ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1534 Raad van Discipline Amsterdam 10-331H

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1534
Datum uitspraak: 12-04-2011
Datum publicatie: 12-04-2011
Zaaknummer(s): 10-331H
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Financieel belanghebbenden
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verweeder in hoedanigheid van faillissementscurator. Faillissement geëindigd in 2004. Klacht in december 2009 ingediend: niet ontvankelijk wegens tijdsverloop.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 12 april 2011

in de zaak 10-331H

_______________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 9 september 2010 binnengekomen klacht van:

De heer  klager sub 1

De heer  klager sub 2

De erven , klager sub 3

vertegenwoordigd door:

k l a g e r s

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 7 september 2010, bij de raad binnengekomen op 9 september 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht. Het onderzoek in deze zaak als bedoeld in artikel 46 c lid 2 Advocatenwet is gedaan door de deken van de orde van advocaten te Rotterdam, nu verweerder ten tijde van het indienen van de klacht in Rotterdam advocaat was.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 februari 2011 in aanwezigheid van verweerder. Namens klagers is hun gemachtigde verschenen, alsmede klager sub 1. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem aan de raad, van de brief d.d. 2 september 2010 van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam aan de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem en van de stukken genummerd 1 t/m 20 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

a) als curator in het faillissement van klager sub 1 buitensporig veel tijd heeft geschreven en heeft gedeclareerd;

b) niet of nauwelijks heeft gereageerd op brieven en verzoeken om informatie;

c) een afspraak terzake van voortzetting van een procedure tegen Kas Associatie voor rekening van klagers niet is nagekomen.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager in strijd gehandeld met de in artikel 46 Advocatenwet neergelegde norm.

Feiten

3.1 Bij vonnis van 26 september 2001 is klager sub 1 in staat van faillissement verklaard met benoeming van verweerder tot curator. Klagers sub 2 en sub 3 waren destijds en zijn nog steeds crediteuren van klager sub 1.

3.2 Verweerder was ten tijde van zijn benoeming tot curator door middel van zijn praktijkvennootschap werkzaam bij een advocatenkantoor in Leiden. Hij behandelde het faillissement gezamenlijk met zijn kantoorgenote mevrouw mr.  B..

3.3 Bij brief van 22 november 2002 heeft de advocaat van  klager sub 1 zich bij de rechter-commissaris in het faillissement van klager sub 1 onder meer  beklaagd over het aantal uren dat door verweerder tot ultimo 2002 aan het faillissement was besteed. Verder is in deze brief meegedeeld dat klagers bereid waren de aandelen- en leasecontracten met Bank Labouchere N.V., alsmede een vordering van klager sub 1 op Kas Associatie voor een bedrag van EUR 2.000,= over te nemen.

3.4 Naar aanleiding van de in 3.3. genoemde brief heeft op 21 januari 2003 een bespreking plaatsgevonden tussen de rechter-commissaris in het faillissement van klager sub 1, de advocaat van klager sub 1, de gemachtigde van klagers, verweerder en mr. B.

3.5 Op 29 januari 2004 is het faillissement van klager sub 1 geëindigd door homologatie van een faillissementsakkoord.

3.6 Bij de beschikking van 3 maart 2004 van de rechtbank te ’s-Gravenhage is verweerder op zijn verzoek als curator ontslagen en is mr. B in zijn plaats tot curator benoemd. Vanaf dat moment heeft mr. B de afwikkeling van het faillissement daadwerkelijk gedaan en heeft verweerder geen bemoeienis meer met het faillissement gehad.

3.7  Op 18 januari 2005 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage de door mr. B afgelegde rekening en verantwoording goedgekeurd. Tevens heeft de rechtbank het salaris van de curator vastgesteld. De Rechtbank heeft daarbij 5,1 uren van de door de curator ingediende uren geschrapt.

3.8 Verweerder is in 2007 kantoor gaan houden in Lisse; per 1 januari 2009 heeft hij zich gevestigd als advocaat in Rotterdam en sinds medio 2010 is hij advocaat te Hoofddorp.  

Beoordeling

4.1 De klacht heeft in alle onderdelen betrekking op verweerders handelen als curator in het faillissement van klager sub 1. Verweerder is curator geweest van 26 september 2001 tot 3 maart 2004. .

4.2  Volgens vaste rechtspraak van het hof van discipline is verweerder als faillissementscurator onderworpen aan het tuchtrecht voor advocaten, met dien verstande dat hem alleen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt als hij zich bij de vervulling van het curatorschap zodanig gedraagt dat daardoor het vertouwen in  de advocatuur wordt geschaad.

4.3 Allereerst zal de raad echter beoordelen of de klacht ontvankelijk is gezien het tijdsverloop tussen verweerders curatorschap, dat in maart 2004 is geëindigd, en het moment waarop de onderhavige klacht is ingediend, december 2009.

4.4 Bij de beoordeling van dit tijdsverloop tussen het moment waarop de feiten waarover wordt geklaagd hebben plaatsgevonden en het moment van indienen van de klacht, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

4.5 Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd maar dient van geval tot geval te worden bepaald aan de hand van de omstandigheden. Factoren die een rol kunnen spelen zijn onder meer – derhalve niet uitsluitend - de aard en het gewicht van de klacht, de reden van het tijdsverloop,  en, bezien vanuit de positie van de advocaat, de vraag of de advocaat na verloop van tijd nog redelijkerwijs met een klacht over zijn optreden rekening heeft moeten houden, alsmede de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadelige bewijspositie heeft gebracht.

4.6 Uit de stukken blijkt dat de klacht over het aantal uren dat verweerder aan het faillissement heeft besteed voor het eerst op 22 november 2002 door de advocaat van klager sub 1 schriftelijk aan de rechter-commissaris kenbaar is gemaakt.  Het salaris van verweerder ( en mr B ) als curator is vastgesteld bij beslissing van de rechtbank ’s Gravenhage van 29 januari 2004 (pagina 84 klachtdossier). Bij brief van 3 december 2009 is de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.

4.7 Ter zitting is gebleken dat het klagers met name te doen is om het eerste klachtonderdeel met betrekking tot het salaris van verweerder als curator. Klagers hebben niet duidelijk kunnen maken waarom zij zo lang (van januari 2004 tot december 2009) hebben gewacht met het indienen van hun klacht. Zij hebben geen bijzondere reden hiervoor aangevoerd.

4.8 Daarnaast wijst de raad er in dit verband  op dat, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, alle bij het faillissement betrokkenen sedert geruime tijd niet meer werkzaam zijn bij het advocatenkantoor te Leiden. Mr. B, die de behandeling van het faillissement van verweerder heeft overgenomen en heeft afgewikkeld, is zelfs niet meer werkzaam in de advocatuur. Verweerder is diverse malen van kantoor veranderd. Verweerder is door het tijdsverloop tussen het moment waarop de hem verweten gedragingen hebben plaatsgevonden en het moment van indiening van de klacht in zijn verweer belemmerd. Bij dit alles betrekt de raad ook in zijn oordeel dat het een klacht betreft over verweerder in zijn hoedanigheid van curator en dat klager sub 1 in het kader van het faillissement andere mogelijkheden had op te komen tegen het optreden van de curator, zoals verwoord in klachtonderdeel a en b. Op grond van al deze omstandigheden is de raad van oordeel dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klacht op grond van tijdsverloop.

4.9 Ten aanzien van de  klachtonderdeel c overweegt de raad ten overvloede dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden voor klagers stelling dat er een afspraak met verweerder was over voortzetting van de procedure tegen Kas Associatie op kosten van klagers. Ter zitting hebben klagers deze stelling desgevraagd evenmin kunnen onderbouwen.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

- klagers niet ontvankelijk in alle onderdelen van hun klacht.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. R.P.F. van der Mark, mr. A.G. van Marwijk Kooy en mr. M.L.F.J. Schyns, leden, met bijstand van mr. J. Meuleman als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2011.

voorzitter         griffier

Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem; en

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klagers;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem; en

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per Post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08

d. Telefonische informatie: 076 – 548 46 07.