ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1478 Raad van Discipline Amsterdam 10-264Alk

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1478
Datum uitspraak: 15-03-2011
Datum publicatie: 29-03-2011
Zaaknummer(s): 10-264Alk
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verschillende klachten over handelen eigen advocaat. In casu is het niet vooraf in concept toesturen van de eerste  brief met in een echtscheidingszaak  met verdelingsvoorstel met grote gevolgen voor klaagster klachtwaardig. Overige klachten ongegrond. waarschuwing  

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 maart 2011

in de zaak 10-264 Alk

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 12 juli 2010 binnengekomen klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 9 juli 2010, bij de raad binnengekomen op 12 juli 2010 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 4 januari 2011 in aanwezigheid van verweerster en van de gemachtigde van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 7 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

a) de belangen van klaagster in de echtscheiding niet goed en niet zorgvuldig heeft behartigd door na te laten klaagster naar behoren te adviseren en haar niet de tijd te hebben gegeven om rustig na te denken en te beslissen;

b) onjuist en juridisch onzuiver verweer heeft gevoerd waardoor de toch al slechte verhoudingen tussen partijen verder zijn verslechterd en klaagster op kosten is gejaagd;

c) klaagster foutief en onzorgvuldig heeft doorverwezen naar de Geschillencommissie Advocatuur.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

2.3 Klaagster heeft tevens verzocht uit te spreken dat verweerster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt zoals bedoeld in artikel 48 lid 7 Advocatenwet.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerster heeft klaagster in de periode van 15 september 2005 tot 18 september 2007 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

3.2 Bij de schriftelijke opdrachtbevestiging na het intakegesprek d.d. 16 september 2005 (pagina 11 klachtdossier) is klaagster verzocht verweerster een aantal gegevens te verstrekken en na te denken over de gewenste verdeling van het huis, de daarop rustende hypothecaire geldlening en de mogelijk daaraan verbonden spaar-/levensverzekering. Door klaagster zou tevens de afkoopwaarde van twee koopsom- en/of lijfrentepolissen worden opgevraagd. Verweerster heeft klaagster schriftelijk bevestigd dat ze hebben afgesproken dat klaagster verweerster laat weten wanneer zij haar echtgenoot mag aanschrijven over de echtscheiding en de gevolgen daarvan. Verder is blijkens de opdrachtbevestiging afgesproken dat indien na die brief problemen zouden ontstaan over het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, klaagster verweerster zou bellen voor het aanvragen van een voorlopige voorziening.

3.3 Bij brief van 31 oktober 2005 heeft verweerster de echtgenoot van klaagster omtrent het voornemen tot echtscheiding en de gevolgen hiervan geïnformeerd, echter zonder dat zij van te voren het concept aan klaagster had doen toekomen.

3.4 Na een rustperiode heeft verweerster op verzoek van klaagster op 21 juni 2006 de echtgenoot van klaagster opnieuw aangeschreven en heeft zij getracht om voor zover mogelijk buiten rechte overeenstemming te krijgen omtrent de wijze waarop de gevolgen van de uit te spreken echtscheiding zouden kunnen worden geregeld. In de daarop volgende periode is gebleken dat partijen niet in der minne tot een vergelijk konden komen.

3.5 Vervolgens is daadwerkelijk een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt waarin klaagster naast de echtscheiding het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft gevorderd. De man heeft zich aan de gevorderde echtscheiding gerefereerd maar heeft zich verweerd tegen het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na de echtscheiding.

4 Beoordeling

Ad klachtonderdeel a

4.1  Verweerster heeft ter zitting heeft aangevoerd dat de brief met de aankondiging van de echtscheiding in overleg met klaagster tot stand is gekomen en dat de inhoud ervan eigenlijk in concept reeds tijdens het intakegesprek was besproken. De raad is evenwel van oordeel dat het niet op voorhand toezenden van het concept van de brief waarin zowel de echtscheiding wordt aangekondigd als een voorstel tot verdeling wordt gedaan in de omstandigheden van deze zaak tuchtrechtelijk laakbaar is. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt immers dat verweerster op het moment van het intakegesprek nog niet beschikte over de benodigde gegevens om een voorstel tot verdeling te doen zodat haar stelling dat de brief eigenlijk in concept tijdens het intakegesprek reeds was besproken niet kan worden gevolgd. Gelet op de inhoud van de brief had het op de weg van verweerster gelegen om deze op voorhand in concept aan klaagster toe te zenden en pas na haar consent van haar cliënte te verzenden nu deze de basis voor verdere onderhandelingen zou vormen en grote gevolgen voor klaagster zou hebben. Dat klaagster gezegd zou hebben ter besparing van kosten de brief niet in concept te willen zien kan hier niet aan af doen nu verweerster als advocaat een eigen verantwoordelijkheid heeft. Op dit punt is het klachtonderdeel derhalve gegrond. Voor het overige kan de raad niet vaststellen dat tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld.

 Ad klachtonderdeel b

4.2 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan in het algemeen eerst sprake zijn wanneer de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of onjuist adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 Klaagster verwijt verweerster onjuist te hebben geadviseerd over de waardering van de kapitaalpolissen, de voorgestelde verrekeningswijze en de gekozen peildatum van de banktegoeden. Naar het oordeel van de raad kan noch op grond van de stukken noch op grond van hetgeen ter zitting is verklaard worden geconcludeerd dat verweerster kennelijk onjuist heeft gehandeld noch dat zij de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd. Verweerster heeft toegelicht dat de door haar gekozen insteek was gebaseerd op het feit dat klaagster had gezegd dat van haar echtgenoot geen enkele medewerking was te verwachten. Verder heeft verweerster toegelicht dat het voeren van verweer tegen het zelfstandig verzoek tot voortgezet gebruik van de woning een tactiek was om de man te bewegen om mee te werken aan snellere verkoop, welke tactiek uiteindelijk ook resultaat heeft gehad. Uitgaande van voormelde maatstaf treft verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 Ad klachtonderdeel c

4.4 Niet valt in te zien waarom verwijzing naar de Geschillencommissie Advocatuur verkeerd was en in elk geval is dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een dergelijke verwijzing is juist bedoeld om geschillen over de hoogte van de declaratie en de kwaliteit van de dienstverlening op te lossen. Gelet op het standpunt van klaagster lag het in de rede dat verweerster haar ter zake van de in geschil zijnde declaratie naar de Geschillencommissie Advocatuur verwees. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

5 Maatregel

5.1 Nu klachtonderdeel a deels gegrond is acht de raad na te melden maatregel passend en geboden. De raad acht geen termen aanwezig een uitspraak te doen op grond van artikel 48 lid 7 Advocatenwet.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a (deels) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b en c ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens,

R.P.F. van der Mark, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2011.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde onderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegrond verklaarde onderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.