ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1355 Raad van Discipline Amsterdam 10-224U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1355
Datum uitspraak: 15-02-2011
Datum publicatie: 15-02-2011
Zaaknummer(s): 10-224U
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat. Het onderschijven van de visie van de vorig advocaat van klaagster is niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft aangegeven het niet zinvol te achten om bij een mediationgesprek aanwezig te zijn en dit met de cliënt besproken. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat hij tijdens het mediationgesprek telefonisch bereikbaar zou zijn. Uit het dossier blijkt niet dat klaagster het met deze gang van zaken niet eens was. Verzet ongegrond.  

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 februari 2011

in de zaak 10-224U 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de be-slissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De vereniging van eigenaars VvE

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 14 juni 2010, bij de raad binnengekomen op 15 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 12 juli 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk onge-grond verklaard, welke beslissing op 12 juli 2010 is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij faxbrief van 13 juli 2010, door de raad op dezelfde datum ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 1 december 2010. Klaagster en verweerder hebben voor de mondelinge behandeling aangegeven niet aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die be-slissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzet van klager bij eerdergenoemde faxbrief van 13 juli 2010.

De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij (i) klaagsters vertegenwoordiger niet heeft vergezeld bij een mediationgesprek en (ii) over onvoldoende kennis van het betreffende vakgebied beschikt om klaagsters zaak goed te kunnen behandelen hetgeen blijkt uit het feit dat verweerder het onjuiste standpunt van zijn voorganger in de zaak heeft overgenomen.

2.2 Het verzet houdt, naar de raad begrijpt, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, nu daarmee is miskend dat verweerder het stand-punt over de juridische positie van de voormalig advocaat van klaagster heeft onderschreven, terwijl (i) dat standpunt onjuist is, hetgeen bevestigt dat verweerder over onvoldoende kennis beschikt en (ii) verweerder voor zijn dienstverlening honorarium heeft ontvangen van de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster en bovendien klaagsters vertegenwoordiger niet heeft vergezeld bij een mediationgesprek.

Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klaagster was met de gemeente Rotterdam in een juridisch geschil verwikkeld. In dat kader heeft verweerder heeft bij brief van 10 juli 2008 het verzoek gekregen de belan-gen van klaagster te behartigen. Het verzoek is gedaan door de rechtsbijstandverzeke-raar van klaagster.

3.3 Verweerder heeft klaagster geadviseerd over haar juridische positie. Dat advies is in lijn met een eerder advies van een advocaat. Op het moment dat verweerder het advies gaf, was de procedure met de gemeente naar de rol verwezen voor mediation. Verweerder heeft klaagster mede naar aanleiding van zijn advies in de zaak aangegeven voor hem geen rol weggelegd te zien bij dat gesprek. De mediation heeft niet tot over-eenstemming tussen klaagster en de gemeente geleid.

3.4 Begin december 2008 heeft klaagsters vertegenwoordiger verweerder verzocht zich in een procedure tegen de gemeente Rotterdam te voegen. Aan dit verzoek heeft verweerder niet voldaan, nu hem is gebleken dat het niet de procedure tussen klaagster en de gemeente betrof, maar tussen de gemeente en een individueel lid van de vereniging.

3.5 Bij e-mail van 19 december 2008 heeft klaagster aan verweerder laten weten een ande-re advocaat te hebben gevonden die het dossier zou gaan behandelen. Verweerder heeft de rechtsbijstandsverzekering van klaagster op 30 december 2008 in deze zin bericht en aangegeven tot sluiting van het dossier over te gaan.

Beoordeling van het verzet

4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de eigen advocaat. Dat betekent dat de voorzitter in de beslissing van 12 juli 2010 de juiste maatstaf heeft aangelegd. Die komt er op neer dat verweerder bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van klaagster het best zijn gediend. Wél moet verweerder duidelijk maken hoe hij te werk zou willen gaan en waartoe hij wel of niet bereid is.

Juridische positie

4.2 Verweerder heeft klaagster geadviseerd over haar positie in het geschil met de gemeen-te Rotterdam. Dat advies stemt overeen met het advies dat de vorige advocaat van klaagster daarover heeft gegeven. De raad oordeelt dat het onderschijven van een ad-vies van een andere advocaat niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zou in het algemeen pas sprake kunnen zijn als de advocaat daarbij kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Daarvan is de raad niet ge-bleken. Ook het feit dat verweerder voor zijn werkzaamheden door de rechts-bijstandverzekeraar van klaagster is betaald, maakt niet dat verweerder jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Mediation

4.3 Met betrekking tot de klacht dat verweerder klaagsters vertegenwoordiger niet heeft vergezeld bij het mediationgesprek, oordeelt de raad dat uit het klachtdossier niet blijkt dat klaagster zich toen op het standpunt heeft gesteld dat verweerder bij dat gesprek aanwezig diende te zijn. Verweerder heeft daarbij onweersproken aangevoerd dat hij destijds met klaagsters vertegenwoordiger heeft gesproken over het al dan niet bijwo-nen van het mediationgesprek en dat verweerder het niet zinvol achtte daarbij aanwezig te zijn. Op grond van de hiervoor onder 4.1 genoemde maatstaf kon verweerder dat beslissen. Verweerder heeft klaagster bovendien aangegeven dat hij tijdens het gesprek telefonisch bereikbaar zou zijn. Niet is gesteld noch is anderszins gebleken dat klaagster en verweerder op dat moment zodanig over deze strategie van mening verschilden, dat verweerder zijn werkzaamheden had behoren neer te leggen. Van enig tuchtrechterlijk verwijtbaar handelen met betrekking tot dit gedeelte van de klacht is de raad derhalve niet gebleken, zodat geen van de door klaagster aangevoerde verzetgronden slagen. Dit betekent dat de voorzitter de klacht derhalve terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

4.4 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klach-ten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

De raad van discipline:

-        verklaart het verzet ongegrond;

Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, B.E. van der Molen, M.J.G.H. Verviers en M.J. Westhoff, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2011.

voorzitter         griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.