ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1767 Raad van Discipline Amsterdam 11-066A 11-067A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1767
Datum uitspraak: 05-07-2011
Datum publicatie: 05-07-2011
Zaaknummer(s):
  • 11-066A
  • 11-067A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Financieel belanghebbenden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Benadeelde crediteur
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Onderhandelingspartner
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:  Dekenbezwaar / klacht door derden Dekenbezwaar: Het niet, althans niet adequaat, reageren op verzoeken van de deken waarmee zijn onderzoek wordt gefrustreerd, is handelen zoals een advocaat niet betaamt. Het dekenbezwaar is gegrond. Klacht door derden: Het niet-nakomen van de afspraak tot doorbetaling van een aan de cliënt van de advocaat uitgekeerd schadebedrag, ontvangen op de derdenrekening van de advocaat, is klachtwaardig. Klacht gegrond met oplegging van een onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 2 maanden.  

 BESLISSING d.d. 5 juli 2011

in de zaken 11-066A en 11-067A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 4 maart 2011 binnen-gekomen klacht van:

k l a a g s t e r

en het op 4 maart 2011 binnengekomen dekenbezwaar van

de deken van de orde van advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de heer mr G.J. Kemper

Postbus 57590

1040 BL Amsterdam

d e k e n

tegen:

de heer mr.

v e r w e e r d e r

1.  verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 3 maart 2011, door de raad ontvangen op 4 maart 2011, heeft de deken van  de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht en zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht en het bezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad op 2 mei 2011 in aanwezigheid van klaagster in de personen van mevrouw C.M. Verkade en mevrouw N. van ’t Veer, bijgestaan door mevrouw mr. D.S. van Lith, advocaat te Utrecht. De deken en verweerder zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft pleitnotities overgelegd.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 15 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. de klacht en het dekenbezwaar

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zijn toezegging aan klaagster tot doorbetaling aan haar van een zijn cliënt toekomend schadebedrag, te storten op verweerders derdenrekening, vanuit die rekening niet is nagekomen.

2.2 Het dekenbezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder het vertrouwen in de beroepsuitoefening van de advocatuur heeft beschaamd door niet te reageren op een ver-zoek van de deken waarmee hij tevens het tuchtrechtelijke onderzoek heeft gefrustreerd. Daarnaast geldt als bezwaar dat verweerder de brief van klaagster van 14 december 2009 niet onbeantwoord had mogen laten, indien in zijn ogen die brief een onjuiste weergave van de met zijn cliënt gemaakte afspraken bevatte. Voor het geval de verweten gedraging onder 2.1 komt vast te staan, is het bezwaar van de deken voorts gelijk aan de klacht van klaagster onder 2.1.

2.3 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager en de deken de norm, vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, overtreden.

3. feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het dekenbezwaar kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerders cliënt is klant tevens debiteur van klaagster. Klaagster heeft op enig moment de financiering aan deze klant opgezegd.

3.2 Op 31 augustus 2009 heeft verweerder namens zijn cliënt een verzoekschrift op voet van artikel 89 Sv. bij het hof Amsterdam ingediend. Bij tussenbeschikking van het hof van 4 januari 2010 is aan verweerders cliënt een schadevergoeding toegekend ten laste van de Staat groot € 25.695,00 over te maken - na toestemming daartoe van verweerders cliënt blijkens de schriftelijke machtiging van 31 augustus 2009 - op de derdenrekening van verweerder.

3.3 Bij faxbericht van 13 oktober 2009 heeft verweerder klaagster een afschrift toegezonden van zijn verzoekschrift als in 3.2 genoemd met de bevestiging van een voor 27 oktober 2009 gemaakte afspraak.

3.4 Tot zekerheid van terugbetaling van gelden aan klaagster heeft verweerders cliënt ten gunste van klaagster te haren kantore in aanwezigheid van verweerder op 14 december 2009 een pandakte getekend, waarbij zijn vordering op verweerder, althans zijn stichting derdengelden, die zal ontstaan na betaling door de Staat op de wijze als genoemd in punt 3.2, aan klaagster werd verpand.

3.5 Bij brief van 14 december 2009 heeft klaagster verweerder ondermeer bericht als volgt:

 (…) Vandaag heeft een gesprek op de bank plaatsgevonden met u en uw cliënt, [de heer O.] Van de bank waren [mevrouw C.V.] en ondergetekende aanwezig.

 [De heer O.] heeft een verpandingsakte getekend van de vordering die hij verwacht van de Staat der Nederlanden. U heeft hiervan een kopie ontvangen tijdens het gesprek. U bent gemachtigd door [de heer O.]om deze vordering te mogen ontvangen. Met u is daarom afgesproken dat u ervoor zorg draagt dat de gelden na ontvangst op de rekening van de Rabobank binnenkomen. (…)

3.6 Mevrouw C.V. werkzaam voor klaagster heeft een verklaring in het geding gebracht die luidt voor zover van belang als volgt:

Verklaring gesprek d.d. 14 december 2010 (de raad begrijpt 14 december 2009)

(…) Omdat de gelden die eventueel volgen uit de rechtszaak gestort zullen worden op de rekening van [verweerder] (zie bijlage 1) spreken we af dat [verweerder]de gelden aan ons zal doorstorten. Nadat [de heer O.] de akte getekend heeft, loop ik naar het kopieer apparaat op de gang en maak een kopie voor [verweerder]die ik hem vervolgens in de spreekkamer overhandig. Met beide heren spreken we dat we een bevestigingsbrief van het gesprek en de gemaakte afspraken zullen sturen (zie bijlage 2). (…)

3.7 Mevrouw N.V.V. werkzaam voor klaagster heeft een verklaring in het geding gebracht die luidt voor zover van belang als volgt:

Verklaring gesprek 14-12-2009

Op 14 december 2009 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [de heer O.] en zijn advocaat verweerder en van de bank [mevrouw C.V. en mevrouw N.V.V.]

(…) Het enige wat de bank momenteel nog kan doen is de opzegging opschorten zodat de schadevergoeding binnen kan komen ter betaling van de achterstanden. Om dit te bewerkstelligen willen we wel zekerheid dat het bedrag gaat binnenkomen en stellen voor het bedrag te verpanden aan de bank. Nadat verweerder de akte heeft gelezen, geeft hij deze aan [de heer O.] om te tekenen.

3.8 Bij brief van 13 januari 2010 heeft klaagster verweerders cliënt ondermeer bericht als volgt:

(…) Met referte aan het gesprek van 11 januari jl. met u en uw advocaat, [verweerder]en van de bank [mevrouw N.V.V.] en ondergetekende, bevestig ik u hierbij de hoofdpunten van hetgeen wij besproken hebben.

Tijdens het gesprek heeft u de tussenbeschikking van het hof overhandigd. Hieruit blijkt dat er in ieder geval een uitkering van € 25.695,-- zal volgen. Dit bedrag is aan onze bank verpand. Uw advocaat gaf aan dat het ongeveer 2,5 maand zal duren voordat deze uitkering door de Staat wordt betaald. (…)

3.9 Bij brief van 19 april 2010 heeft klaagster verweerder ondermeer bericht als volgt:

(…) Tijdens het gesprek op de bank van 14 december 2009 met u en uw cliënt, [de heer O.], heeft uw cliënt een verpandingsakte getekend met dossiernummer 1201623.

Tijdens het gesprek heeft u een kopie van deze verpandingsakte ontvangen en is met u afgesproken dat u zodra de gelden op uw rekening zijn binnengekomen deze zal doorstorten naar onze bank. U verwachtte deze gelden ongeveer eind maart 2010.

Ik verzoek u dan ook deze gelden per omgaande over te maken op (…).

3.10 Bij brief van 21 mei 2010 heeft klaagster verweerder ondermeer bericht als volgt:

(…) Tot op heden mochten wij geen enkele reactie ontvangen naar aanleiding van onze brief d.d. 19 april 2010 inzake de verpanding van de gelden die u namens [de heer R.O.] heeft ontvangen van de Staat ingevolge art. 89 van het Wetboek van Strafvordering. Wij maken u er ten overvloede op attent dat u de pandrechten van de bank op de vordering van uw cliënt heeft erkend en de schadevergoeding rechtens de bank toekomt.(…) Voor het geval u de gelden ter beschikking hebt gesteld aan uw cliënt danwel heeft aangewend voor mogelijke verrekening dan stellen wij u reeds nu voor alsdan ingebreke en wettelijk verzuim en stellen wij u aansprakelijk voor de door ons geleden schade. (…)

3.11 In reactie op de klachtbrief van klaagster aan de deken van 13 augustus 2010 heeft verweerder bij brief van 22 augustus 2010 de deken ondermeer bericht als volgt:

(…) ik acht mij nergens aan gebonden doordat ik enkel op verzoek van [O.], wiens boekhouder die dag ziek bleek, aanwezig ben geweest bij het gesprek (het eerste gesprek)

(…) Voorts is deze akte/een kopie daarvan, gedurende het gesprek van 14 december 2009, niet aan mij maar uitsluitend aan [O.] overhandigd, hetgeen bij mij verbazing wekt dat [mevrouw N.V.V.] achteraf dit anders stelt. (…)

3.12 Op enig moment na januari 2010 heeft verweerder op zijn derdenrekening ontvangen van de Staat een bedrag groot € 25.695,00. Dit bedrag, of een belangrijk gedeelte daarvan, heeft verweerder vervolgens -hij verklaart ter zitting niet te weten wanneer- contant uitbetaald aan zijn cliënt.

3.13 Bij brief van 28 december 2010 heeft de deken verweerder aangeschreven te reageren op de stellingen van klaagster en meer in het bijzonder hem gevraagd te reageren op de inhoud van klaagsters brief van 14 december 2009. Daarop is door verweerder niet gereageerd.

4. beoordeling van de klacht

4.1 De raad meent dat de aan verweerder verweten gedragingen afdoende zijn komen vast te staan. De raad overweegt daartoe het volgende.

4.2 Verweerder heeft blijkens zijn fax van 13 oktober 2009 aan klaagster in ieder geval vanaf dat moment contact gehad met klaagster omtrent gelden van de Staat die op enig moment zouden vrij vallen ten gunste van zijn cliënt en welke gelden zouden worden en ook zijn betaald op de derdenrekening van verweerder. Voorts moet verweerder in dat licht ook bekend worden verondersteld met de positie van klaagster als crediteur van zijn cliënt en derhalve ook met klaagsters belang bij kennisname van de schadeprocedure ex artikel 89 Sv en de mogelijk daaruit voortvloeiende vorderingsrechten van verweerders cliënt. Verweerder was aldus op de hoogte van klaagsters positie in deze. Niet anders dan in het licht daarvan kan ook het gesprek tussen klaagster en verweerders cliënt en verweerder zelf op 14 december 2009 worden verklaard.

4.3 De hiervoor in punt 4.2 geschetste achtergronden sluiten logischerwijze aan op en ondersteunen voorts de stelling van klaagster dat verweerder zou zorg dragen voor doorbetaling.

4.4 Daarbij komt dat klaagster telkenmale nauwgezet aan verweerder zelf en/of zijn cliënt heeft bevestigd hetgeen is afgesproken tussen haar en verweerder en/of zijn cliënt middels de correct geadresseerde brieven als genoemd in punt 3.5. De inhoud daarvan wordt ondersteund door de schriftelijke verklaringen van de dames C.V. en N.V.V. (hiervoor onder 3.6 en 3.7 aangehaald).

4.5 Verweerder volstaat slechts met de mededeling dat hij zich het een en ander niet meer goed kan herinneren of met een blote, ongemotiveerde betwisting onder meer van de ontvangst van diverse brieven, reden waarom de raad de weren van verweerder als niet dan wel onvoldoende onderbouwd, passeert.

4.6 De raad komt aldus tot de slotsom dat verweerder de afspraak, die hij met klaagster maakte, tot doorbetaling van het zijn cliënt uitgekeerde schadebedrag, dat op zijn derdenrekening is gestort, aan klaagster niet is nagekomen. De klacht is daarmee gegrond.

5. beoordeling van het dekenbezwaar

5.1 Nu de klacht gegrond is bevonden en deze deels gelijk is aan het dekenbezwaar is dus ook dat onderdeel van het bezwaar gegrond. Hetgeen de deken verder als bezwaar heeft aangevoerd wordt bij gebreke van deugdelijke weerlegging daarvan eveneens gegrond geoordeeld. Verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken van de deken en daarmee het onderzoek gefrustreerd. Voorts heeft verweerder niet geantwoord op klaagsters brief van 14 december 2009 (waarvan de raad zoals gezegd aanneemt dat die wel degelijk door hem is ontvangen), hetgeen verweerder, gezien het door hem ingenomen standpunt, had behoren te doen.

6. maatregel

6.1 Nu verweerder de met klaagster gemaakte financiële afspraak heeft geschonden en zich jegens de deken niet coöperatief heeft opgesteld, heeft hij gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die een behoorlijk advocaat betaamt en heeft hij in ernstige mate het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De financiële betrouwbaarheid van advocaten, zeker als het gaat om derdengelden, is van zulk eminent belang dat de raad de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing van twee maanden passend en geboden acht.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht en het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;

- bepaalt dat de schorsing ingaat 1 maand na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing;

- bepaalt dat de schorsing niet eerder ingaat dan na afloop van alle eventueel voorafgaande schorsingen van verweerder en dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. A.G. van Marwijk Kooij, mr. B. Roodveldt, mr. M.L.F.J. Schyns, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2011.

voorzitter         griffier

Deze beslissing is in afschrift op 5 juli 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder tele-foonnummer 076 -548 4607.

* * * * *