ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1535 Raad van Discipline Amsterdam 10-353U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1535
Datum uitspraak: 12-04-2011
Datum publicatie: 12-04-2011
Zaaknummer(s): 10-353U
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Klacht tegen advocaat wederpartij over sommatiebrief aan klaagster. Verzet ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 12 april 2011

in de zaak 10-353U

_______________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 23 september 2010, bij de raad binnengekomen op 24 september 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 21 oktober 2010 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op dezelfde dag is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij verzetschrift van 26 oktober 2010, door de raad ontvangen op 26 oktober 2010, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 1 februari 2011. Tijdens de zitting is slechts verweerder verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klaagster van 26 oktober 2010.

De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a) onvoldoende zorg in acht zou hebben genomen jegens de wederpartij;

b) misbruik zou hebben gemaakt van zijn positie als advocaat en op intimiderende wijze een kansloze zaak zou hebben bepleit welke strijdig zou zijn met de vrije mededinging;     

c) onjuiste gegevens en/of onwaarheden zou hebben verstrekt; en

d) zich schuldig zou hebben gemaakt aan laster ex artikel 262 Wetboek van Strafrecht.

2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Klaagster lijkt de (plaatsvervangend) voorzitter partijdigheid te verwijten. Verder lijkt klaagster de deken te verwijten dat de deken bepaalde termijnen niet in acht heeft genomen.

Feiten

3.1 Voor de feiten wordt verwezen naar de weergave van de feiten in de beslissing van 21 oktober 2010 van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad. De feiten komen er, kort gezegd, op neer dat verweerder namens twee van zijn cliënten sommatiebrieven heeft geschreven aan klaagster, waarin werd geconstateerd dat klaagster inbreuk maakte op merk- en handelsnamen van cliënten van verweerder en waarin klaagster werd gesommeerd om binnen zeven dagen het gebruik van de merk- en handelsnamen van de cliënten van verweerder te staken en gestaakt te houden respectievelijk een sommatie om binnen vijf dagen een meegestuurde onthoudingsverklaring te tekenen en te retourneren. Voor het geval geen gehoor aan die sommatie zou worden gegeven stelde verweerder namens zijn cliënten een kort geding en/of aansprakelijkheid voor alle geleden schade in het vooruitzicht. 

Beoordeling van het verzet

4.1 Met de (plaatsvervangend) voorzitter is de raad van oordeel dat het de primaire taak van een advocaat is om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen en dat de advocaat daarbij, uiteraard met inachtneming van bepaalde grenzen, een ruime mate van vrijheid heeft. Een advocaat mag in dat kader stellingen betrekken en standpunten innemen die hij in het belang van zijn cliënt acht. Bij het betrekken van feitelijke stellingen mag de advocaat afgaan op plausibele informatie van zijn cliënt, ook wanneer de juistheid van die stellingen in en buiten rechte wordt betwist. Slechts in uitzonderingsgevallen behoeft de advocaat die informatie te verifiëren. Het tuchtrecht mag niet worden gebruikt die vrijheid van de advocaat te beknotten. De vrijheid van de advocaat om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te dienen is echter niet onbegrensd. Een advocaat mag de belangen van een wederpartij niet nodeloos en/of op ontoelaatbare wijze schaden.

4.2 Met de (plaatsvervangend) voorzitter is de raad van oordeel dat verweerder de zojuist aangeduide grenzen niet heeft overschreden. Verweerder heeft de belangen van klaagster niet nodeloos en/of op ontoelaatbare wijze geschaad. Klaagster heeft haar verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter niet nader onderbouwd.

4.3 Ten aanzien van de verweten partijdigheid van de (plaatsvervangend) voorzitter merkt de raad op dat klaagster niet heeft onderbouwd waar die partijdigheid uit is gebleken.

4.4 Ten aanzien van de gestelde termijnoverschrijdingen merkt de raad op dat de deken bepaalt op welke wijze het dekenonderzoek plaatsvindt en dat voorts niet gebleken is dat klaagster door de geringe termijnoverschrijding in haar belangen is geschaad.

4.5 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet kunnen slagen en dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

4.6 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard. 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond;

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. R.P.F. van der Mark, mr. A.G. van Marwijk Kooy en mr. M.L.F.J. Schyns, leden, met bijstand van mr. J. Meuleman als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2011.

voorzitter         griffier

Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht; en

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.