ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1352 Raad van Discipline Amsterdam 10-226U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1352
Datum uitspraak: 15-02-2011
Datum publicatie: 15-02-2011
Zaaknummer(s): 10-226U
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het betreft een verzet na een kennelijk ongegrond bevonden klacht tegen de eigen advocaat, over de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder. De raad is met de voorzitter van mening dat de klachten feitelijke onderbouwing missen. Verzet ongegrond.    

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 februari 2011

in de zaak 10-226U

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 15 juni 2010, door de raad ontvangen op 17 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. Bij beslissing van 29 juni 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 29 juni 2010 aan klager is verzonden.

1.3. Bij brief van 9 juli 2010, op 12 juli 2010 door de raad ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 6 december 2010. Niemand is verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5. De raad heeft kennisgenomen van:

a. de beslissing van de voorzitter, waarvan verzet, en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst is gegeven (stukken genummerd 1 tot en met 11);

b. het verzetschrift van klager van 9 juli 2010, de brief van klager van 6 juli aan de raad, de brief met bijlagen van 2 augustus 2010 van verweerder aan de raad, de brief met bijlagen van 20 oktober 2010 van klager aan de raad en de brief van 29 november 2010 van klager aan de raad.

2. Klacht; verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat  verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

1. niet in te grijpen toen de CWI-procedure door de arbeidsdeskundige onnodig werd gerekt tot circa vijf maanden;

2. klager niet op de hoogte te houden van de te verwachten versobering van de kantonrechtersformule en niet tijdig nog in 2008 een ontbindingsprocedure aanhangig te maken;

3. in de ontbindingsprocedure een veel te lage vergoeding te vragen en ook niet te vermelden dat sprake zou zijn van ernstig inkomensverlies en pensioenverlies;

4. niet te vermelden dat feitelijk sprake was van ontslag op staande voet per 1 september 2007 en in plaats daarvan te reppen van “op non-actiefstelling”;

5. bij het voorbereiden van de loonvordering geen rekening te houden met het door UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage;

6. ten onrechte niet aan de rechtsbijstandverzekeraar te melden dat hij zich op eigen initiatief had teruggetrokken.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat:

1. de deken van de orde van advocaten Utrecht bij het doorsturen van de klacht een verkeerd referentienummer heeft gebruikt;

2. dat de inventarislijst bij de brieven aan de raad van discipline niet correct is;

3. verweerder de gelegenheid had om het hoger beroep winnend/succesvol af te ronden maar dat niet heeft gedaan;

4. verweerder diverse gedragsregels voor de advocatuur ernstig heeft overtreden.

3. Feiten

Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Vanaf medio 2008 heeft verweerder klager bijgestaan als (opvolgend) advocaat in een arbeidsgeschil met klagers werkgever, een en ander op verzoek van klagers rechtsbijstandverzekeraar. Het betrof allereerst een ontslagprocedure bij het CWI en vervolgens een, na overleg met klager, namens klager opgestarte ontbindingsprocedure bij de kantonrechter te Breda. Namens klager vorderde verweerder een ontbindingsvergoeding van EUR 120.000,- en bij beschikking van 26 mei 2008 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden en is aan klager een vergoeding van EUR 50.000,- toegekend. Daarna heeft verweerder klager nog geadviseerd over het instellen van een loonvordering. Deze is nooit ingesteld, omdat klager bij mail van 27 januari 2010 aan verweerder kenbaar maakte dat hij een ‘second opinion’ wilde aanvragen. Klager vroeg verweerder expliciet zich terug te trekken als zijn advocaat en vroeg hem daarbij om die beslissing kenbaar te maken aan de rechtsbijstandverzekering.

3.2 Verweerder adviseerde klager daarop vooraf contact op te nemen met de rechtsbijstandverzekeraar teneinde te onderzoeken of men nog bereid was een derde advocaat voor klager te financieren. Daarop herhaalde klager bij e-mail van 10 februari 2010 zijn verzoek tot terugtrekking van verweerder als zijn advocaat. Daarop heeft verweerder de rechtsbijstandverzekeraar bij brief van 11 februari bericht de werkzaamheden voor klager neer te leggen.

4. Beoordeling van het verzet

4.1 In zijn verzetschrift heeft klager onvoldoende kunnen motiveren waarom de voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet tot een kennelijk ongegrond verklaring had mogen komen. De klachten van klager worden niet door feiten ondersteund zodat de raad zich enkel kan beroepen op de tussen partijen gewisselde correspondentie en de door verweerder voor klager opgestelde processtukken. Doordat klager niet ter zitting is verschenen, heeft hij ook bij die gelegenheid geen nadere invulling kunnen geven aan zijn verwijten richting verweerder. Met de voorzitter is de raad van mening dat uit de stukken niet blijkt dat de werkzaamheden van verweerder onder de maat zijn geweest of dat hij de gedragsregels heeft overtreden. Al met al is de raad van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast, en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Ook de verzetsgronden die betrekking hebben op een onjuist referentienummer en een onjuiste inventarislijst kunnen niet tot gegrondheid van het verzet leiden.

4.2 Volgens de raad kunnen de door klager aangevoerde verzetsgronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht, en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

de raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2011 door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. P.W.M. Huisman, J.M. van de Laar, M.L.F.J. Schyns, S. Wieberdink, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.

voorzitter          griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

• klager

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.