ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1351 Raad van Discipline Amsterdam 10-230A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1351
Datum uitspraak: 15-02-2011
Datum publicatie: 15-02-2011
Zaaknummer(s): 10-230A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Klaagster verwijt verweerder zich in een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag schuldig te hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte. De raad oordeelt dat de gekozen bewoordingen van verweerder wellicht juridisch niet juist waren, maar er is geen tuchtrechtelijke grens overschreden. Klacht ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 februari 2011

in de zaak 10-230A

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

k l a a g s te r

tegen

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 15 juni 2010, door de raad ontvangen op 17 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 6 december 2010. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Niemand is verschenen. Verweerder heeft bericht van verhindering gestuurd.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van:

de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en van de stukken genummerd 1 t/m 23, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. Klacht:

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft overtreden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt door:

1. in een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag te stellen dat  de bank door een ambtshalve beslissing over zou zijn gegaan tot verlaging van een bepaalde bankgarantie hetgeen volgens klager niet waar is en gelogen en derhalve valsheid in geschrifte oplevert;

2. de stelling onder 1 richting de bank te hebben herhaald teneinde de bank te bewegen de gestelde bankgarantie niet in volle omvang aan klagers uit te betalen.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder behartigt de belangen van firma Z. Tussen de firma Z. en klaagster bestaat een geschil. Klaagster heeft een aantal jaren geleden conservatoir beslag doen leggen op de goederen van de cliënten van verweerder. Er is door de cliënten van verweerder een bankgarantie gesteld, waarna het beslag is opgeheven. Bij vonnis van 17 november 2004 heeft de rechtbank te Amsterdam de cliënten van verweerder veroordeeld tot betaling van schade aan klaagster. De cliënten van verweerder hebben na betekening van het vonnis in eerste aanleg een bedrag van EUR 168.642,04 aan klaagster betaald. De bankgarantie is daarbij niet aangesproken.

3.2 In hoger beroep heeft het Hof Amsterdam de uitspraak vernietigd voor zover de cliënten van verweerder daarin zijn veroordeeld tot betaling van EUR 55.273,30, de wettelijke rente daarover en de proceskosten.

3.3 Na het onherroepelijk worden van het arrest van Hof Amsterdam heeft klaagster op 19 oktober 2007 de bank gevraagd over te gaan tot uitbetaling van het gehele bedrag van de bankgarantie ad EUR 275.000. Ter voorkoming van – naar de mening van verweerder op onjuiste gronden – uitwinning van de bankgarantie heeft verweerder de president van de rechtbank te Amsterdam verlof gevraagd tot het leggen van beslag op de banktegoeden van klaagster. In het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag heeft verweerder de volgende zinsnede opgenomen:

“Toen ook dat geen zoden aan de dijk zette (F. was onvindbaar), is uiteindelijk de bank ambtshalve overgegaan tot verlagen van de bankgarantie tot EUR 106.359,96”.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De raad ziet aanleiding om de twee klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Het betreft klachten tegen het optreden van de advocaat van de wederpartij. Het is vaste jurisprudentie van het hof van discipline dat bij de beoordeling van een dergelijke klacht er van behoort te worden uitgegaan dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De vrijheid vindt haar begrenzing (onder andere) in de plicht van de advocaat om zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of  aanstonds kan kennen en die schadelijk kunnen zijn voor derden.

4.2 Naar de mening van de raad is de gewraakte passage in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag niet zodanig dat bovenbedoelde grens is overschreden. Wellicht treffen de gekozen bewoordingen van verweerder in de context van de feiten en omstandigheden juridisch geen doel, maar materieel is de formulering niet onbegrijpelijk. De raad is van mening dat verweerder hiermee geen leugens verspreidt en/of zich schuldig maakt aan valsheid in geschrifte. Voorts lijkt de gewraakte passage niet bedoeld om de rechtbank te misleiden.

4.3 De raad concludeert tot ongegrondheid van de klachten.

BESLISSING:

de raad van discipline:

verklaart klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2011 door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. P.W.M. Huisman, J.M. van de Laar, M.L.F.J. Schyns, S. Wieberdink, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.

Voorzitter       Griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

• klaagster

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door

• klaagster

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

 076-548 4607.