ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0216 Accountantskamer Zwolle 11/891 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0216
Datum uitspraak: 16-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): 11/891 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht tussen ex collegae-accountants. Ook het innemen van standpunten in een civielrechtelijke procedure door een accountant kan in strijd met gedrags- en beroepsnormen komen en is dus tuchtrechtelijk relevant. Geen misbruik van klachtrecht. Tuchtrechtelijke norm bij  het in rechte innemen van civielrechtelijke standpunten. Uitleg "beroepsmatig handelen" als bedoeld in art. 51 WAA. Betrokkene heeft jaarstukken gedeponeerd, terwijl in strijd met het daarin vermelde, deze niet waren vastgesteld in de algemene aandeelhoudersvergadering en hij t.t.v. deponering geen bestuurder meer was en daardoor in strijd gehandeld met het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Aanvragen faillissement van zakelijke relatie, niet zijnde een client is niet uitgesloten, maar  de wijze waarop is in casu strijdig met het beginsel van geheimhouding. Handelen in strijd met relatiebeding.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 16 december 2011 in de zaak met nummer 11/891 Wtra AK van

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

1. B.V. 1

gevestigd te [plaats],

en

2. B.V.2 ,

(voorheen genaamd:    B.V.3)

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R S ,

t e g e n

Y ,

voorheen accountant-administratieconsulent,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 26 april 2011 bij de Accountantskamer ingekomen klaagschrift van 21 april 2011, met bijlagen;

-         het op 6 juli 2011 bij de Accountantskamer ingekomen verweerschrift van 4 juli 2011, met bijlagen;

-         de brief van de raadsman van klaagster van 26 september 2011, met als bijlagen een viertal aanvullende producties;

-         de brief van de raadsman van klaagster van 28 september 2011, met als bijlage een aanvullende productie.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 oktober 2011, waar aanwezig waren - aan de zijde van klaagsters - hun bestuurders A AA en mr. B, tot bijstand vergezeld van hun raadsman mr. G.H. Hermanides, advocaat te Eindhoven, en - aan de zijde van betrokkene - Y  in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. A.C. van Campen, advocaat te Uden.

1.3 Op deze zitting hebben (de raadslieden van) partijen hun standpunten (aan de hand van overgelegde pleitnota’s) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Voorts zijn daar als getuigen gehoord: mr. C, D en E.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is eind 2008 op zoek gegaan naar een koper voor de via B.V.3 gedreven accountantsorganisatie, welk kantoor hij in 1982 was begonnen en waarvan hij door middel van zijn persoonlijke beheersvennootschap B.V.4 eigenaar en bestuurder was.

2.2 In het vierde kwartaal van 2008 is betrokkene in contact gekomen met A AA (hierna: A) en mr. B (hierna: B), die op dat moment in [plaats] een eigen accountantskantoor exploiteerden onder de naam Accountants & Adviseurs1. Onderhandelingen hebben uiteindelijk geleid tot een overeenkomst tot overdracht van aandelen van 18 december 2008.

2.3 Strekking van die overeenkomst is dat B.V.1 (hierna: klaagster sub 1.), met als aandeelhouders en bestuurders de persoonlijke vennootschappen van A en B, de aandelen in B.V.3(hierna: klaagster sub 2.) kopen van B.V.4. De aandelen zijn vervolgens ook daadwerkelijk aan klaagster sub 1. overgedragen en wel bij notariële akte van levering op 2 februari 2009.

2.4 In de aandelenovereenkomst is bepaald dat betaling van de koopsom voor de aandelen zal plaatsvinden in drie gedeelten, waarbij het eerste gedeelte zou worden betaald bij de notariële overdracht van de aandelen, het tweede gedeelte op 15 februari 2010 en het derde gedeelte op 15 februari 2011. Bij gelegenheid van genoemde notariële levering is het eerste gedeelte van de koopsom door klaagster sub 1. aan B.V.4 voldaan. De hoogte van de tweede termijn is gerelateerd aan de omzet die klaagster sub 2. zou behalen.

2.5 Tussen B.V.4 en klaagster sub 1. is op 2 februari 2009 tevens een overeenkomst van geldlening gesloten (hierna te noemen: de geldleningovereenkomst) waarin samengevat is bepaald dat klaagster sub 1. uit hoofde van geldlening een bedrag verschuldigd is aan B.V.4 van € 100.000,00, welk bedrag uiterlijk binnen één jaar moest worden terugbetaald. A en B hebben zich hoofdelijk borg gesteld voor die betaling.

2.6 Op 2 februari 2009 is tussen B.V.4 en klaagster sub 2. een managementovereenkomst gesloten, uit hoofde waarvan betrokkene kort gezegd nog drie jaar voor het accountantskantoor zou werken om de overdracht naar de nieuwe eigenaars geleidelijk te laten verlopen.

2.7 Daarnaast is op 2 februari 2009 nog een huurovereenkomst gesloten tussen B.V.4 en klaagster sub 2., uit hoofde waarvan laatstgenoemde het kantoorpand van B.V.4  is gaan huren.

2.8 Op enig moment is duidelijk geworden dat de samenwerking tussen betrokkene enerzijds en A en B anderzijds minder soepel verliep dan was voorzien. Om die reden is begin 2010 de heer E  als interim-manager aangesteld.

2.9 B.V.4 heeft vanaf medio februari 2010 aanspraak gemaakt op terugbetaling van een geldbedrag uit hoofde van de geldleningovereenkomst en een geldbedrag als betaling van het tweede gedeelte uit hoofde van de aandelenovereenkomst. In de discussie over de hoogte van deze bedragen heeft B.V.4 het faillissement van klaagster sub 1. aangevraagd. Deze faillissementsaanvraag is na een inhoudelijke behandeling bij de rechtbank te ’[plaats] op [datum] afgewezen.

2.10 Nadat besprekingen tussen de raadslieden van partijen niet tot een oplossing hadden geleid, heeft klaagster sub 2. bij brief van 4 mei 2010 de managementovereenkomst met betrokkene met onmiddellijke ingang opgezegd, althans ontbonden. In reactie daarop heeft B.V.4 beslagen laten leggen onder klaagster sub 1. en klaagster sub 2., alsmede onder A en B in privé. Vervolgens is door klaagster sub 2. ten laste van B.V.4 en betrokkene conservatoir beslag gelegd op banktegoeden en onroerende zaken ter zake een vordering uit hoofde van wanprestatie.

2.11 Op 12 mei 2010 heeft betrokkene onder meer tegen A aangifte gedaan van ‑ geparafraseerd - het in zijn kantoorruimte heimelijk plaatsen van afluisterapparatuur en het heimelijk opnemen van gesprekken.

2.12 Bij brief van 18 mei 2010 hebben A en B namens klaagster sub 2. aan relaties van dat accountantskantoor medegedeeld dat betrokkene zijn concrete werkzaamheden voor het kantoor had beëindigd en zich niet meer bezig zou houden met de inhoudelijke werkzaamheden en dagelijkse leiding van het accountantskantoor.

2.13 In een door B.V.4 begonnen kort-gedingprocedure is van klaagster sub 1., klaagster sub 2., B.V.5 en van A en B in privé - onder meer - gevorderd:

-          voortzetting van de managementovereenkomst dan wel een schadevergoeding in         verband met de voortijdige beëindiging ervan,

-          betaling van een aantal aan haar verschuldigde bedragen en

-           afgifte van alle geluidsdragers en kopieën daarvan in welke vorm dan ook van de gesprekken, die waren opgenomen in het kantoor van betrokkene en een verbod van elk gebruik van de opnames op straffe van een dwangsom.

Bij vonnis van [datum] heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank te

’[plaats] alleen de als laatste hiervoor vermelde vordering van B.V.4 goeddeels toegewezen en vrijwel al het meer of anders gevorderde afgewezen.

2.14 Inmiddels zijn partijen verwikkeld in een tweetal bodemprocedures bij de Rechtbank te ’[plaats] en op [datum] is bij de Accountantskamer een klacht van B.V.4 tegen A ingediend. In laatstbedoelde tuchtzaak is door de Accountantskamer op 6 december 2010 uitspraak gedaan, waarbij aan A de maatregel van berisping is opgelegd. Hiertegen is hoger beroep ingesteld.

2.15 Een groot aantal cliënten/relaties van het Accountantskantoor heeft de samenwerking met klaagster sub 2. opgezegd. Inmiddels is circa 45% van de omzet ten tijde van de overdracht vertrokken, in die zin dat de betreffende cliënten de opdracht aan klaagster sub 2. hebben beëindigd en een nieuwe accountant hebben gezocht.

2.16 Naast een tweetal (gevoegde) bodemprocedures tussen klaagsters en betrokkene, zijn klaagsters ook nog verwikkeld in een bodemprocedure tegen de voormalig interim-manager, de heer E. Om haar stellingen te bewijzen heeft klaagster sub 2. in de bodemprocedure tegen E een beroep gedaan op de in depot gegeven geluidsdragers. De rechter-commissaris in de bodemprocedure heeft op 4 februari 2011 geoordeeld dat er geen bezwaar bestaat de betreffende geluidsdragers, althans uitwerkingen daarvan, in de betreffende procedure in te brengen. Daarop heeft klaagster sub 2. de notaris verzocht de in depot gegeven geluidsdragers af te geven. Van de zijde van betrokkene is de notaris gewezen op het vonnis van de voorzieningenrechter en verzocht geen medewerking te geven aan de afgifte van de geluidsdragers. Klaagsters hebben betrokkene hierop in kort geding betrokken en bij vonnis in kort geding van 31 maart 2011 is betrokkene veroordeeld om (te gehengen en) te gedogen dat de in depot gegeven geluidsdragers door de notaris worden afgegeven. De notaris heeft naar aanleiding van dat vonnis de opnames afgegeven en betrokkene heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.

2.17 Betrokkene is op eigen verzoek per 31 mei 2011 uitgeschreven uit het register van accountants-administratieconsulenten.

3. De klacht

3.1 De klacht, die uit negen onderdelen bestaat, houdt in dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 van de Verordening Gedragscode (AA’s) (hierna: VGC).

3.2 In hun klaagschrift hebben klaagsters de klachtonderdelen als volgt doen omschrijven.

1)      Betrokkene heeft in zijn hoedanigheid van accountant jaarcijfers ter publicatie aangeboden, terwijl hij daartoe geen opdracht had, de jaarcijfers niet door de aandeelhoudersvergadering waren goedgekeurd en hij zich bovendien ten onrechte als bestuurder van de desbetreffende vennootschap uitgaf.

2)      Betrokkene heeft obstructie gepleegd in een bodemprocedure bij de rechtbank, waarbij hij geen partij was.

3)      Met het aanvragen van het faillissement van klaagster sub 1. heeft betrokkene zich als accountant bediend van een buitenproportioneel middel. Betrokkene heeft misbruik gemaakt van de faillissementsaanvraag door deze te gebruiken als incassomiddel. Ook heeft hij onrechtmatig gehandeld, nu de faillissementsaanvraag onderdeel uitmaakte van een vooraf beraamd plan om het accountantskantoor van klaagster sub 2. terug in handen te krijgen, waarbij betrokkene bovendien de sleutelfiguren van dat accountantskantoor had betrokken. Ten slotte heeft betrokkene met deze faillissementsaanvraag zijn geheimhoudingsverplichting geschonden en wel door zich enerzijds als bestuurder van klaagster sub 2. uit te geven bij de Belastingdienst en anderzijds daar navraag te doen naar openstaande aanslagen van klaagster sub 2., zulks terwijl betrokkene op dat moment op grond van de managementovereenkomst werkzaam was voor datzelfde accountantskantoor en aldus de belangen van dat kantoor had te dienen.

4)      Betrokkene participeert in ondernemingen van klanten van klaagster sub 2., dan wel heeft hij gelden (al dan niet op basis van een leningsovereenkomst) aan die klanten verstrekt, één en ander in strijd met de door betrokkene aan klaagster sub 2. afgelegde onafhankelijkheidsverklaring 2010.

5)      Door betrokkene is, waar het betreft betaling van de eerste tranche van de koopsom, bewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven aan de kortgedingrechter. Naast een onjuiste cijfermatige weergave van de feiten heeft betrokkene ook niet geschroomd om de voorzieningenrechter ook overigens bewust een onjuiste voorstelling van zaken te geven. Daar komt bij dat betrokkene zich bij herhaling van onbetamelijk taalgebruik heeft bediend. Betrokkene ventileert zijn ongenoegen niet alleen tegenover klaagster sub 2. en haar medewerkers, maar ook de relaties van het accountantskantoor zijn daar ongevraagd mee belast. Zowel het onjuist informeren van de rechter, als zijn opstelling ten opzichte van de medewerkers en klanten van het kantoor, maken dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de bij het beroep van accountant horende integriteit.

6)      Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de hem als accountant passende integriteit nu hij klaagsters heeft geweigerd een deugdelijke onderbouwing van het door hem verkochte en beweerdelijk geleverde onderhandenwerk te verstrekken.

7)      Betrokkene heeft bij herhaling achteraf opgestelde verklaringen en documenten geantedateerd dan wel valselijk opgemaakt ten behoeve van de procedures waarin partijen thans verwikkeld zijn.

8)      Betrokkene heeft bij herhaling het concurrentie- en relatiebeding overtreden. Daarmee heeft hij het beroep van accountant in diskrediet gebracht en schade toegebracht aan het bedrijfsdebiet van klaagster sub 2.

9)      Betrokkene heeft zonder toestemming van klaagster sub 2.:

-         zich toegang verschaft tot de server van haar accountantskantoor,

-         ervoor gezorgd dat hij e-mails van het accountantskantoor bij hem thuis ontving en

-         nadat de managementovereenkomst met hem was opgezegd c.q. ontbonden, het wachtwoord voor de XS4all-account gewijzigd.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten  (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde, zoals de Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Voor betrokkene geldt dit wat betreft zulk handelen tot 31 mei 2011, zijnde de dag van zijn uitschrijving uit het AA-register.

4.2 Bij de beoordeling van de aan de orde zijnde klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in het geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3.1 Namens betrokkene is het volgende als primair verweer aangevoerd.

De klachtonderdelen betreffen zuiver civielrechtelijke geschillen. Beoordeling hiervan hoort niet bij de Accountantskamer thuis. Met betrekking tot een aantal klachtonderdelen heeft de voorzieningenrechter reeds een oordeel geveld, terwijl over diverse discussiepunten momenteel een tweetal bodemprocedures bij de civiele rechter loopt. Hieruit volgt reeds dat het overduidelijk civielrechtelijke geschilpunten betreft. De Accountantskamer dient zich hierin niet te mengen.

Bovendien betreffen alle klachtonderdelen gedragingen waarin Y niet beroepsmatig in de hoedanigheid als accountant heeft gehandeld, zodat ook om die reden de klacht reeds ongegrond is.

Ter zitting heeft de raadsman van betrokkene hier nog aan toegevoegd dat klaagsters misbruik van bevoegdheid en van tuchtrecht maken, niet alleen door te trachten een civielrechtelijke procedure voor de Accountantskamer voort te zetten, maar ook door het willens en wetens op onnodig hoge kosten van rechtsbijstand jagen van betrokkene.

4.3.2.1 De Accountantskamer verwerpt het eerste onderdeel van dit primaire verweer, reeds omdat niet alle klachtonderdelen zuiver civielrechtelijke geschillen betreffen en, voor zover dit al wel het geval zou zijn, het niet uitgesloten kan worden geacht dat een accountant zich in het kader van een civielrechtelijk geschil tuchtrechtelijk verwijtbaar gedraagt. Tot de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer behoort dat , behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. In de onderhavige zaak zal bij de behandeling van de klachtonderdelen die daarvoor in aanmerking komen moeten worden beoordeeld of sprake is van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld.

4.3.2.2 Met betrekking tot het tweede onderdeel van het primaire verweer van betrokkene overweegt de Accountantskamer het volgende.

Artikel 51 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten luidt:

De accountant-administratieconsulent is bij het beroepsmatig handelen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants onderworpen ter zake van:

a.       enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde; en

b.      enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

De vierde Nota van Wijziging (zie onder meer onder Algemeen en artikelsgewijs onder punt 24 d van de toelichting) bij wetsontwerp 30397 (Wet tuchtrechtspraak accountants), waarbij de huidige tekst van deze wetsbepaling voor het eerst werd voorgesteld, spreekt in dat kader over “handelen of nalaten dat plaatsvindt in de beroepsmatige sfeer”.

Met de zinsnede “De accountant-administratieconsulent is bij het beroepsmatig handelen…” heeft de wetgever naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook bedoeld dat een accountant-administratieconsulent, zolang hij als zodanig in het register is ingeschreven, aan tuchtrechtspraak is onderworpen voor gedragingen als vermeld in de onderdelen sub a. en b. van vermelde wetsbepaling, die strijdig zijn met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3.2.3 Nu van hetgeen betrokkene in alle klachtonderdelen van deze zaak tuchtrechtelijk wordt verweten, indien aannemelijk geworden, niet aanstonds kan worden gezegd dat het geen beroepsmatig handelen en/of nalaten in strijd zijn met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep betreft, wordt ook het tweede onderdeel van het primaire verweer verworpen.

4.3.2.4 Ook het derde onderdeel van het primaire verweer wordt verworpen, nu slechts op grond van de omstandigheden a) dat aan de onderhavige tuchtklacht een civielrechtelijk geschil ten grondslag ligt en b) dat betrokkene extra kosten voor rechtsbijstand moet maken om zich in deze tuchtprocedure van rechtskundige bijstand te voorzien, niet zonder meer kan worden gezegd dat klaagsters misbruik van bevoegdheid en tuchtrecht maken.

4.4.1 Aan het eerste klachtonderdeel, inhoudende dat betrokkene in zijn hoedanigheid van accountant jaarcijfers ter publicatie heeft aangeboden, terwijl hij daartoe geen opdracht had, de jaarcijfers niet door de aandeelhoudersvergadering waren goedgekeurd en hij zich bovendien ten onrechte als bestuurder van de desbetreffende vennootschap uitgaf, hebben klaagsters - onder meer - het volgende ten grondslag gelegd.

De overeenkomst Verkoop Aandelen in het Accountantskantoor is gedateerd op 18 december 2008. De notariële levering en betaling van die aandelen heeft plaatsgevonden per 2 februari 2009. Feitelijk werd het Accountantskantoor met ingang van 1 januari 2009 voor rekening en risico van de koper (B.V.1) gedreven. Y heeft op 29 januari 2010 de te publiceren jaarrekeningen 2008 ter deponering aangeboden bij de Kamer van Koophandel. Y had daartoe geen opdracht van B.V.1. Bovendien vermeldden de gepubliceerde cijfers dat deze jaarrekening door de aandeelhoudersvergadering op 27 januari 2010 is vastgesteld. Op die datum heeft in het geheel geen aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. Bovendien wordt vermeld dat Y, althans zijn persoonlijke holding, bestuurder is van het Accountantskantoor. Ook dit is in strijd met de waarheid. De deponering is bewust door Y op deze wijze gedaan te meer omdat hij op dat moment al wist dat er discussie bestond over de post onderhanden werk. Hiermee heeft hij gehandeld tegen het belang van de aandeelhouder in.

4.4.2 Betrokkene heeft hiertegen - onder meer - het volgende aangevoerd.

De jaarrekening betrof een periode waarin Y de directie voerde over de onderneming en verantwoordelijk was voor het beleid en de inhoud van de jaarcijfers. De jaarrekening 2008 was al opgesteld in januari 2009, dus in de periode dat Y nog bestuurder was van B.V.3. In verband met de overdracht van de onderneming heeft A een due diligence onderzoek gedaan en daarbij is de concept jaarrekening door partijen akkoord bevonden. Dit blijkt ook uit de balans per 31 december 2008, die is gehecht aan de overnameovereenkomst en door alle partijen voor akkoord is geparafeerd. (…) Klaagsters hebben Y medegedeeld dat zij wensten dat Y de jaarrekening ter deponering zou aanbieden, aangezien het nog de periode betrof waarin hij bestuurder was. (…) Y heeft louter volgens afspraak de jaarrekening toegezonden aan de Kamer van Koophandel. Klagers hebben zelf ingestemd met de toezending ter publicatie van de jaarrekening. Bovendien hebben klagers nooit eerder dan bij klaagschrift van 21 april 2011 geklaagd over het publiceren van de cijfers, terwijl de jaarrekening in januari 2010 al is gepubliceerd. (…) Daarbij merkt Y nog op dat het hier niet gaat om de jaarrekening van een cliënt van het kantoor, maar uiteraard om de jaarrekening van B.V.3 zelf, waarover geen verklaring is afgegeven.

4.4.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit eerste klachtonderdeel het volgende. Niet aannemelijk is geworden dat de onderwerpelijke jaarrekening 2008 is vastgesteld op de algemene vergadering van aandeelhouders van 27 januari 2010. Het moet er voor worden gehouden dat zulks niet is geschied. Voorts staat vast dat betrokkene ten tijde van het deponeren van die jaarrekening geen bestuurder (meer) was van B.V.3. Nu zowel het een als het ander door betrokkene wel in de publicatiestukken werd vermeld, heeft hij bij de Kamer van Koophandel onjuiste stukken gedeponeerd. Dit is in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC en het eerste klachtonderdeel moet in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.

4.5.1 In het tweede klachtonderdeel verwijten klaagsters betrokkene dat hij obstructie heeft gepleegd in een bodemprocedure bij de rechtbank, waarbij hij geen partij was. Zij hebben daartoe - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Betrokkene heeft de notaris, aan wie door de bodemrechter in een procedure tussen het Accountantskantoor en E bij proces-verbaal d.d. 4 februari 2011 was opgedragen om de in depot gegeven bescheiden af te geven, benaderd met de mededeling dat de notaris aan die opdracht vooral geen gehoor diende te geven. Nadien heeft betrokkene zijn advocaat brieven laten schrijven aan de notaris waarbij de notaris uitdrukkelijk werd gesommeerd om geen medewerking te verlenen aan de door de bodemrechter uitdrukkelijk gegeven opdracht. Daarbij is de notaris tevens een aansprakelijkstelling in het vooruitzicht gesteld. Betrokkene heeft zijn advocaat vervolgens de bodemrechter in de betreffende procedure - waarbij hij dus geen partij is - laten aanschrijven teneinde die bodemrechter op andere gedachten te doen brengen.

4.5.2 Het verweer van betrokkene op dit tweede klachtonderdeel luidt - onder meer en zakelijk weergegeven - als volgt.

Het betreft een procedure tussen E en B.V.1 over het vrijgeven van geluidsdragers met opnamen uit de kamer van Y. De vraag of Y zich onrechtmatig in een procedure mengt, dan wel of hij wanprestatie uitlokt. zijn vragen van zuiver civielrechtelijke aard. Ook van een bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend standpunt of schending van de goede naam van het beroep is geen sprake. Benadrukt wordt dat niet Y persoonlijk heeft gehandeld, maar louter de raadsman van B.V.4. Ook heeft Y geen obstructie gepleegd, nu de raadsman louter de voorzieningenrechter heeft aangeschreven die ook het kort geding vonnis van 24 juni 2010 heeft gewezen. Er is zorgvuldig te werk gegaan en er waren gerechtvaardigde redenen voor deze handelswijze.

Ook de notaris heeft zelfstandig over de ontstane onmogelijke situatie overleg gevoerd met het notarieel wetenschappelijk bureau. Dat wetenschappelijk bureau heeft hem geadviseerd de geluidsdragers onder zich te houden, hetgeen hij ook heeft gedaan.

Y heeft een (grond)recht zich te verweren wanneer zijn positie in het geding komt. Die situatie deed zich in alle omvang voor, nu het ging om door klagers heimelijk en illegaal gemaakte gespreksopnamen, die op bevel van de kort geding rechter juist in depot waren gezet bij een notaris. Toen die opnames - zonder toedoen van Y - toch dreigden te worden vrijgegeven, had Y alle recht en belang zich daartegen te verzetten en dat heeft Y gedaan, althans zijn raadman heeft daartoe het nodige verricht. Toen dat uiteindelijk niet mocht baten, heeft Y het voorlopige oordeel van de rechter gerespecteerd.

4.5.3 De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters er tegenover betrokkenes weerspreking van dit klachtonderdeel niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat hier sprake is van een bijzondere omstandigheid als hiervoor onder 4.3.2.1 bedoeld. Niet valt in te zien dat betrokkene zijn rechten niet mocht bewaken op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Het onderhavige door betrokkene in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt kan dan ook, gelet op de hierbij door betrokkene in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Het tweede klachtonderdeel moet daarom , mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, ongegrond worden verklaard.

4.6.1 Aan het derde klachtonderdeel, dat betrekking heeft op de redenen waarom, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder betrokkene het faillissement van klaagster sub 2. heeft aangevraagd, hebben klaagsters - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.

Y heeft zich door het aanvragen van het faillissement van B.V.1 op 23 april 2010 bediend van een buitenproportioneel middel. Hij had immers voordien per 1 april 2010 al beslag laten leggen op alle vermogensbestanddelen van het Accountantskantoor, B.V.1 en de aandeelhouders. Door middel van het aanvragen van het faillissement heeft Y oneigenlijke druk proberen uit te oefenen op het Accountantskantoor dan wel B.V.1 om betaling af te dwingen van beweerdelijk aan Y toekomende bedragen. Op dat moment was daartoe geen enkele noodzaak. Bovendien was het Accountantskantoor noch B.V.1 gewaarschuwd voor een dergelijke aanvraag. Nergens in de correspondentie is aangegeven dat Y overwoog het faillissement aan te vragen.

Daarbij komt nog dat de aanvraag van het faillissement vooraf was besproken met enkele sleutelfiguren binnen de onderneming, te weten de heren F en E. Y heeft deze sleutelpersonen aldus deelgenoot gemaakt van zijn plan. De aanvraag van dit faillissement maakte onderdeel uit van het plan om het Accountantskantoor weer in eigen handen te krijgen.

Naast het aanvragen van het faillissement als buitenproportioneel middel en het betrekken van de sleutelfiguren van het Accountantskantoor bij deze faillissementsaanvraag, heeft Y ook zijn geheimhoudingsverplichting geschonden en zich ten onrechte als bestuurder van de vennootschap uitgegeven. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 27 april 2010 kwam Y plotseling met een voor B.V.1 onbekende steunvordering van de Belastingdienst, die betrekking zou hebben op achterstallige afdracht overdrachtsbelasting. Ter toelichting meldde Y aan de behandelend rechter dat hij daartoe eerder op 26 april 2010 telefonisch contact heeft opgenomen met de Belastingdienst. Daarbij heeft Y zich uitgegeven als bestuurder van het Accountantskantoor, waarna de Belastingdienst hem meldde dat het Accountantskantoor nog een aanslag overdrachtsbelasting voor het vierde kwartaal 2009 had openstaan. Het Accountantskantoor vormde een fiscale eenheid met B.V.1 op grond waarvan B.V.1 gehouden was deze aanslag te voldoen, aldus Y. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bleek enerzijds dat de fiscale eenheid op grond waarvan B.V.1 gehouden zou zijn te betalen, geen betrekking had op het tijdvak waarop de belastingaanslag zag. Bovendien bleek ter zitting dat met betrekking tot deze belastingaanslag een betalingsregeling was getroffen. B.V.1 was met andere woorden niet opgehouden aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.

4.6.2 Betrokkene heeft als verweer tegen dit klachtonderdeel - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Nadat B.V.4 tevergeefs alle minder zware middelen had gebruikt om haar vorderingen ondanks diverse sommaties en conservatoire beslagleggingen voldaan te krijgen, besloot B.V.4  in overleg met haar raadsman het faillissement aan te vragen van B.V.1. Of dit rechtmatig was, is wederom een vraag van zuiver civielrechtelijke aard. Van een bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend standpunt of schending van de goede naam van het beroep is in elk geval geen sprake. Daarbij geldt bovendien dat de aanvraag is ingediend door B.V.4 en niet door Y persoonlijk en/of in zijn hoedanigheid van accountant.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de vraag of Y zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Deze klacht is niet zuiver geformuleerd. Het is namelijk geen schending van de geheimhoudingsplicht wanneer hij zich zou hebben uitgegeven als bestuurder. Y betwist dat hij zich als bestuurder heeft uitgegeven jegens de belastingdienst. Van een schending is aldus geen sprake.

Ter verkrijging van het geld waar zij recht op had, heeft B.V.4 diverse ter beschikking staande mogelijkheden gebruikt. Zo heeft Y naast verscheidene beslagleggingen twaalf keer aangemaand en telkens medegedeeld dat er rechtsmaatregelen zouden volgen. Op geen enkele wijze heeft B.V.3  dan wel B.V.1 laten blijken haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten na te willen komen. De namens Y gelegde beslagen troffen geen doel. Bovendien had Y de brieven van klagers met de bewust onjuiste berekeningen ontvangen. Uiteindelijk heeft B.V.4 als laatste redmiddel het faillissement van B.V.1 aangevraagd. Bewust heeft B.V.4 niet het faillissement van B.V.3 aangevraagd, om (de naam van) het kantoor niet nodeloos te schaden. Van een buitenproportioneel middel kan dus niet gesproken worden.

Pas nadat de faillissementsaanvraag was ingediend, heeft Y de heren F en E ingelicht. De stelling dat sprake is van een vooropgezet plan wordt gegrond op een verklaring van F, waaraan geen waarde kan worden gehecht nu deze door de advocaat van klaagsters is opgesteld en onder grote druk door F is ondertekend.

4.6.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot het derde klachtonderdeel als volgt. Anders dan in een relatie met een cliënt, handelt een accountant niet zonder meer op gespannen voet met het tuchtrecht, indien hij het faillissement aanvraagt van een zakelijke partij waarop hij een vordering meent te hebben. Onder de gegeven omstandigheden hoeft het dan ook niet als buitenproportioneel te worden aangemerkt. Evenmin valt in te zien waarom het door betrokkene informeren van de juiste personen op zijn kantoor strijdig zou zijn met enige tuchtrechtelijke norm. Voor zover over een en ander in het derde klacht-onderdeel wordt geklaagd, is het dan ook ongegrond te achten.

Echter, de wijze waarop betrokkene zich ten behoeve van die faillissementsaanvraag bij de Belastingdienst van een steunvordering heeft voorzien, te weten door het vermengen van de functies van bestuurder van B.V.4 en manager (geen bestuurder) van B.V.3 moet als ongepast worden aangemerkt. Betrokkene heeft zodoende immers vertrouwelijke informatie, die hij bij zijn beroepsmatig of zakelijk handelen heeft verkregen, gebruikt om zichzelf of een derde te bevoordelen en dat is strijdig met het fundamentele beginsel geheimhouding als bedoeld in artikel A-100.4 onder d. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-140 van de VGC. Het derde klachtonderdeel moet daarom in zoverre wel gegrond worden verklaard.

4.7.1 Het vierde klachtonderdeel, te weten dat betrokkene participeert in ondernemingen van klanten van klaagster sub 2., dan wel gelden (al dan niet op basis van een leningsovereenkomst) aan die klanten heeft verstrekt, één en ander in strijd met de door betrokkene aan klaagster sub 2. afgelegde onafhankelijkheidsverklaring 2010, is namens klaagsters - onder meer en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Het betreft hier enerzijds een in januari 2010 door Y verstrekte geldlening van € 25.000,-- aan een maatschap die klant was van het Accountantskantoor. Dat bedrag is in opdracht van de maten als geldlening van Y op de balans van hun bedrijf geplaatst, terwijl Y als omschrijving op het bankafschrift "voorschot volgens afspraak" heeft vermeld en daarmee het karakter van de lening probeerde te verdoezelen.

Anderzijds is komen vast te staan dat Y een aandeelhoudersbelang heeft in een bedrijf van één van de klanten van het Accountantskantoor. Het betreft hier de oprichting van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in kort geding d.d. 17 maart 2011 heeft Y zelf verklaard in deze vennootschap een aandeelhoudersbelang te hebben.

4.7.2 Namens betrokkene is tegen dit klachtonderdeel - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende ingebracht.

De stelling dat bedoelde maatschap een cliënte van B.V.3 was, is juist. Deze cliënte had in januari 2010 tijdelijk liquiditeitsproblemen, zodat zij de openstaande vorderingen van B.V.3 niet kon voldoen. Terwijl dit probleem bij die maatschap speelde, was er bij B.V.3 onrust bij de medewerkers, omdat de 13e maand en de overuren van 2009 nog niet voldaan waren. Het was tegen deze achtergrond dat B.V.4 (dus niet Y persoonlijk) een voorschot verstrekte aan die maatschap, zodat deze de vorderingen aan B.V.3 kon voldoen. Hiermee kon B.V.3 haar medewerkers de 13e maand en overuren betalen en zou de rust wederkeren. Er was dus enkel sprake van een omzetting van de vordering die B.V.3 had op de maatschap naar B.V.4 Y  heeft aldus juist gehandeld in het belang van klagers. Zelf verrichtte Y geen werkzaamheden voor de maatschap. De verantwoordelijke accountant was F. Ook reeds daarom kan dit onderdeel niet tot een gegronde tuchtklacht leiden, nu de handelswijze geen bedreiging kan vormen voor Y’s professionele of zakelijke oordeel als accountant. G was bovendien geen assurancecliënt, Y was geen eigenaar van B.V.3 (hij werkte er immers op basis van de managementovereenkomst) en hij verrichtte geen werkzaamheden voor deze cliënt. Tegen deze achtergrond meende Y - en mocht hij ook menen - dat hij een voorschot kon verstrekken aan de maatschap. Hiermee waren immers de maatschap, maar vooral ook B.V.3 en de medewerkers gebaat. B.V.4 had de intentie in het belang van de voortgang van de onderneming en dus in het belang van klagers te handelen. Bovendien kreeg B.V.4 geen geldlening van de maatschap, maar zij verstrekte er juist een aan hem. Zij kreeg zo een vordering op de maatschap, zoals dat ook het geval is in een accountant-cliëntrelatie. Y ziet niet in waarom dit in strijd zou zijn met de door hem in acht te nemen objectiviteit en onafhankelijkheid.

Ten aanzien van de deelneming in een besloten vennootschap dient te worden vastgesteld dat B.V.4 een indirect minderheidsbelang heeft in deze vennootschap. Deze vennootschap is op 12 november 2010 opgericht. Deze vennootschap en de daaraan gelieerde holding zijn geen cliënt van B.V.4 en zijn dat ook nooit geweest. Ook was op dat moment de managementovereenkomst verbroken en was Y geen aandeelhouder meer van B.V.4. Wat hieraan klachtwaardig zou zijn, ontgaat Y. Op geen enkele wijze is gehandeld in strijd met de onafhankelijkheidsverklaring. Die ziet immers slechts op assurance-cliënten en daarvan was - zoals reeds gezegd - ook geen sprake bij de maatschap.

4.7.3 De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters, tegenover de hiervoor weergegeven gemotiveerde weerspreking namens betrokkene van dit klachtonderdeel, de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van betrokkenes handelen in dezen niet aannemelijk gemaakt. Het vierde klachtonderdeel moet daarom, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, ongegrond worden verklaard.

4.8.1 Het vijfde klachtonderdeel inzake het door betrokkene onjuist informeren van de rechter en zijn opstelling ten opzichte van de medewerkers en klanten van het kantoor, is namens klaagsters - onder meer en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Blijkens de koopovereenkomst aandelen diende bij gelegenheid van de notariële levering van de aandelen 80% van de koopsom te worden voldaan. Indien de belastinglatentie buiten beschouwing wordt gelaten dan is hiermee een bedrag van € 920.000,-- gemoeid. Y heeft in zijn pleidooi bij gelegenheid van het kort geding van 17 maart 2011 aan de Rechtbank willen doen geloven dat er slechts 67% van de koopsom is voldaan. Dit is absoluut in strijd met de waarheid en niet onderbouwd. Als accountant past dit Y niet, zeker niet daar waar hij de Voorzieningenrechter juist dient voor te lichten. Naast een onjuiste cijfermatige weergave van de feiten schroomt Y ook niet om de Voorzieningenrechter bewust een onjuiste voorstelling van zaken te geven. Hiermee wordt gedoeld op een incident waarbij Y zich in een afgesloten auto en met draaiende motor ophield in de straat waarin de heer E woont, in de wijk  [naam] te [plaats]. Y woont zelf in [woonplaats]. Y stelt ten overstaan van de Voorzieningenrechter dat hij op familiebezoek was in [plaats] en onderweg daar naartoe langs het woonadres van E reed. Na daartoe op de zitting te zijn doorgevraagd verklaarde Y dat zijn familie niet in de betreffende wijk woonde en Y dus helemaal niet door de betreffende straat hoefde te rijden. Het verhaal werd vervolgens door Y verdraaid in die zin dat Y naar de nieuwbouwstijlen in de wijk [naam] wilde kijken en daarom de straat van E aandeed. Overigens verklaart dit nog steeds niet waarom hij zich in die straat ophield. Hoe onbelangrijk dit incident juridisch ook mag zijn, het toont in ieder geval aan dat Y het niet zo nauw neemt met het verstrekken van volledige informatie. Vervolgens stelt Y in kort geding en in hoger beroep bij de Centrale Raad (de Accountantskamer begrijpt: het College) van Beroep voor het Bedrijfsleven dat hij door E wordt bedreigd in zijn persoonlijke levenssfeer (Y draait het aan hem gemaakte verwijt dus om), dit terwijl Y zich met draaiende motor ophoudt in E’s straat.

Daar komt bij dat Y zich bij herhaling van onbetamelijk taalgebruik bedient. Niet alleen stelt Y in de diverse procedures dat het Accountantskantoor, dan wel de heren A en B, steeds op "bedrieglijke wijze onder hun betalingsverplichting uit proberen te komen" (dit staat nota bene in de schriftelijke processtukken). Ook heeft Y zich bij herhaling richting het personeel van het Accountantskantoor onheus uitgelaten. Toen medewerkers van het Accountantskantoor op zaterdagochtend 19 februari 2011 in het kantoor te [plaats] doende waren met het opschonen van het archief heeft Y zich zeer onbehoorlijk gedragen jegens die medewerkers. Zo heeft hij onder andere tegen hen gezegd: "de diefstal gaat voort". Ook heeft hij tegen een medewerker van het Accountantskantoor gezegd "wie met pek omgaat, raakt met pek besmet". De betreffende medewerkers zijn hiervan zeer ontdaan, temeer omdat Y ook nog (staande op de stoep van het Accountantskantoor) foto's van hen maakte. Y had daar op die ochtend niets te zoeken. Het mag dan zo zijn dat Y een zakelijk geschil heeft met het Accountantskantoor, hij zal toch in ieder geval de medewerkers met rust dienen te laten. Eén en ander heeft inmiddels tot gevolg dat de medewerkers aan de directie van het Accountantskantoor heeft aangegeven 's avonds niet meer alleen (als laatste) het kantoor te willen verlaten. De medewerkers hebben onderling zich genoodzaakt gevoeld de afspraak te maken dat de laatste twee personen altijd tezamen het pand verlaten en afsluiten. Eén en ander is uitsluitend ingegeven door de angst weer te worden benaderd door hun voormalige werkgever.

Y ventileert zijn ongenoegen niet alleen in de richting van het Accountantskantoor en medewerkers, ook de relaties van het Accountantskantoor worden daar ongevraagd mee belast. Van een neutrale weergave van één en ander is geen sprake. Dit bleek het Accountantskantoor toen zij voormalig klanten bezocht. Zij maakten in een persoonlijk gesprek de heren A en B uit voor bedriegers en gaven vervolgens aan de relatie met het Accountantskantoor te willen beëindigen. Eén en ander kan uitsluitend zijn ingegeven door de gesprekken die deze heren met Y hebben gehad. Niet alleen het onjuist informeren van de Rechter maar ook zijn opstelling richting de medewerkers en klanten van het kantoor maken dat Y in strijd handelt met de bij het beroep horende integriteit.

4.8.2 Betrokkene heeft hiertegen - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende doen inbrengen.

De vraag of de Voorzieningenrechter onjuist is voorgelicht betreft een zuiver civielrechtelijk geschil. Bovendien is de rechter niet onjuist voorgelicht en hij heeft zich daarover ook niet op enigerlei wijze uitgelaten. Ook van een bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend standpunt of schending van de goede naam van het beroep is geen sprake. De koopsom (vóór aftrek van de belastinglatentie) betrof € 1.200.000,00 plus de nominale waarde van de aandelen (een bedrag van € 18.151,00). Voor de eerste tranche is echter uitgegaan van 80% van € 1.150.000,00 minus 18,5% belastinglatentie. Dit is € 749.800,00. Bij dit bedrag is de nominale waarde van de aandelen opgeteld (groot € 18.151,00). In totaal betrof de eerste tranche dus € 767.951,00. Dit bedrag is betaald. Naast de verkoop is door Y ook een lening verstrekt van € 100.000,00. Netto is dus € 667.951,00 door Y ontvangen. De koopsom na belastinglatentie is € 1.200.000,00 minus 18,5% (= € 978.000,00) plus de nominale waarde van de aandelen (€ 18.151,00) is dus in totaal € 996.151,00. Netto is door Y dus 67% van de koopprijs ontvangen (€ 667.951,00 van € 996.151,00 is 67%). Klaagsters trachten verwarring te scheppen over een bedrag van € 217.000,00. Dit betrof onder meer dividend en andere nog af te rekenen bedragen. Van een bewust onjuiste voorstelling van zaken is dus ook hier geen sprake. De Voorzieningenrechter is reeds eerder met deze vraag geconfronteerd en ook hij heeft geen conclusies in die richting getrokken.

Ten aanzien van Y’s opstelling tegenover medewerkers dient het volgende te worden opgemerkt. De gang van zaken zoals deze onder 6.3 en 6.4 in het klaagschrift wordt weergegeven is in strijd met de feiten en wordt derhalve ten stelligste ontkend. Zelfs de gang van zaken tijdens de comparitie bij de Voorzieningenrechter wordt door klaagsters onjuist weergegeven. Y heeft zich nooit bij A in de straat opgehouden. Dit relaas heeft geen juridische lading en heeft dus in de onderhavige zaak geen enkele relevantie, te minder nu Y niet als accountant vermeend aanwezig was.

Het onder 6.4 van het klaagschrift gestelde betreft een 'pot verwijt de ketel'-klacht, aangezien er voorbeelden genoeg zijn waaruit van onbetamelijk gedrag van de zijde van de klager blijkt. De stellingen van klagers zijn niet op waarheid gebaseerd. Integendeel, oud-medewerkers en voormalig cliënten verklaren juist het tegenovergestelde en kenmerken het gedrag van Y als professioneel en zorgvuldig. Daarbij zijn na het vertrek van Y door het gedrag van klagers 12 van de 17 medewerkers vertrokken. Bedacht dient overigens te worden dat Y in een dorp woont, waar hij vele contacten heeft in zowel de zakelijke als in de privésfeer. Het is inderdaad mogelijk dat er wel eens contact is geweest met oud-werknemers en voormalige cliënten, aangezien Y onmogelijk bij iedere boodschap die hij in het dorp gaat doen die contacten kan ontlopen. Hij heeft tenslotte vaak tientallen jaren met deze personen samengewerkt en wordt bestookt met vragen over zijn plotselinge terugtreden bij B.V.3. Hij is overigens altijd terughoudend en prudent gebleven en heeft tegen de klanten gezegd dat er voor hen niet veel was veranderd.

4.8.3 De Accountantskamer stelt met betrekking tot dit klachtonderdeel vast dat het eerste deel ervan een door betrokkene innemen van een civielrechtelijk standpunt betreft dat, behoudens bijzondere omstandigheden, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van een zodanige bijzondere omstandigheid is, mede gelet op het hiervoor onder 4.8.2 weergegeven verweer van betrokkene, in het onderhavige geval geen sprake, nu niet aannemelijk is geworden dat het door betrokkene ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw is, of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. Ook de overige in dit klachtonderdeel vervatte verwijten aan betrokkene zijn in het licht van betrokkenes gemotiveerde weerspreking daarvan niet aannemelijk geworden. Het vijfde klachtonderdeel moet daarom, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, ongegrond worden verklaard.

4.9.1 Hetgeen betrokkene in het zesde klachtonderdeel wordt verweten, namelijk dat hij heeft gehandeld in strijd met de hem als accountant passende integriteit nu hij klaagsters heeft geweigerd een deugdelijke onderbouwing van het door hem verkochte en beweerdelijk geleverde onderhandenwerk te verstrekken, is door klaagsters - onder meer en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Y heeft bij gelegenheid van de koopovereenkomst onder andere het onderhanden werk van het Accountantskantoor verkocht. Gedurende de loop van het jaar 2009 bleek het het Accountantskantoor dat de gestelde som ter zake van het onderhanden werk niet aanwezig was. Bij herhaling heeft het het Accountantskantoor om een specificatie op regelniveau van het onderhandenwerk gevraagd. De heren A en B konden dit namelijk niet uit de administratie van het het Accountantskantoor halen. Een deugdelijke specificatie werd echter nooit ontvangen. Sterker nog, het het Accountantskantoor heeft dit als onderwerp van een bodemprocedure moeten maken. In het kader van die bodemprocedure werd wel een specificatie verstrekt doch die is ondeugdelijk om als onderbouwing voor deze balanspost te kunnen dienen. Er dient kortom nog steeds een deugdelijke specificatie op regelniveau te worden verstrekt. Als accountant heeft Y ervoor in te staan dat de door hem gepresenteerde en in dit geval de verkochte onderhanden werk positie klopt en deugdelijk onderbouwd is. Nu een deugdelijke onderbouwing ontbreekt en na herhaalde sommatie niet wordt verstrekt komt Y’s integriteit hiermee in het gedrang. Het heeft minstgenomen de schijn dat hiermee de door hem gepresenteerde cijfers zijn gemanipuleerd.

4.9.2 Betrokkene heeft hiertegen - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende doen aanvoeren.

Y wordt verweten dat hij geen deugdelijke onderbouwing heeft verstrekt van het door hem verkochte onderhanden werk. Na de facturering in 2009 is de afloop van het onderhandenwerk per 31 december 2008 terug te vinden in de boekhouding. Bij elke kopiefactuur in de boekhouding zit een specificatie op regelniveau. Y beschikt door de overname en de beëindiging van de managementovereenkomst echter niet meer over de boekhouding, zodat het hem onmogelijk is om een en ander alsnog aan te leveren, voor zover hij hiertoe überhaupt gehouden zou zijn. Daarbij is de balans reeds voor de overdracht onderwerp geweest van een due diligence-onderzoek door Berbers. Daarbij had A de gelegenheid de juistheid van de post onderhanden werk vast te stellen. Tijdens intern overleg nadien, op 27 oktober en 3 november 2009, zijn er definitieve afspraken gemaakt over deze post. Ten slotte is door Y aangeboden de overzichten nogmaals uit te draaien vanuit de computerbestanden die reeds bij klagers aanwezig zijn. Tot op heden hebben A en B dit aanbod niet aanvaard.

Een deugdelijke onderbouwing is aanwezig en A heeft verder zijn medewerking getoond.

4.9.3 De Accountantskamer stelt ook met betrekking tot dit klachtonderdeel vast dat het een door betrokkene innemen van een civielrechtelijk standpunt betreft dat, behoudens bijzondere omstandigheden, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van een zodanige bijzondere omstandigheid is, mede gelet op het hiervoor onder 4.9.2 weergegeven verweer van betrokkene, in het onderhavige geval geen sprake, nu niet aannemelijk is geworden dat het door betrokkene ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw is, of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. Namens klaagsters is ook niet betwist dat de overzichten door betrokkene kunnen worden uitgedraaid uit reeds bij hen aanwezige computerbestanden en dat betrokkene heeft aangeboden zulks te doen. Het zesde klachtonderdeel dient daarom , mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, ongegrond te worden verklaard.

4.10.1 Het zevende klachtonderdeel, inhoudende dat betrokkene bij herhaling achteraf opgestelde verklaringen en documenten heeft geantedateerd dan wel valselijk opgemaakt ten behoeve van de procedures waarin partijen thans verwikkeld zijn, is namens klaagsters - onder meer en zakelijk weergegeven - toegelicht als volgt.

Eén van de geschilpunten die partijen verdeeld houdt, is de bij Y in gebruik zijnde computers. Deze stonden op de balans van het Accountantskantoor  en waren door het Accountantskantoor gekocht en betaald. Nadat hierop beslag tot afgifte was gelegd presenteerde Y bij gelegenheid van het kort geding van 17 maart 2011 ineens een beweerdelijk door hem opgestelde verklaring d.d. 23 augustus 2008. Bedoelde verklaring zou door hem zelf in augustus 2008 al zijn opgesteld ten behoeve van de aan hem ter beschikking gestelde computers. Bedoelde verklaring bevond zich niet in de administratie van het Accountantskantoor. Ook is erover door partijen bij gelegenheid van het sluiten van de koopovereenkomst nimmer gesproken. Sterker nog, bedoelde computers stonden op de balans van het Accountantskantoor waarvoor ook een balansgarantie is afgegeven. De bedoelde verklaring van 23 augustus 2008 is temeer ongeloofwaardig omdat daarop ineens een groene bureaustoel staat die zou zijn aangeschaft in 1992 en in augustus 2008 ineens aan Y in gebruik zou zijn gegeven. Naar de mening van het Accountantskantoor en B.V.1 kan het niet anders zijn dan dat deze brief achteraf is opgesteld ten behoeve van de tussen partijen aanhangige procedures.

In ditzelfde verband kan het Accountantskantoor zich niet aan de indruk ontrekken dat Y bewust zogenaamd foutieve facturen heeft opgemaakt ten behoeve van de kort gedingprocedure van 17 maart 2011. Ter toelichting hierbij geldt het volgende. Het was het Accountantskantoor opgevallen dat de nummering van de facturen die zij kreeg van B.V.4 voor de huur van de kantoorruimte niet meer op elkaar aansloten. Voorheen sloot de nummering van de facturen die het Accountantskantoor van B.V.4 ontving altijd aan. Op enig moment miste die aansluiting, hetgeen voor het Accountantskantoor aanleiding was te veronderstellen dat B.V.4 in strijd met het concurrentiebeding handelde door andere partijen ook honoraria o.i.d. te factureren. Het Accountantskantoor heeft daartoe in kort geding opheldering verzocht. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 17 maart 2011 stelde Y ineens dat het hier betrof foutief door hem opgemaakte facturen die nooit zouden zijn verzonden. Als bewijs hiervan heeft Y de facturen aan de Voorzieningenrechter overgelegd. Y gaf als toelichting dat de op die factuur genoemde betalingstermijn foutief was afgedrukt waarna hij een nieuwe factuur heeft uitgedraaid. Eén en ander is bijzonder ongeloofwaardig omdat dergelijke fouten in het verleden nooit zijn gemaakt. Volgens Y’s eigen mededeling heeft hij voor de factuur van de huur voor de maand juli 2010 vier foutieve facturen (ieder met een eigen uniek factuurnummer) uitgedraaid. Bovendien is de verklaring van Y ook onlogisch. Indien de op de facturen vermelde betalingstermijn al foutief zou zijn, dan had Y dit eenvoudig kunnen corrigeren zonder direct een nieuwe factuur (met nieuw factuurnummer) te hoeven aanmaken. Het Accountantskantoor en B.V.1 worden hier aldus bevestigd in hun veronderstelling dat door Y dergelijke documenten bewust foutief worden opgemaakt zulks ten behoeve van de tussen partijen spelende procedures.

4.10.2 Namens betrokkene is hiertegen - onder meer en zakelijk meergegeven - het volgende aangevoerd.

De computers waarover klagers spreken zijn activa die, reeds voordat A en B  in beeld kwamen, aan Y voor persoonlijk gebruik thuis door B.V.3 ter beschikking zijn gesteld. Met deze klacht trachten klagers de onrechtmatige inbeslagname van de privécomputer van Y te rechtvaardigen. Tijdens het overname-traject is uitdrukkelijk besproken dat er een laptop en een PC die door het kantoor waren gekocht, maar nooit op het kantoor aanwezig zijn geweest en door Y  persoonlijk werden gebruikt, aan Y voor onbepaalde tijd zonder voorwaarden ter beschikking zouden blijven. Bij deze gesprekken was de heer E aanwezig en hij verklaart hierover bevestigend. Tijdens het door klagers voor de aandelenoverdracht ingestelde due diligence, voor de aandelenoverdracht, is speciale aandacht aan de inventaris geschonken. Klagers hebben destijds geen verdere opmerkingen over de computers gemaakt. Bovendien hebben klagers bij brief van 11 maart 2010 een bedrag van € 2.648,00 aan Y in rekening willen brengen voor de overdracht van de computers. Daarmee gingen zij er dus ook vanuit dat deze in eigendom waren overgedragen aan Y. De groene bureaustoel ten slotte was geheel afgeschreven en is feitelijk niet in 2008 aan Y ter beschikking gesteld, maar al veel eerder.

Wat betreft de foutief opgemaakte facturen het volgende. De huur werd door klagers structureel te laat betaald. Als reden daarvoor gaven zij op een bepaald moment aan dat deze te late betalingen werden veroorzaakt doordat zij de facturen niet 14 dagen voor de uiterste betaaldatum ontvingen. Hierop heeft Y besloten de factuur lay-out aan te passen, zodat voortaan de exacte betalingstermijn op de facturen werd afgedrukt. Bij de opmaak daarvan zijn enkele mogelijkheden beproefd in conceptfactuur tot alles goed stond, waardoor de nummering is opgelopen. Dit is niet te wijten aan kwade opzet. Uiteraard heeft Y heeft de niet verzonden facturen keurig bewaard. Het feit dat dergelijke fouten in het verleden nooit zijn gemaakt, bevestigt juist de zorgvuldige werkwijze van Faassen.

4.10.3 De Accountantskamer is van oordeel dat klagers, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan als hiervoor onder 4.10.2 weergegeven, er niet in zijn geslaagd hun aan het zevende klachtonderdeel ten grondslag liggende stellingen aannemelijk te maken. Voor zover dit klachtonderdeel het door betrokkene innemen van een of meer civielrechtelijk(e) standpunt(en) betreft, heeft dienaangaande te gelden wat de Accountantskamer hiervoor onder 4.8.3 en 4.9.3 een en andermaal heeft overwogen. Het zevende klachtonderdeel moet daarom, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, ongegrond worden verklaard.

4.11.1 In het achtste klachtonderdeel wordt betrokkene verweten dat hij bij herhaling het concurrentie- en relatiebeding heeft overtreden. Namens klaagsters is daartoe - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Betrokkene werkte niet alleen voor één van de klanten van klaagster sub 2., doch is ook (voormalige) klanten behulpzaam geweest bij het zoeken van een nieuwe accountant. Dergelijk handelen is niet alleen in strijd met de schriftelijk overeengekomen bedingen doch kan ook als onrechtmatig jegens klaagster sub 2. worden aangemerkt. Bovendien brengt hij het beroep van accountant in diskrediet door zijn handelswijze. Daar komt bij dat betrokkene een groot aantal relaties van klaagster sub 2. heeft benaderd om voor hem gunstige verklaringen af te leggen in de diverse procedures. Dit geldt ook voor de medewerkers en de voormalig medewerkers van klaagster sub 2.

Daar komt bij dat Y een groot aantal relaties van het Accountantskantoor heeft benaderd om voor hem gunstige verklaringen af te leggen in de diverse procedures. Ook de Voorzieningenrechter in kort geding heeft in het vonnis van 31 maart 2011 reeds geoordeeld dat goede accountants dit niet zouden moeten willen. De relaties van het Accountantskantoor en de accountants worden op deze manier belast bij een civielrechtelijk geschil waar zij geen partij bij zijn. Eén en ander geldt ook voor de medewerkers en de voormalig medewerkers van het Accountantskantoor die Y inmiddels heeft benaderd. Steeds maar weer belast hij de (voormalige) klanten van het Accountantskantoor.  Bij nagenoeg alle klanten die het Accountantskantoor verlaten of verlaten hebben, ligt een directe link naar het handelen van Faassen.

4.11.2 Van de zijde van betrokkene is hiertegen - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende ingebracht.

Allereerst wordt opgemerkt dat het einde van de managementovereenkomst nog niet in rechte vaststaat. Deze kwestie is onderdeel van de bodemprocedure die nog loopt. In tegenstelling tot hetgeen klagers stellen, valt het verwijt dat het concurrentiebeding is overtreden niet uit het kortgedingvonnis te halen. Integendeel, volgens de voorzieningenrechter staat een dergelijk verwijt 'zeker niet vast'. De als productie 6 bij klaagschrift gevoegde brief van Accountants1 zou ten onrechte de indruk kunnen wekken dat Y H behulpzaam zou zijn geweest bij het vinden van een nieuwe accountant. Om deze onjuistheid te herstellen, heeft Y contact gezocht met Accountants1, welke op haar beurt de verklaring heeft rechtgezet. Zij verklaart nu juist dat Y geen enkele invloed heeft gehad op de keuze van de familie. Verwezen wordt naar de e-mails van 4 maart en 7 april 2011 van Accountants1. Ook verwijst Y naar de verklaring van de heer D en de heer en mevrouw H, waaruit de achtergrond van een en ander blijkt. Duidelijk is dat Y slechts afscheid kwam nemen, terwijl het bedrijf van de familie H al veel eerder bij het Accountantskantoor was vertrokken. Ook heeft de heer Y nooit de familie H vergezeld naar het kantoor van Accountants1, zoals door klagers wordt beweerd. Door alle uit de lucht gegrepen aantijgingen aan het adres van Y, ziet hij zich genoodzaakt om bij direct betrokkenen (die juist door klagers in de stukken worden genoemd) de werkelijke gang van zaken te verifiëren. Om een deugdelijke verdediging tegen de verwijten te voeren, kon Y dus niet anders dan met oud-cliënten contact opnemen of brieven van hen over te leggen, aangezien alleen zij over de werkelijke gang van zaken kunnen verklaren. Y heeft het recht zich tegen de ongefundeerde verwijten te verdedigen. Daarmee is geen sprake van overtreding van het concurrentie- en relatiebeding, zeker nu het niet om concurrerende werkzaamheden gaat. Dit is een recht dat een ieder toekomt en kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat van een klachtwaardig handelen sprake is. Overigens is de reden dat klanten B.V.3 verlaten gelegen in het handelen van klagers, zoals uit de verklaringen blijkt. Y heeft daar geen enkele rol in en er kan Y hierover niets worden verweten.

4.11.3 Uit de verhoren ter zitting van de Accountantskamer van de getuigen C en D en de verklaringen ter zitting van betrokkene zelf,  is aannemelijk geworden dat betrokkene, in strijd met het relatiebeding in artikel 4 lid 3 van de managementovereenkomst van 2 februari 2009 tussen B.V.4 en klaagster sub 2., heeft meegewerkt aan de overgang van een cliënt van klaagster sub 2. naar Accountants1. De mate waarin dit is geschied moet als gering worden aangemerkt, omdat die medewerking slechts bestond uit het op verzoek van (de die cliënt vertegenwoordigende) D per e-mail toezenden aan C (van  Accountants1) van gegevensbestanden inzake de desbetreffende cliënt over het jaar 2007 die zich bevonden op een USB-stick die weliswaar nog in het bezit van betrokkene was, maar die inmiddels toebehoorde aan klaagster sub 2. Deze USB-stick was ooit door D aan betrokkene overhandigd en (bij gelegenheid van een kennismakingsgesprek tussen die cliënt en Accountants1, waarbij betrokkene ook aanwezig was) heeft D  betrokkene verzocht de daarop aanwezige gegevens aan Accountants1 beschikbaar te stellen in verband met het door dat kantoor op te maken offerte voor de van klaagster sub 2. over te nemen accountantswerkzaamheden voor die cliënt.

Hoe gering deze overtreding van genoemd relatiebeding ook moge zijn, betrokkene is zodoende in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen niet geheel eerlijk en oprecht opgetreden. Aldus heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 sub a. van de VGC. In zoverre moet het achtste klachtonderdeel dan ook gegrond worden verklaard.

Voor zover betrokkene in dit klachtonderdeel meer of andere zaken zijn tegengeworpen, zijn deze door of namens klaagsters onvoldoende gesubstantieerd dan wel in het licht van voormeld verweer van betrokkene onvoldoende door klaagsters aannemelijk gemaakt. Dat betrokkene zich concreet zou hebben beziggehouden met voor klaagster sub 2. concurrerende activiteiten, is niet aangetoond noch anderszins aannemelijk geworden. Het achtste klachtonderdeel is daarom - mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen - voor het overige ongegrond.

4.12.1 Het negende klachtonderdeel, betrekking hebbende op handelingen van betrokkene met betrekking tot het computernetwerk van het accountantskantoor van klaagster sub 2., is door klaagsters  - onder meer en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Y heeft zich via een "achterdeur" toegang tot vertrouwelijke gegevens van het Accountantskantoor verschaft. De systeembeheerder heeft op de server van het Accountantskantoor achter een zogenaamde printeraccountant een inlogmogelijkheid ten behoeve van Y aangetroffen. Y heeft zich daarbij de volledige rechten toegeëigend om in het systeem te komen, en om in de boekhoudprogramma's te werken. Het betreft niet een oud achterdeurtje dat er altijd heeft gezeten, want het Accountantskantoor heeft na de overname in 2009 een nieuwe server en een nieuw boekhoudprogramma geïnstalleerd. Zonder medeweten van het Accountantskantoor, dan wel haar systeembeheerder, heeft Y zich dus stiekem de toegang tot die server verschaft door middel van een aparte toegang, naast de legale inlogmogelijkheid die alle medewerkers van het kantoor krijgen (om bijvoorbeeld van huis uit te werken). Daarnaast is gebleken dat Y ook nog via het XS4all-account ervoor zorgde dat hij nagenoeg alle e-mails van het Accountantskantoor bij hem thuis ontving. Hij liet namelijk kopieën van de e-mails zenden naar zijn thuisadres. Daarbij meende Y ook, nadat de managementovereenkomst met hem is opgezegd c.q. ontbonden, nog het wachtwoord voor de XS4all-account te moeten wijzigen zodat de daartoe gerechtigden zich geen toegang meer konden verschaffen.

4.12.2 Hiertegenover heeft betrokkene - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende gesteld.

Tot aan het beëindigen van de managementovereenkomst onderhield Y het computersysteem. Hiertoe had hij alle rechten tot het gehele systeem. Dit systeem was niet alleen van belang voor werknemers van B.V.3, doch ook voor klanten die via internet konden inloggen om hun boekhouding te verzorgen. Op 30 april 2010 kon Y plotseling niet meer inloggen. De oorzaak hiervan zou een storing in het systeem kunnen zijn. Omdat ook de klanten voor het teleboekhouden altijd moeten kunnen inloggen, was het van groot belang dat het probleem zo snel mogelijk opgelost zou worden. Daartoe ging Y, op zijn vrije dag, naar B.V.3 om het systeem weer in orde te maken. Hij heeft daarbij een extra inlogaccount aangemaakt, voor het geval zijn reguliere account weer niet meer zou werken. Op die manier kon hij toch inloggen en het systeem herstellen als dat nodig zou zijn. Tijdens dit proces is contact geweest met de leverancier om deze op de hoogte te stellen en te houden. Y merkt hierbij op dat hij de voor Y bestemde e-mails altijd al thuis kon uitlezen, daaraan is door Y niets veranderd. Het inloggen en de herstelwerkzaamheden komen dus voort uit een verantwoordelijkheidsgevoel en hadden niet tot doel de dagelijkse werkzaamheden van B.V.3 te frustreren, maar juist om deze soepel te laten verlopen. Let wel, de managementovereenkomst was toen nog niet beëindigd! Dit is uiteraard niet strijdig met de bij het accountantsberoep passende integriteit.

4.12.3 De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters, tegenover de hiervoor weergegeven weerspreking van betrokkene, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene onbevoegdelijk gebruik heeft gemaakt van zijn extra inlogaccount op het computersysteem van het accountantskantoor van klaagster sub 2, zeker niet ná beëindiging van de managementovereenkomst (op 4 mei 2010) en dat hem ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt kan treffen. Het negende klachtonderdeel moet daarom ook ongegrond worden verklaard.

4.13 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor bij de bespreking van het eerste, derde en achtste klachtonderdeel omschreven schendingen van de fundamentele beginselen “deskundigheid en zorgvuldigheid”, “geheimhouding” en “integriteit” als bedoeld in artikel A-100.4 (respectievelijk onder c., d. en a.) van de VGC, alsmede het gegeven dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.  De Accountantskamer acht - alles in aanmerking nemende - oplegging van de maatregel waarschuwing passend en geboden.

4.14 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.15 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht in de onderdelen 2, 4, 5, 6, 7 en 9 ongegrond;

·         verklaart de klacht in de onderdelen 1, 3 en 8 gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·         legt ter zake aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op;

·         verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.W. Akkerman, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klaagsters en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage, door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten.