bijlagen 1 tot en met 4 bij laatstgenoemde brief.

2. De klacht; het verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij

a) tot incasso van zijn declaratie is overgegaan middels dagvaarding van klager, in zijn dag-vaarding stellende dat de klacht van klager niet is aangebracht bij de Geschillencommissie ter-wijl het geschil volgens klager wel was aangebracht bij de Geschillencommissie en verweerder hiervan op hoogte kon of had moeten zijn;

b) in de procedure waarin hij namens klager is opgetreden producties welke hij heeft ontvan-gen van de wederpartij voorafgaande aan het voeren van het kort geding, niet volledig heeft doen toekomen aan klager, nu daarin een pagina, te weten de eerste pagina van productie 5, heeft ontbroken, terwijl die naar zijn stelling voor het oordeel en voorbereiding van de zitting van belang waren, hetgeen blijkt uit het feit dat de rechter in zijn vonnis citeert uit dat stuk.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Klager voert drie gronden voor verzet aan, inhou-dende dat de plaatsvervangend voorzitter:

1) er ten onrechte van is uitgegaan dat er geen reden is te twijfelen aan het feit dat verweerder op 14 oktober 2010 heeft gebeld met de Geschillencommissie en aan het feit dat hij toen de door hem gestelde inlichtingen heeft verkregen;

2) ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan de moeite en kosten die klager heeft moeten maken om de dagvaarding van de baan te krijgen;

3)  ten onrechte heeft overwogen dat klager het ontbreken van de pagina voorafgaand aan het kort geding niet zou hebben opgemerkt.

3. Feiten

3.1 Verweerder heeft klager en zijn echtgenote bijgestaan in een kort geding procedure tegen de school van hun kind. Verweerder heeft klager  op 7 juli 2010 een declaratie gezonden voor zijn werkzaamheden. Klager heeft verweerder te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen de declaratie en na een reactie hierop van verweerder bij email van 21 juli 2010 heeft klager bij email van 23 juli 2010 aan verweerder aangekondigd de kwestie te zullen voorleggen aan de Geschillencommissie Advocatuur ( de geschillencommissie), waarbij verweerder is aangeslo-ten.

3.2 Op 24 juli 2010 heeft klager het geschil bij de geschillencommissie aanhangig gemaakt door het indienen van het door hem ingevulde vragenformulier.

3.3 Bij email van 9 september 2010 schrijft verweerder aan klager onder meer: “Ik heb nog niet vernomen dat u het geschil reeds aanhangig hebt gemaakt. Ik stel voor dat u dan nu binnen twee weken van-daag doet en mij daarvan afschrift doet toekomen. In het andere geval ga ik ervan uit dat u mijn declaratie binnen die termijn betaald zult hebben.”

Bij emailbericht van dezelfde dag (pagina 23 klachtdossier) heeft klager aan verweerder het op 24 juli 2010 door de geschillencommissie aan hem(klager, althans zijn echtgenote) verzonden emailbericht met bevestiging van de ontvangst van het vragenformulier gezonden.

3.4 Bij brief van 19 oktober 2010 heeft de geschillencommissie aan (de echtgenote van) klager een brief geschreven met verzoek om aanvullende informatie, welke nodig was om te beoordelen of het aanhangig gemaakte geschil behandeld kon worden door de geschillencommissie (pagi-na 18 dossier) en met de mededeling dat zij diezelfde dag verweerder schriftelijk op de hoogte had gesteld van het feit dat klager reeds op 24 juli 2010 een geschil bij de geschillencommissie aanhangig had gemaakt.

3.5 Op 19 oktober 2010 heeft verweerder een dagvaarding aan klager en zijn echtgenote doen uitbrengen tot incasso van zijn declaratie van 7 juli 2010. Verweerder heeft na ontvangst van het hiervoor bedoelde bericht van de geschillencommissie van 19 oktober 2010 de dagvaar-ding niet aangebracht en hij heeft klager daarvan bij email van 21 oktober 2010 op de hoogte gesteld.

3.6 Klager heeft klachtonderdeel a) bij de deken ingediend bij brief van 20 oktober 2010; tijdens het onderzoek van de deken als bedoeld in artikel 46 c lid 2 heeft klager bij brief van 3 de-cember 2010 (pagina 39 klachtdossier) aan de deken klachtonderdeel b) ingediend. Klager schrijft hierin onder meer: “uit recente correspondentie met de rechtbank is komen vast te staan dat de eerste pg. van productie nr. 5 uit de conclusie van antwoord van de wederpartij ontbrak in ons dossier. “    Verweerder heeft op 14 januari 2011 (pagina 46 klachtdossier) aan de deken geschreven : “De ontbrekende bladzijde …… zit wel in de door mij ontvangen bundel en niet in de op de computer opgeslagen scan. Kennelijk hebben bij het inscannen twee bladzijden aan elkaar geplakt, zodat één bladzijde niet is inge-scand.”

4. Beoordeling van het verzet / de klacht

4.1 Ter zitting van de raad heeft verweerder verklaard, anders dan hij schreef in zijn brief d.d. 22 november 2010 aan de deken (pagina 27 van het dossier), dat hij een medewerkster van zijn kantoor heeft laten bellen met de geschillencommissie en dat deze medewerkster heeft gevraagd naar de zaak van klager en niet naar die van klagers echtgenote op wiens naam de zaak aanhangig bleek te zijn gemaakt. Klager stelt dat verweerder niet heeft gebeld. De raad kan niet vaststellen of  iemand en, zo ja, wie op 14 oktober 2010 heeft gebeld met de geschillencommissie. Partijen spreken elkaar op dat punt tegen en verweerder is wat dat betreft niet eenduidig in zijn standpunt. Op grond van het voorgaande komt de raad tot de slotsom dat de eerste verzetgrond slaagt zodat het verzet gegrond is en de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven. De raad zal de klachtonderdelen in het navolgende beoor-delen.

4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt de raad dat verweerder op het moment dat hij in oktober 2010  de dagvaarding liet uitbrengen zich had kunnen en moeten realiseren  dat door klager een geschil aanhangig was gemaakt bij de geschillencommissie na klagers aankondiging van 23 juli 2010 dat hij zulks zou doen. Verweerder had immers op 9 september 2010 van klager een email ontvangen, waarbij gevoegd was de bevestiging van de ontvangst van het vragenformulier, waaruit bleek dat een geschil aanhangig was gemaakt op naam van de echtgenoot van klager (zie 3.3). Hoewel op zich juist is dat verweerder in tegenstelling tot klager eerst op 19 oktober 2010 bericht ontving van de geschillencommissie, was verweerder eerder,  in ieder geval op 9 september 2010 op de hoogte, of had dat kunnen zijn, van het aanhangige geschil bij de geschillencommissie.

4.3 De raad komt tot de slotsom dat verweerder zich, voordat hij de dagvaarding liet betekenen, niet goed heeft geïnformeerd. Het had op zijn weg gelegen om duidelijkheid te verkrijgen, bijvoorbeeld door klager eerst nog een brief te sturen of te bellen om te vragen of klager al dan niet een geschil aanhangig had gemaakt bij de geschillencommissie Voor zover verweerder bedoelt dat hem niet duidelijk was dat het geschil reeds aanhangig was door de enkele indie-ning door klager van het vragenformulier had verweerder zich hiervan op de hoogte kunnen en moeten stellen door kennisname van het reglement  van de geschillencommissie.

4.4 Anderzijds heeft verweerder  zodra hij bericht had gekregen van de geschillencommissie de dagvaarding geen verder gevolg gegeven door de zaak niet aan te brengen bij de rechtbank en heeft hij klager hiervan op de hoogte gesteld bij email van 21 oktober 2010. Het lijkt de raad dan ook aannemelijk dat indien verweerder geweten zou hebben van het aanhangig zijn van het geschil bij de geschillencommissie, hij de dagvaarding niet zou hebben laten uitbrengen.

Verweerder heeft, voor zover hem het laten uitbrengen van de dagvaarding tuchtrechtelijk verweten kan worden, dat zo spoedig mogelijk hersteld.

4.5  Nu verweerder klager direct na uitbrenging van de dagvaarding heeft laten weten dat hij de zaak niet zou aanbrengen valt niet in te zien dat verweerder op geld waardeerbaar nadeel heeft ondervonden. Klager heeft dat noch in zijn klacht, noch in zijn verzetschrift geconcretiseerd. Hoewel de gang van zaken zeker geen schoonheidsprijs verdient, is de raad op grond van al het hiervoor overwogene van oordeel dat klachtonderdeel a) ongegrond is.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt de raad dat het niet volledig doorsturen van een productie slordig is. Daar staat tegenover dat de inhoud van de ontbrekende pagina klager bekend was en in ieder geval wel de rechter bereikt heeft. Daarmee kan niet worden gezegd dat klager is benadeeld. De raad is van oordeel dat deze slordigheid van geringe omvang is, geen nadeel aan klagers zaak heeft berokkend en derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A. de Groot, B.E. van der Molen, J.H.P. Smeets en B.J. Sol, leden, met bijstand van mr. M. Stevens als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2011.

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 27 juli 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zeven-voud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dat van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie: 076 548 4607.