ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1542 Raad van Discipline Amsterdam 10-341U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1542
Datum uitspraak: 18-04-2011
Datum publicatie: 19-04-2011
Zaaknummer(s): 10-341U
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht tegen de optredend raadsman wegens het niet behandelen van de zaak ogv aan de voorgaande advocaat  verleende toevoeging- klager heeft de klacht  niet ingediend binnen een redelijke termijn en is niet ontvankelijk

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 18 april 2011

in de zaak 10-341U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

de heer

k l a g e r

tegen

mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r .

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 14 september 2010, door de raad ontvangen op 16 september 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 7 februari 2011. Aanwezig waren klager en verweerster. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van

- de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 11 zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster de zaak van klager niet op basis van een eerder aan de voorafgaande advocaat afgegeven toevoeging heeft behandeld en daardoor ten onrechte een bedrag van € 669,33 bij klager in rekening heeft gebracht.

 3. Feiten

3.1 Klager is vanaf september 2002 in verband met een echtscheidingsprocedure bijgestaan door een advocaat. Voor deze echtscheiding met nevenvorderingen werd op 9 december 2002 door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging onder voorwaarden verleend.

3.2 De echtscheiding werd uitgesproken op 25 juni 2003.

3.3 Klager wendde zich in november 2003 tot verweerster met het verzoek hem bij te staan bij de afwikkeling van de boedelscheiding. Verweerster was van de verleende voorwaardelijke toevoeging niet op de hoogte. 

3.4 Op 24 november 2003 vroeg verweerster voor deze bijstand in verband met de boedelscheiding een toevoeging aan. Deze werd op 27 november 2003 afgewezen op basis van de financiële gegevens van klager. 

3.5 Op 28 november 2003 bracht verweerster klager hiervan op de hoogte en stuurde zij tevens een voorschotdeclaratie voor een bedrag van €450.

3.6 Op 10 december 2003 werd tussen klager en zijn ex-echtgenoot overeenstemming bereikt over de boedelscheiding.

3.7 Bij brief van 28 januari 2004 bedankte klager verweerster voor de voortvarende afhandeling van de zaak en verzocht hij haar een eindnota op te stellen.

3.8 Op 28 januari 2004 stuurde verweerster aan klager een declaratie voor een bedrag van € 669,33, welke declaratie door klager is betaald.

3.9 De onder 3.1. genoemde toevoeging werd in september 2008 definitief verleend en gedeclareerd. Verweerster was hiervan niet op de hoogte.

3.10 Op 24 juni 2009 berichtte klager verweerster dat zij ten onrechte het onder 3.8 genoemde bedrag bij hem in rekening had gebracht omdat zij de onder 3.1. aangeduide toevoeging had moeten overnemen, en verzocht hij verweerster dat bedrag met wettelijke rente aan hem te retourneren.

3.11 Op 29 juni 2009 berichtte verweerster klager (onder opgave van redenen) daartoe niet bereid te zijn en de zaak als afgedaan te beschouwen.

3.12 Nadat klager op 29 juli 2009 en 20 augustus 2009 nog tweemaal een brief naar verweerster stuurde, diende klager op 25 februari 2010 de onderhavige klacht in bij de deken van de orde van advocaten te Utrecht.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheid

4.1. De raad is van oordeel dat klager niet ontvankelijk is en overweegt daartoe het volgende.

4.2. Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klager in november 2003 aangevangen en in december 2004 beëindigd. Op 25 februari 2010 heeft klager zijn klacht ingediend.

4.3. Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd maar hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.4. Daarbij dient tot uitgangspunt  te worden genomen dat de termijn voor klagen gaat lopen wanneer de betrokkene inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen van het klachtwaardig handelen. In dit geval  is de termijn gaan lopen in januari 2004 toen verweerster haar werkzaamheden had beëindigd en verweerster klager haar factuur zond. De raad vindt dat klager niet begrijpelijk heeft gemaakt waarom hij meer dan vijf jaar heeft gewacht met het indienen van de klacht. Dat hij mogelijk voor het eerst in 2009 op de hoogte is geraakt van de mogelijkheid dat verweerster de eerder onder voorwaarden afgegeven toevoeging zou hebben overgenomen, doet daar niet aan af. Daar komt nog bij, dat het door het tijdsverloop moeilijker is geworden om de feiten vast te stellen. Voorts zijn er geen omstandigheden die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerster bij rechtszekerheid.

4.5. Klager is daarom niet ontvankelijk in zijn klacht tegen verweerster.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart de klacht niet ontvankelijk.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2011 door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, mrs. H.C.M.J. Karskens, B.E. van der Molen, J.H.P. Smeets, D.J.S. Voorhoeve, leden en mr. P.H. Burger als griffier.

voorzitter      griffier

Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.      Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607