ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1477 Raad van Discipline Amsterdam 10-207A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1477
Datum uitspraak: 15-03-2011
Datum publicatie: 29-03-2011
Zaaknummer(s): 10-207A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verschillende klachten over handelen eigen advocaat m.b.t. kwaliteit en financiën. Klachten ongegrond nu de raad is gebleken dat verweerder overeenkomstig de tussen hem en klager gemaakte en schriftelijk vastgelegde afspraken heeft gehandeld.  

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 maart 2011

in de zaak 10-207A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 juni 2010 binnengekomen klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 8 juni 2010, bij de raad binnengekomen op 10 juni 2010 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 4 januari 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 26 in de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de brief met bijlagen van klager d.d. 29 december 2010.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a) zich ten onrechte op een standpunt heeft gesteld dat hij de zaak niet op basis van een toevoeging zou kunnen doen;

b)        ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de toevoeging die was afgegeven voor het hoger beroep;

c) zich niet heeft gehouden aan de afspraken over het te declareren bedrag;

d) de zaak inhoudelijk niet goed heeft behandeld.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager had een geschil met zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar. Van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 4 juni 2008 is klager in beroep gekomen, omdat hij het niet eens was met het percentage arbeidsongeschiktheid zoals dat door de rechtbank is aangenomen en met de toegepaste polisvoorwaarden. Klager heeft verweerder gevraagd om hem als opvolgend advocaat in die procedure bij te staan. Een eerste gesprek vond plaats op 14 oktober 2008.

3.2 Bij brief van 15 oktober 2008 heeft verweerder de opdracht aan klager schriftelijk bevestigd. In die brief heeft verweerder onder meer geschreven:

 “Voor deze opdracht heb ik met u afgesproken geen gebruik te maken van de toevoeging die door mr. B voor u is aangevraagd voor dit hoger beroep.”

 en

 “Met u sprak ik af dat ik dit hoger beroep voor u in behandeling zal nemen en dat ik verwacht dat de daaraan voor u verbonden kosten exclusief B.T.W. ca. € 2800,00 zullen bedragen. Ik gaf daarbij aan dat dit slechts een indicatie is van de kosten. Die verklaren zich hiermee akkoord. Voor mijn aanvangswerkzaamheden treft u bijgaand aan een voorschotnota voor acht declarabele uren.

Nu u het volledige dossier heden bij mij op kantoor heeft afgegeven, zal ik onmiddellijk met de memorie van grieven aan de gang gaan. Uw voornaamste klacht richt zich tegen het aanvraagformulier van 5 oktober 1992 en het aanvraagformulier van 22 oktober 1993, waarin volgens de Amersfoortse door u is aangegeven dat u voor 25 uur per week feitelijk meewerkt in het bedrijf. U toonde mij twee aanvraagformulieren van dezelfde datum, destijds ingevuld door uw assurantie-adviseur, de heer P.M. Duin, waarin is aangegeven dat u voor 40 uur feitelijk werkzaam bent in uw eigen bedrijf. U vermoedt dat de Amersfoortse eenzijdig dit aantal uren heeft veranderd.

Verder richt uw klacht zich tegen de toepassing van het polismodel 143 door de rechtbank. Het vonnis vermeldt dat de Amersfoortse had aangegeven dat in 1995 alle polissen zijn gewijzigd van model 124 naar 143. U toonde mij een brief van Duin en Pedroli, uw verzekeringsadviseur, van 9 oktober 2001. U vermoedt daarom dat hetgeen de Amersfoortse hierover in de procedure heeft verklaard onjuist is en dat de toepassing van model 143 van de polisvoorwaarden voor u nadelig is.”

3.3. Op 20 maart 2009 heeft klager de relatie met verweerder beëindigd.

4 Beoordeling

Ad klachtonderdeel a

4.1  Verweerder wordt verweten dat hij zou hebben gezegd dat hij de zaak niet op basis van een toevoeging zou kunnen doen. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij een dergelijke uitlating zou hebben gedaan. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat verweerder op de hoogte was van de toevoeging die door mr. B was aangevraagd en dat is afgesproken dat verweerder daarvan geen gebruik zou maken. Niet gebleken is dat klager tegen de inhoud van die brief heeft geprotesteerd omdat de gemaakte afspraken niet juist zouden zijn weergegeven. Aldus is niet komen vast te staan dat verweerder op 14 oktober 2008 aan klager zou hebben gezegd dat hij de zaak niet op basis van een toevoeging zou kunnen doen, terwijl dat gelet op het voorgaande ook niet aannemelijk is. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

 Ad klachtonderdeel b

4.2 Uit de schriftelijke opdrachtbevestiging blijkt dat verweerder op de hoogte was van de toevoeging die door mr. B was aangevraagd. In zijn reactie op de klacht en ter zitting heeft verweerder gesteld dat klager en hij op 14 oktober 2008 al wisten dat de toevoeging was verleend (pagina 33 klachtdossier), nu deze op 9 oktober 2008 was afgegeven.. Uit de opdrachtbevestiging blijkt voorts dat tijdens de eerste bespreking is afgesproken dat van die toevoeging geen gebruik zou worden gemaakt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit onderwerp uitvoerig is besproken op 14 oktober 2008. Niet gebleken is dat klager op enig moment destijds geprotesteerd heeft tegen deze gang van zaken. De klacht is dan ook ongegrond.

  Ad klachtonderdeel c

4.3 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft te gelden dat uit de opdrachtbevestiging van verweerder expliciet blijkt dat alleen een inschatting van het in rekening te brengen bedrag was en derhalve slechts een indicatie was. Verweerder heeft voorts onbetwist aangevoerd dat hij maandelijks heeft gedeclareerd, waardoor klager wist waaraan hij aan toe was, terwijl klager aanvankelijk geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze declaraties. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

 Ad klachtonderdeel d

4.4 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de raad als maatstaf dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat klager het verweerder voornamelijk kwalijk neemt dat hij het standpunt van klager – te weten dat zijn arbeidongeschiktheid diende te worden beoordeeld conform model 124 van de polisvoorwaarden in plaats van conform model 143 van de polisvoorwaarden – niet naar voren zou hebben gebracht. Uit de stukken en dan met name uit de memorie van grieven blijkt dat verweerder wel degelijk het standpunt van klager naar voren heeft gebracht. Voorts blijkt uit het dossier dat verweerder de door hem ingediende stukken steeds in concept aan klager heeft gezonden, zodat de uiteindelijke versie in elk geval destijds de instemming van klager had. Nu de raad ook overigens niet is gebleken dat verweerder, gemeten naar bovenvermelde maatstaf, de zaak inhoudelijk niet goed zou hebben behandeld, is het klachtonderdeel ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens,

R.P.F. van der Mark, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2011.

voorzitter       griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.