ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1538 Raad van Discipline Amsterdam 10-288A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1538
Datum uitspraak: 12-04-2011
Datum publicatie: 19-04-2011
Zaaknummer(s): 10-288A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten tegen advocaat wederpartij ongegrond. Verweerder heeft niet in strijd gehandeld met gedragsregels 12 (overleggen van confraternele correspondentie) en 30. Verweerder mocht ter weerlegging van het standpunt dat klager met een beroep op verweerders brief inneemt verwijzen naar de reeds bij de deken gevoerde discussie over de betekenis van die brief voor het geschil dat partijen verdeeld houdt.  

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 12 april 2011

in de zaak 10-288 A

___________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 juli 2010 binnengekomen klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r 

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 21 juli 2010, door de raad ontvangen op 22 juli 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 januari 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 9, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder als advocaat van klagers wederpartij:

a) gedragsregel 12, inhoudende dat de advcocaat op brieven of andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag doen, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij, heeft geschonden;

b) in strijd met gedragsregel 30 heeft gehandeld door feitelijke gegevens te verstrekken waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren.

2.2 Door aldus te handelen wel na te laten heeft verweerder, aldus klager, de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overtreden en heeft hij gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3 Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.1 Verweerder is de advocaat van een gewezen huurder van klager. Klager en de cliënt van verweerder zijn in verschillende gerechtelijke procedures verwikkeld, waaronder een kantonprocedure, waarin klager zonder gemachtigde procedeert.

3.2 Een van de eerder gevoerde procedures betrof een kort geding bij de rechtbank waarbij klager werd bijgestaan door mr. A. Eerder werd klager bijgestaan door mr. B. Mr. A heeft destijds bij de deken advies ingewonnen om bepaalde confraternele correspondentie van verweerder aan mr. B aan de voorzieningenrechter over te leggen. Het ging daarbij met name om een brief van 24 mei 2006 van verweerder waaruit zou blijken dat verweerders cliënt erkent dat hij zonder toestemming van klager verbouwingen aan het gehuurde heeft uitgevoerd. De deken heeft mr. A afgeraden op de brief in kwestie een beroep te doen.

3.3 Bij de dagvaarding, waarbij klager de in 3.1 genoemde kantonprocedure heeft ingeleid, heeft klager vervolgens de bewuste brief van verweerder aan mr. B overgelegd ten betoge dat verweerders cliënt erkent zonder toestemming een verbouwing aan het gehuurde te hebben uitgevoerd. Verweerder heeft de gestelde erkenning bij conclusie van antwoord betwist en voor de argumentatie van dit standpunt verwezen naar de correspondentie met de deken en het dekenadvies, welke stukken tevens als productie bij de conclusie zijn overgelegd.

4 Beoordeling de klacht

4.1 De klacht is gericht tegen het optreden van de advocaat van klagers wederpartij. Gelet hierop, neemt de raad tot uitgangspunt de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid vindt echter onder meer haar begrenzing hierin dat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend. Evenmin mag de advocaat feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen of zich bedienen van onnodig grievende mededelingen. De raad zal de klacht toetsen aan deze maatstaf.

Klachtonderdeel a)

4.2 De raad overweegt dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op correspondentie van de ene advocaat aan de andere, ongeacht de inhoud daarvan, behalve wanneer het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij, indien deze zijn toestemming onthoudt, na advies van de deken (vgl. gedragsregel 12). Aan deze regel ligt ten grondslag dat in het bijzonder het belang van cliënten met zich meebrengt dat de correspondentie van advocaat tot advocaat in beginsel vertrouwelijk hoort te zijn en te blijven.

4.3 Indien en voorzover de correspondentie met de deken en het dekenadvies al kwalificeren als confraternele correspondentie, is de raad gelet op de omstandigheden van dit geval van oordeel dat verweerder met het overleggen van deze stukken niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad overweegt daartoe het volgende.

4.4 Klager is niet gebonden aan bedoelde gedragsregel en heeft de onderhavige brief van verweerder bij dagvaarding overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt in de procedure. Daarbij heeft klager echter niet vermeld dat zijn toenmalige advocaat in het kader van een andere procedure over overlegging van de brief dekenadvies had ingewonnen en evenmin dat de deken destijds overlegging van de brief heeft ontraden. In het licht van die omstandigheden en hoewel in het algemeen niet gezegd kan worden dat het een advocaat vrijstaat om in reactie op het overleggen van confraternele correspondentie door de wederpartij eveneens zonder overleg confraternele correspondentie in rechte over te leggen, is de raad van oordeel dat verweerder ter weerlegging van het standpunt, dat klager met een beroep op verweerders brief van 24 mei 2006 inneemt, mocht verwijzen naar de reeds bij de deken gevoerde discussie over de betekenis van die brief voor het geschil dat partijen verdeeld houdt. 

4.5 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6 De raad begrijpt de onderbouwing van dit klachtonderdeel aldus dat klager verweerder verwijt dat hij met overlegging van het dekenadvies feitelijke gegevens heeft verstrekt die onjuist zijn, omdat de deken zich in dit advies beroept op een ander vonnis dan het vonnis dat gelet op de tijdslijn logischerwijze aan zijn beslissing ten grondslag had kunnen liggen.

4.7 Dit verwijt mist feitelijke grondslag. Dat de inhoud van het dekenadvies volgens klager onjuist is, althans op een onjuist vonnis is gebaseerd, betekent niet dat verweerder door overlegging van dat advies gegevens heeft verstrekt die feitelijk onjuist zijn. Reeds om die reden heeft verweerder de hiervoor onder 4.1 vermelde norm niet overschreden. Uit het dekenadvies blijkt bovendien dat de correspondentie van de deken met klagers toenmalige advocaat en met verweerder van doorslaggevende betekenis zijn geweest voor de uitkomst van zijn advies en niet de inhoud van een vonnis, dat door klagers toenmalige advocaat zelf aan de deken is overgelegd. Ook in dit opzicht treft het verwijt aan verweerder geen doel.

4.8 Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, B.E. van der Molen, H.B. de Regt en M.W. Schüller, leden, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2011.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

 Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607