ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0213 Accountantskamer Zwolle 11/952 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0213
Datum uitspraak: 09-12-2011
Datum publicatie: 09-12-2011
Zaaknummer(s): 11/952 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Elk jaar dat de accountant een jaarrekening voor zijn client samenstelt, rusten op hem (opnieuw) de verplichtingen voortvloeiende uit de NVCOS. Indien hij daarbij steeds weer dezelfde fout maakt, dan vangt de drie- en zesjarige verjaringstermijn na ommekomst c.q. bekendheid van/met elke fout voor die fout opnieuw aan. Voor zover al juist zou zijn dat de client in strijd met boek 2, titel 9 BW de opdracht heeft gegeven geen enkelvoudige jaarrekening op te stellen, dat had op de accountant de verplichting gelegen zijn client op diens wederrechtelijke gedrag te wijzen en hem te adviseren anders te handelen en dat schriftelijk vast te leggen. Op de accountant die de jaarrekening samenstelt ligt in bijzondere gevallen de verplichting om te beoordelen of een bepaalde handelsactiviteit van zijn client wel met BTW is belast. In casu mocht hij echter op een bij de client gehouden fiscaal onderzoek vertrouwen, waarbij geen opmerkingen waren gemaakt dat voor de betrokken handelsactiviteit ten onrechte BTW-plichtigheid was aangenomen

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 9 december 2011 in de zaak met nummer 11 / 952 Wtra AK van

1. X ,

wonende te [woonplaats],

en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

2. B.V.1 ,

3. B.V.2 ,

4. B.V.3 en

5. B.V.4 ,   

alle gevestigd te [plaats] en

vertegenwoordigd door X,

K L A G E R S ,

raadsman mr. D. van der Wal,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman mr. J.C.J. Wouters.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 9 mei 2011 ingekomen klaagschrift van 4 mei 2011;

-          de op 1 en 23 juni 2011 ingekomen brieven van de raadsman van klagers van 31 mei 2011 respectievelijk 21 juni 2011;

-          het op 11 juli 2011 ingekomen verweerschrift van 7 juli 2011, met bijlagen;

-          de op 15 september 2011 ingekomen brief van de raadsman van klagers van 14 september 2011, inhoudende een uitbreiding van de klacht, met bijlagen;

-          het op 7 oktober 2011 ingekomen nadere verweerschrift van 6 oktober 2011, met een bijlage.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 oktober 2011, waar aanwezig waren - aan de zijde van klagers - X (zijnde klager sub 1. en vertegenwoordiger van klagers sub 2. t/m 5.) tot bijstand vergezeld van de raadsman van klagers, mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, en - aan de zijde van betrokkene - drs. Y RA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. J.C.J. Wouters, advocaat te Amsterdam.

1.3 Op deze zitting hebben (de raadslieden van) partijen hun standpunten toegelicht (mr. Van der Wal aan de hand van overgelegde pleitnotities) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is een van de vijf aandeelhouders van N.V.1, welke vennootschap alle aandelen houdt van B.V.5 en B.V.6 De vennootschappen zijn gevestigd te [plaats]. Betrokkene is als openbaar accountant werkzaam bij B.V.5.

2.2 Klager sub 1. is houder van de aandelen van klaagster sub 5., die voor 100 % deelneemt in klaagster sub 2., die op haar beurt voor 100 % deelneemt in de klaagsters sub 3. en sub 4.

2.2 Bij brief van 20 augustus 1999 heeft A namens N.V.1, aan klaagster sub 4. een offerte uitgebracht inzake een systeem voor de verwerking en doorberekening van cadeaubonnen, ingenomen door (daaraan deelnemende) drogisterijen. Deze offerte is door klager sub 1. voor akkoord getekend.

2.3 B.V.5 heeft in de toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening bij de jaarrekening 2000 van klaagster sub 3., welke onderneming in 1999 is gestart met de activiteiten voor het cadeaubonnensysteem, opgenomen:

Netto-omzet

Onder netto-omzet wordt verstaan de opbrengst uit verkoop en levering van diensten onder aftrek van kortingen en bonussen en van over de omzet geheven belastingen.

2.4 Medio 2010 hebben klagers vastgesteld dat over de verwerking van cadeaubonnen geen BTW mocht worden berekend. In een brief van 18 mei 2010 aan N.V.1, B.V.5, B.V.6 en betrokkene heeft de raadsman van klagers er (onder meer) aandacht voor gevraagd dat voor de uitgifte van cadeaubonnen geen omzetbelasting is verschuldigd omdat deze zijn aan te merken als waardepapieren, terwijl betrokkene in 1999 heeft geadviseerd BTW te berekenen over de waarde van de cadeaubonnen.

2.5 Klager sub 1. heeft de Belastingdienst bij brief van 28 mei 2010 duidelijkheid gevraagd over de toepasbaarheid van de vrijstelling omzetbelasting ter zake van waardepapieren. In reactie hierop heeft de Belastingdienst bij brief van 11 juni 2010 geantwoord:

  De werkzaamheden van B.V.2. bestaan uit de uitgifte en verwerking van cadeaubonnen. De enige opdrachtgever is Retailgroep B.V. (...)

Tot en met maart 2010 heeft u uw werkzaamheden als belaste prestaties aangemerkt. Dit is niet overeenkomstig de regelgeving. De gevolgen zijn dat:

-          u ten onrechte melding hebt gemaakt van omzetbelasting op uw uitgaande facturen. De in rekening gebrachte omzetbelasting bent u echter wel verschuldigd op grond van artikel 37 Wet OB omdat de factuur heeft geleid tot aftrek van omzetbelasting bij uw afnemer.

-          U ten onrechte de aan u in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting hebt teruggevraagd en ontvangen. Dit leidt in principe tot naheffing over de afgelopen jaren voor zover een en ander niet is verjaard ( dus vanaf het jaar 2005). (’…)'

2.6 De jaarrekeningen voor de onder 2.2 vermelde groep werden verzorgd door B.V.5. Betrokkene heeft daarvoor met ingang van 2004 de beroepsmatige verantwoordelijkheid gedragen. Voor klaagster sub 5. maakte betrokkene een geconsolideerde en een enkelvoudige jaarrekening. Tot en met de jaarrekening 2006 maakte betrokkene ook voor klaagster sub 2. een geconsolideerde en een enkelvoudige jaarrekening. Daarna werden voor klaagster sub 2., evenals altijd al voor de klaagsters sub 3. en sub 4., door betrokkene slechts publicatieverslagen inzake de jaarrekeningen vervaardigd.

2.7 De jaarrekeningen 2008 zijn de laatste die door B.V.5 zijn verzorgd. In december 2009 is de relatie tussen klagers en N.V.1 door klager sub 1. beëindigd met ingang van 1 januari 2010.

2.8 Klagers zijn overgegaan naar een ander accountantskantoor. B van dat kantoor heeft per e-mailbericht van 19 mei 2010 aan drs. (…) van N.V.1 om gedetailleerde informatie gevraagd, betrekking hebbend op klaagsters sub 2. tot en met 5.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het oorspronkelijke klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven aanvulling en toelichting, de volgende verwijten.

a.       Betrokkene heeft, voor zover het gaat om de jaren 2007 en 2008, naast ook een enkelvoudige jaarrekening voor klaagster sub 5., alleen geconsolideerde jaarrekeningen opgeleverd en heeft verzuimd klagers er op te wijzen dat ook voor klaagsters sub 2. tot en met 4. een enkelvoudige jaarrekening opgeleverd moest worden overeenkomstig het gestelde in titel 9, boek 2 van het BW;

b.      Betrokkene heeft niet meegewerkt aan een adequate overdracht van dossiers aan de nieuwe accountant van klagers.

3.2 Blijkens de op 15 september 2011 ingekomen uitbreiding van de klacht, verwijten klagers betrokkene voorts nog het volgende.

c.       Betrokkene was in strijd met zijn professionaliteit en deskundigheid niet op de hoogte van het berekenen van de BTW over de kosten van de verwerking van cadeaubonnen, nu daarover ten onrechte BTW in rekening is gebracht, alsmede dat betrokkene deze fout gedurende lange tijd heeft herhaald en niet naar tevredenheid van klagers heeft gehandeld om tot een oplossing ter zake te komen.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak, ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Klachten te dier zake kunnen op de voet van de Wtra bij de Accountantskamer worden ingediend. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment  van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.3.1 Betrokkene heeft met betrekking tot het klachtonderdeel onder c. het volgende aangevoerd.

De eerste jaarrekening die betrokkene voor klager sub 3. heeft samengesteld, is de jaarrekening 2004. Dit is van belang, omdat klagers de stelling betrekken dat betrokkene bij de samenstelling van de jaarverslagen het netto resultaat bepaald heeft door de opbrengsten te verlagen met omzetbelasting, terwijl betrokkene had moeten weten dat er over de verkoop van cadeaubonnen geen omzetbelasting geheven had mogen worden. In dat verband stellen klagers dat betrokkene de betreffende zinsnede in de toelichting op de jaarrekeningen keer op keer in zijn jaarverslag herhaalde, "terwijl hij als een professioneel en deskundig accountant had moeten weten dat er geen omzetbelasting over cadeaubonnen mocht worden berekend. Dit wordt betrokkene verweten". Hieruit blijkt dat het verwijt dat betrokkene gemaakt wordt in verband met het ten onrechte in berekening brengen van BTW aan de afnemers van cadeaubonnen, niet een verkeerd advies van betrokkene op dit punt is, maar een verzuim om hierop te wijzen hij de samenstelling van de jaarrekeningen met ingang van het jaar 2004.

Na deze uiteenzetting voert betrokkene allereerst het verweer dat klagers op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wtra niet ontvankelijk zijn, omdat op 14 september 2011 een periode van zes jaar is verstreken sinds het moment van handelen of nalaten van betrokkene. Betrokkene had namelijk een doorlopende opdracht om met ingang van het jaar 2004 de jaarrekeningen van klager sub 3. op te stellen. Hij heeft dus bij de samenstelling van de jaarrekening 2004 voor het eerst, in de benadering van klagers een fout gemaakt, en heeft die fout herhaald in de opvolgende jaarrekeningen tot en met het boekjaar 2008. Dat was de laatste jaarrekening die betrokkene heeft samengesteld. Er is betrokkene geen jurisprudentie van de Accountantskamer en/of het College van Beroep voor het bedrijfsleven bekend omtrent de vraag wat rechtens is in geval van termijnoverschrijding, indien sprake is van een repeterende fout bij de controle, beoordeling of samenstelling van een jaarrekening, die telkenjare herhaald wordt. Betrokkene verdedigt dat hij na de jaarrekening 2004 niet telkens zelfstandige fouten gemaakt heeft. Voor de beoordeling van de termijn van artikel 22, eerste lid, van de Wtra is derhalve de beweerde fout met betrekking tot de jaarrekening 2004 van klager sub 3. beslissend.

4.3.2 Van de zijde van klagers is tegenover dit verweer gesteld dat voor het doen aanvangen van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22 lid 1 Wtra niet slechts vereist is het simpele constateren van handelen en/of nalaten van betrokkene, maar tevens (enig) besef van het tuchtrechtelijk verwijtbare ervan en dat, nu klagers er eerst begin 2010 van op de hoogte raakten dat N.V.1 een fout had begaan, genoemde driejaarstermijn eerst toen is gaan lopen.

4.3.3 De Accountantskamer overweegt ten aanzien van dit verweer dat hetgeen daartegen van de zijde van klagers is gesteld juist is en dat bovendien heeft te gelden dat, waar betrokkene elk jaar opnieuw producten als jaarrekeningen voor klaagsters opleverde, ook elk jaar - en in casu dus ook in de jaren 2008 en 2009, waarin hij de jaarrekeningen 2007 en 2008 voor klagers samenstelde - op grond van het bepaalde in NVCOS 4410 op hem de verplichting heeft gerust inlichtingen in te winnen en zijn cliënt te waarschuwen dat ten onrechte BTW werd berekend over de kosten van de verwerking van cadeaubonnen. Het ontvankelijkheidsverweer wordt daarom verworpen.

4.4 De Accountantskamer stelt met betrekking tot de verdere beoordeling voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5.1 Tegenover het klachtonderdeel a., inhoudende dat betrokkene wat betreft de jaren 2007 en 2008 voor klaagsters sub 2. tot en met 4. alleen geconsolideerde jaarrekeningen heeft opgeleverd en heeft verzuimd klagers erop te wijzen dat een (enkelvoudige) jaarrekening opgeleverd moest worden overeenkomstig het gestelde in titel 9, boek 2 van het BW, heeft betrokkene doen aanvoeren dat met ingang van de jaarrekening 2007 klager sub 1. (het kantoor van) betrokkene heeft geïnstrueerd om voortaan alleen nog voor klaagster sub 5. een geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening op te stellen. Deze instructie zou in 2007 zijn gegeven en blijken uit de opdrachtbevestiging 2007 van 5 november 2007. Klager sub 1., aldus betrokkene, wist ook dat de wet enkelvoudige jaarrekeningen vereiste van klaagsters sub 2. tot en met 4. en op betrokkene rustte geen enkele verplichting klagers erop te wijzen dat klaagsters sub 2. tot en met 4. over de boekjaren 2007 en 2008 enkelvoudige jaarrekeningen dienden op te stellen. Betrokkene heeft dienaangaande ter zitting verklaard dat hij destijds met klager sub 1. heeft besproken dat de wet ook voor klaagsters sub 2. tot en met 4. het maken van enkelvoudige jaarrekeningen vereist.

4.5.2 De Accountantskamer is met betrekking tot dit klachtonderdeel van oordeel dat betrokkene, indien het al de wens van zijn cliënt, in casu klager sub 1., was geen enkelvoudige jaarrekeningen voor klaagsters sub 2. tot en met 4. op te maken, in elk geval, en in achtnemende het in de Verordening Gedragscode voorgeschreven conceptueel raamwerk, schriftelijk had moeten vastleggen dat hij deze cliënt heeft geadviseerd toch de wet te volgen. Overigens heeft klager sub 1. de suggestie dat op zijn verzoek “contra legem” het maken van enkelvoudige jaarrekeningen voor klaagsters sub 2. tot en met 4. door betrokkene achterwege is gelaten, verre van zich geworpen. Betrokkene heeft het bestaan van zijn advies tegenover deze betwisting niet aannemelijk gemaakt, maar ook indien bedoeld verzoek van klager sub 1. wel zou zijn gedaan, had betrokkene dat dus schriftelijk moeten vastleggen. Het moet er thans dan ook voor worden gehouden dat betrokkene in strijd met de fundamentele beginselen ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en ‘professioneel gedrag’ geen enkelvoudige jaarrekeningen voor klaagsters sub 2. tot en met 4. heeft opgemaakt, althans heeft verzuimd klagers erop te wijzen dat enkelvoudige jaarrekeningen opgeleverd moesten worden overeenkomstig het gestelde in titel 9, boek 2 van het BW. Klachtonderdeel a. moet daarom gegrond worden verklaard.

4.6.1 Tegenover het verwijt in klachtonderdeel b., te weten dat betrokkene niet heeft meegewerkt aan een adequate overdracht van dossiers aan de nieuwe accountant van klagers, heeft betrokkene doen aanvoeren dat het te onbepaald is, dan wel onvoldoende is ingevuld om daartegen verweer te kunnen voeren.

4.6.2 De Accountantskamer is van oordeel dat klagers met slechts de mededelingen:

“Tot op heden zijn nog steeds niet alle stukken overgedragen. Daarnaast heeft betrokkene de eindbalans van 2008 en de beginbalans van 2009 nog steeds niet aangeleverd. Tevens klopten de eindbalansen niet aangezien de gegevens uit het maar voor een gedeelte bijgewerkte grootboek van 2009 niet met elkaar overeenstemden.”

dit klachtonderdeel inderdaad onvoldoende hebben gesubstantieerd. Bovendien heeft betrokkene gemotiveerd weersproken dat hij verplichtingen in het kader van de overdracht van de dossiers niet zou zijn nagekomen, terwijl klagers het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt. Klachtonderdeel b. moet daarom, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, ongegrond worden verklaard. 

4.7.1 Het verwijt in klachtonderdeel c., voor zover inhoudende dat betrokkene in strijd met het van hem te vergen professioneel gedrag en zijn deskundigheid niet op de hoogte was van het berekenen van de BTW over de kosten van de verwerking van cadeaubonnen, nu daarover ten onrechte BTW in rekening is gebracht, alsmede dat betrokkene deze fout gedurende lange tijd heeft herhaald, is namens betrokkene betwist. Daartoe is - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Klagers vermelden niet in hoeverre betrokkene bij de uitvoering van de jaarlijkse samenstellingsopdrachten de van toepassing zijnde regelgeving niet heeft nageleefd. Zij voldoen aldus niet aan hun stelplicht.

Het is voorts onjuist dat de BTW op advies van N.V.1, over de kosten voor verwerking van de verkochte en ingeleverde cadeaubonnen werd berekend. Er is niet een dergelijk advies van N.V.1 en het wordt door klagers ook niet geproduceerd. Bovendien ontbreken stellingen van klagers waarom nu juist betrokkene voor dat beweerdelijk foute advies verantwoordelijk zou zijn. Vast staat immers dat betrokkene zich slechts heeft bezig gehouden met de samenstelling van de jaarrekeningen. Omdat klagers het advies van N.V.1 niet produceren, is betrokkene op dit moment niet in staat om met betrekking tot dit advies, voor zover hij daarop aangesproken zou kunnen worden, ook het verweer te voeren dat de termijn van artikel 22, eerste lid, van de Wtra verstreken is.

Betrokkene is nooit belastingadviseur van klagers geweest, hij heeft ook nooit bij de uitvoering van zijn samenstellingswerkzaamheden belastingadviezen aan klagers gegeven. B.V.6 (een 100 % deelneming van N.V.1, waarin de belastingadviseurs samenwerken) was zelfs tot 2005 niet de belastingadviseur van klagers. Tot dat jaar hadden klagers het kantoor C & D als belastingadviseurs. Als er in de periode tot 2005 sprake geweest is van foute fiscale adviezen, is daarvoor binnen het verband van N.V.1 dus ook niemand verantwoordelijk.

Op 3 november 2006 heeft de Belastingdienst kantoor [plaats] een rapport uitgebracht inzake een ingesteld boekenonderzoek bij klagers sub 1. t/m 5. Bij dat boekenonderzoek is ook klager sub 3. betrokken. Uit het rapport ervan blijkt dat onderzoek is gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 t/m 31 december 2003, maar niet dat er enig bezwaar bij de Belastingdienst was tegen de wijze waarop klager sub 3. omging met de BTW over de cadeaubonnen. Dat betekent dat betrokkene, die uiteraard kennis droeg van het rapport van 3 november 2006, er vanaf dat moment in ieder geval van uit mocht gaan dat zijn mededeling in de jaarrekening dat onder netto omzet werd verstaan de opbrengst uit verkoop en levering van goederen en diensten onder aftrek van kortingen en bonussen en over de omzet geheven belastingen, volstrekt juist was.

Uit de brief van 11 juni 2010 van de Belastingdienst aan klager sub 3. over de toepasbaarheid van de vrijstelling omzetbelasting ter zake van waardepapieren, blijkt dat de Belastingdienst klager sub 3. met ingang van 1 april 2010 aanmerkt als vrijgestelde ondernemer. Met ingang van die datum mocht klager sub 3. geen omzetbelasting meer in rekening brengen en ook geen voorbelasting meer in aftrek brengen. De inspecteur zag af van naheffing van omzetbelasting, omdat hij het beroep op opgewekt vertrouwen honoreerde. Dat laatste dient natuurlijk ook voor betrokkene te gelden, met betrekking tot zijn toelichting in de jaarrekeningen vanaf 2005.

4.7.2 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel dat vast is komen te staan dat de advisering inzake het berekenen van de BTW over de kosten van de verwerking van cadeaubonnen (in 1999) niet door betrokkene is geschied. Weliswaar ligt het in bijzondere gevallen als het onderhavige wel voor de hand dat een accountant die de jaarrekening samenstelt zich afvraagt of de BTW-berekening al of niet terecht geschiedt, maar nu in het rapport van het in 2005 gehouden fiscaal onderzoek hierover geen op- of aanmerkingen werden gemaakt, mocht betrokkene erop vertrouwen dat die BTW-berekening terecht geschiedde. Ook de fiscus heeft in 2010 ten aanzien van klagers wegens opgewekt vertrouwen afgezien van naheffing van omzetbelasting. Daarom kan in casu het in het eerste deel van klachtonderdeel c. vervatte verwijt geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt opleveren.

4.7.3 Voor zover met onderdeel c. van de klacht wordt geklaagd over het nalaten door betrokkene om ‘naar tevredenheid van klagers te handelen om tot een oplossing ter zake te komen’ nadat medio 2010 was gebleken dat klaagster sub 3. jarenlang ten onrechte omzetbelasting in aftrek had gebracht, geldt dat klagers dat verwijt niet nader hebben gepreciseerd of van enige feitelijke grondslag voorzien. Gesteld noch gebleken is wat betrokkene zou hebben nagelaten. Wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag dient dit overgebleven deel van dit klachtonderdeel dan ook eveneens ongegrond te worden verklaard.

4.8 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor bij de bespreking van klachtonderdeel a. omschreven schendingen van de fundamentele beginselen “deskundigheid en zorgvuldigheid” en “professioneel gedrag” als bedoeld in artikel A-100.4 (respectievelijk onder c. en e.) van de VGC, alsmede het gegeven dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.  De Accountantskamer acht - alles in aanmerking nemende - oplegging van de maatregel waarschuwing passend en geboden.

4.9 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.10 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

-          verklaart de klacht in de onderdelen b. en c. ongegrond;

-          verklaart de klacht in onderdeel a. gegrond in voege als hiervoor omschreven;

-          legt ter zake aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op;

-          verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. A.D.R.M. Boumans, rechterlijke leden, S.J.L. Graafsma RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                              

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klagers en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage, door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten.