ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0210 Accountantskamer Zwolle 11/754 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0210
Datum uitspraak: 05-12-2011
Datum publicatie: 06-12-2011
Zaaknummer(s): 11/754 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Betrokkene is de accountant van klaagster die in de vorm van een eenmanszaak een onderneming drijft en waarin haar echtgenoot meewerkt. Nadat klaagster en haar echtgenoot uiteengaan, laat betrokkene ten onrechte na het conceptueel raamwerk toe te passen waarvoor wel aanleiding was, waardoor het fundamentele beginsel van professioneel gedrag is geschonden. Betrokkene verricht vervolgens ook administratieve werkzaamheden voor de door echtgenoot gestarte onderneming in welke bedrijfsvoering ook voorraad van de onderneming van klaagster werd betrokken. Betrokkene negeert verzoeken van klaagster om te wachten met het samenstellen van de jaarrekening 2008 en deelt vervolgens de informatie daaruit met de echtgenoot, zulks ten behoeve van de echtscheidingsprocedure waarin klaagster en de echtgenoot waren verwikkeld. Betrokkene zend zonder de van klaagster gevraagde toestemming af te wachten de jaarrekening en de aangifte IB naar de belastingdienst. Met die handelwijze heeft betrokkene gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van objectiviteit, van deskundigheid en zorgvuldigheid, van geheimhouding en van professioneel gedrag. Volgt de maatregel van berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 5 december 2011 in de zaak met nummer 11/754 Wtra AK van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-     het op 13 april 2011 ingekomen klaagschrift van 12 april 2011 met bijlagen;

-     de op 17 mei 2011 ingekomen toelichting op het klaagschrift van klaagster met bijlagen;

-     de op 21 september 2011 ingekomen brief van klaagster van 20 september 2011 met bijlagen;

-     het op 22 september 2011 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 21 september 2011 met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 3 oktober 2011 waar zijn verschenen klaagster en betrokkene.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (beiden aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klaagster heeft onder de naam “(…), exclusief wonen” in [plaats] een eenmanszaak gedreven in een bedrijfsruimte die zij huurde van haar toenmalige echtgenoot, de heer A (hierna: A), met wie zij buiten gemeenschap van goederen was gehuwd. A werkte mee in deze onderneming en beschikte ter zake over een volledige volmacht.

2.2 Betrokkene heeft als openbaar accountant vanaf de start van klaagsters onderneming in 2000 administratieve werkzaamheden verricht, waaronder het samenstellen van de jaar-rekening van haar eenmanszaak en het opstellen van aangiften voor haar en A.

2.3 In het late voorjaar van 2008 is de relatie tussen A en klaagster verstoord geraakt. A heeft zich in dat kader op 2 juni 2008 op het standpunt gesteld dat hij van klaagster de onderneming wil overnemen. Klaagster is elders gaan wonen en heeft vanaf begin juni 2008 zich niet of nauwelijks met de onderneming beziggehouden. In het najaar van 2008 heeft zij de financiële administratie weer ter hand genomen. A heeft vanaf juni 2008 de onderneming voor rekening en risico van klaagster voortgezet.

2.4 Klaagster en A hebben betrokkene verzocht om een balans van de eenmanszaak op te stellen per 31 augustus 2008, welke balans zou dienen bij de onderhandelingen van klaagster en A over een eventuele overname van de onderneming. Op hun verzoek heeft betrokkene voorts een vermogensopstelling gemaakt. Betrokkene is bij die tot en met april 2009 gevoerde besprekingen tussen klaagster en A betrokken geweest.

2.5 Het UWV heeft in verband met een voorgenomen terugvordering van klaagster van een eerder ontvangen uitkering aan klaagster op of omstreeks 28 november 2007 gevraagd een zogenaamd inkomensformulier in te vullen op basis waarvan het UWV zou kunnen besluiten om klaagster een langere betalingstermijn dan twaalf maanden te gunnen. Dit formulier is op of omstreeks 24 juli 2008 deels ingevuld naar het UWV teruggezonden.

2.6 Betrokkene heeft bij brief van 17 juli 2008 aan de afdeling invordering van het UWV de jaarrekening 2006 van klaagsters onderneming en de aangifte IB 2006 van klaagster toegezonden onder mededeling ‘Wij spraken verder af dat u zorgdraagt dat deze stukken op de juiste afdeling komen voor de verdere afhandeling van het bezwaar.’.

2.7 De door klaagster aan A verleende volmacht als bedoeld in overweging 2.1 is per 30 maart 2009 ingetrokken. Het huwelijk tussen A en klaagster is per 23 maart 2010 geëindigd.

2.8 Per e-mailbericht van 8 september 2009, met ‘jaaropgave 2008’ als onderwerp, heeft klaagster betrokkene verzocht om ‘te wachten met het indienen van 2008 i.v.m. correcties’. Betrokkene heeft vervolgens geantwoord dat hij allereerst nog bezig is met het afwerken van de IB 2007, dat het jaarrapport 2007 klaar is maar dat hij haar aangifte IB 2007 niet kan afwerken omdat hij haar privé-map 2007 mist. Betrokkene heeft daarna per brief van 14 september 2009 aan klaagster een kopie toegezonden van de door hem ingediende aangifte inkomstenbelasting/ premieheffing 2007 en daarbij aan klaagster een akkoordverklaring voorgelegd, met het verzoek deze ondertekend terug te zenden. In deze verklaring is opgenomen dat klaagster akkoord is met de inhoud van het fiscaal rapport 2007 c.q. de aangifte inkomstenbelasting 2007 en dat zij betrokkene toestemming geeft om het op basis van dit jaarrapport c.q. deze aangifte opgestelde elektronisch aangiftebestand aan de belastingdienst toe te sturen. Klaagster heeft deze verklaring niet ondertekend en niet aan betrokkene teruggezonden. Per brief van 29 oktober 2009 heeft klaagster betrokkene erop gewezen dat hij zonder overleg tot indiening van de belastingaangifte 2007 is overgegaan en heeft zij hem verzocht de aangifte te corrigeren.

2.9 Per e-mailbericht van 19 november 2009 heeft betrokkene aan klaagster verzocht om nog even te mogen beschikken over de mappen 2008 om het hele jaar 2008 af te kunnen werken. Klaagster heeft dit verzoek genegeerd.

2.10 De door klaagster gedreven onderneming is per 1 januari 2010 opgeheven. Klaagster is per 14 september 2010 in staat van faillissement verklaard.

2.11 Per 1 januari 2010 is A een onderneming gestart, soortgelijk aan die gedreven door klaagster, waarvoor betrokkene thans administratieve diensten verleent.

2.12 Per e-mailbericht van 29 januari 2010 heeft klaagster tegenover betrokkene haar teleurstelling uitgesproken over het feit dat betrokkene haars inziens zich afzijdig houdt van “het fraudeleus handelen” van A, dat zij door A én betrokkene bijna twee jaar ‘in het ootje is genomen’, dat zij meent dat betrokkene zich niet correct jegens haar heeft opgesteld, daarbij verwijzend naar betrokkenes geheimhoudingsplicht tegenover “A en derden” en dat zij om die reden haar financiële verplichtingen tegenover betrokkene niet meer kan of wil nakomen.

2.13 Per 5 juli 2010 heeft betrokkene een accountantsrapport opgesteld aangaande het boekjaar 2008 van de onderneming “(…)”, in welk rapport betrokkene ingaat op de verschillen met de door B RA van  B.V.1  te [plaats] in opdracht van klaagster samengestelde jaarrekening 2008 d.d. 12 juni 2010. Van het rapport van betrokkene maakt deel uit de jaarrekening 2008 met bijlagen.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door haar gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkene heeft zijn verplichtingen betreffende klaagster tegenover het UWV verzaakt;

b.         betrokkene heeft zonder instemming van klaagster een aangifte inkomstenbelasting 2007 ingediend, die incompleet bleek en die hij ondanks specifiek verzoek heeft nagelaten te corrigeren;

c.         betrokkene weigert ten onrechte de privéordner 2007 terug te geven;

d.         betrokkene heeft zonder instemming van klaagster de jaarrekening 2007 betreffende haar eenmanszaak bij de belastingdienst ingediend, waarbij betrokkene onduidelijk heeft gelaten of hij de door klaagster verlangde correcties heeft aangebracht en zo ja, welke;

e.         betrokkene heeft de boekhouding van haar eenmanszaak vervalst door deze zodanig te veranderen dat er kastekorten blijken te zijn ontstaan;

f.          betrokkene heeft zich in de echtscheiding van klaagster partijdig opgesteld, zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en nagelaten de tussen klaagster en haar ex-echtgenoot gemaakte afspraken aangaande de overname van de eenmanszaak op schrift te stellen;

g.         betrokkene heeft zonder instemming van klaagster en zonder te beschikken over alle gegevens een onjuiste jaarrekening 2008 samengesteld betreffende de eenmanszaak van klaagster;

h.         betrokkene heeft ten onrechte informatie betreffende klaagster en haar eenmanszaak verstrekt aan een derde.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 1 januari 2007, aan de sinds die datum vigerende VGC en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Wat betreft onderdeel a. van de klacht geldt het volgende.

Klaagster heeft aangevoerd dat conform daartoe verleende en geaccepteerde opdracht op betrokkene de verplichting rustte om het UWV volledig en tijdig te informeren via het in overweging bedoelde 2.5 bedoelde inkomensformulier en voorts dat betrokkene heeft nagelaten haar tijdig te informeren over de beslissing van het UWV op haar bezwaar zodat de vordering van het UWV direct opeisbaar is geworden. Betrokkene heeft daartegen aangevoerd dat de door klaagster verstrekte machtiging slechts zag op het aan het UWV toezenden van de jaarrekening 2006 en de aangifte IB 2006, dat het formulier door klaagster zelf is ingevuld en is teruggezonden en dat hij op geen enkele wijze kennis heeft gekregen van een beslissing op bezwaar van het UWV, zodat hem geen schending van een informatieverplichting kan worden verweten. Tegenover deze gemotiveerde betwisting en bij het uitblijven van stukken waaruit de juistheid van de door klaagster gemaakte verwijten, is naar het oordeel van de Accountantskamer hetgeen klaagster aan dit klachtonderdeel ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende aannemelijk geworden.

Dit onderdeel van de klacht faalt dan ook.

4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel c. is de Accountantskamer, gelet op wat klaagster en betrokkene over en weer hebben aangevoerd, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene nog de door klaagster geduide privéordner 2007 onder zich heeft, zodat het verwijt over het ten onrechte niet teruggeven van die ordner, ongegrond is.

4.6 Aangaande de onderdelen b. en d. van de klacht kan het volgende worden vastgesteld.

4.6.1 Voor zover klaagster aan betrokkene verwijt dat de door hem samengestelde jaarrekening 2007 en/of de door hem ingediende aangifte inkomstenbelasting 2007 feitelijk onjuist is geweest, faalt de klacht. Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, die evenmin anderszins aannemelijk zijn geworden, waaruit kan volgen dat het verwijt in zoverre grond heeft.

4.6.2 Voor zover klaagster er over klaagt dat betrokkene zonder haar instemming is overgegaan tot indiening van de jaarrekening 2007 en de aangifte inkomstenbelasting 2007 bij de belastingdienst is dat gegrond. Daartoe dient het volgende.

4.6.3 Ten tijde van de indiening van die stukken op 14 september 2009 was, naar betrokkene wist, de verstandhouding tussen klaagster en A al geëscaleerd, terwijl betrokkene voor de inhoud van de jaarrekening en de aangifte zich (groten)deels had gebaseerd op van A verkregen informatie en gegevens. Er was dan ook voor betrokkene alle aanleiding om, alvorens tot indiening van die door hem opgestelde stukken over te gaan, van klaagster haar standpunt dienaangaande te vernemen. Betrokkene heeft de noodzaak daartoe wel onderkend door klaagster de in overweging 2.8 bedoelde akkoordverklaring toe te zenden met verzoek deze aan hem retourneren. Betrokkene heeft echter niet duidelijk kunnen maken waarom hij de reactie van klaagster niet heeft afgewacht, maar tegelijkertijd met het toezenden van die akkoordverklaring aan klaagster de stukken naar de belastingdienst heeft gezonden.

4.6.4 De omstandigheid dat de termijn voor het tijdig indienen van de aangifte binnen enkele dagen zou verstrijken, zoals betrokkene aanvoert, rechtvaardigt die handelwijze niet. Betrokkene heeft zijn feitelijke handelwijze immers niet aan klaagster duidelijk gemaakt en haar in plaats daarvan voorgewend dat pas tot toezending naar de belastingdienst zou worden overgegaan indien zij met een en ander akkoord zou zijn gegaan. Daarbij komt dat de Accountantskamer niet vermag in te zien dat betrokkene de belastingdienst én klaagster niet duidelijk had kunnen maken dat de aangifte enkel pro forma zou worden ingediend.

4.6.5 Betrokkene heeft met het voorgaande dan ook gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. van de VGC en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC.

4.7 Wat betreft onderdeel e. van de klacht geldt het volgende.

Uit de door klaagster gegeven toelichting blijkt dat zij met dit deel van haar klacht doelt op de gebleken fysieke kastekorten over 2008, door haar gemeld aan betrokkene in 2009. Echter, vast is komen te staan dat betrokkene geen enkele bemoeienis had met de (fysieke) kas of met kastellingen dan wel de kasadministratie. Tegen die achtergrond is niet duidelijk geworden welk verwijt betrokkene kan worden gemaakt van de omstandigheid dat de feitelijke stand van de kas in 2008 niet aansluit bij de dienaangaande bijgehouden administratie.

Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

4.8 Met betrekking tot onderdeel f. van de klacht geldt het volgende.

4.8.1 Ingevolge de artikelen A-100.2, A-100.4, B1-200.1, B1-200.2 en B1-200.3 van de VGC neemt een registeraccountant de fundamentele beginselen, integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag in acht, signaleert hij bedreigingen voor een goede naleving daarvan en treft hij zonodig waarborgen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau.

4.8.2 De Accountantskamer stelt vast dat uit niets blijkt dat betrokkene toepassing heeft gegeven aan voormeld conceptueel raamwerk. Uit niets blijkt immers dat betrokkene zich enige bedreiging heeft gerealiseerd voor zijn naleving van de fundamentele beginselen, zulks verband houdende met het tussen klaagster en A ontstane en zich gaandeweg verdiepende geschil, laat staan dat hij daartegen passende waarborgen heeft getroffen en hij een en ander heeft gedocumenteerd zoals toegelicht in artikel A-100.19 van de VGC. Betrokkene heeft daardoor het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. van de VGC verontachtzaamd. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond.

4.8.3 Voor zover klaagster haar verwijt van partijdigheid en belangenverstrengeling, aldus stellend naar de Accountantskamer begrijpt dat betrokkene het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft geschonden, stoelt op het nalaten van betrokkene van het opstellen van besprekingsverslagen en van een intentie-overeenkomst tussen klaagster en A, is dat ongegrond. Gelet op wat klaagster en betrokkene over en weer hebben aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat dienaangaande op betrokkene verplichtingen zijn komen te rusten.

4.8.4 Vast staat echter dat betrokkene administratieve diensten is gaan verlenen aan A die per 1 januari 2010 een onderneming is gestart, soortgelijk aan die voorheen gedreven door klaagster. Daarbij is ter zitting gebleken dat A in zijn bedrijfsvoering ook voorraad heeft betrokken van klaagsters onderneming, daar waar betrokkene zich tot april 2009 uitvoerig heeft beziggehouden met de (uiteindelijk mislukte) besprekingen tussen klaagster en A om tot een overname te komen van de door klaagster gedreven onderneming. Uit niets blijkt dat betrokkene tegen de achtergrond van die ontwikkelingen zich op enig moment de vraag heeft gesteld of hij nog wel de zakelijke relatie met klaagster kon continueren dan wel de zakelijke relatie met A kon aangaan. Daartoe was naar het oordeel van de Accountantskamer aanleiding omdat er zich evident de situatie voordeed dat betrokkenes objectiviteit jegens klaagster onder druk kwam te staan, althans daartoe een dreiging was ontstaan.

4.8.5 Gelet op wat hiervoor in overweging 4.8.4 is overwogen en op hetgeen in hierna in de overwegingen 4.9 en 4.10 wordt overwogen, is daardoor naar het oordeel van de Accountantskamer voldoende aannemelijk geworden dat de belangentegenstelling tussen klaagster en A het zakelijk oordeel van betrokkene heeft aangetast. Dit levert een schending op van het fundamentele beginsel van objectiviteit als bedoeld in artikel A-100.4 sub b. van de VGC en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-120 van de VGC. Ook in zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond.

4.9 Omtrent onderdeel g. van de klacht overweegt de Accountantskamer als volgt.

4.9.1 Voor zover klaagster aan betrokkene verwijt dat de door hem samengestelde jaarrekening 2008 feitelijk onjuist is geweest, faalt de klacht. Klaagster heeft immers geen feiten of omstandigheden gesteld, die evenmin anderszins aannemelijk zijn geworden, waaruit kan volgen dat het verwijt in zoverre grond heeft.

4.9.2 Vast staat dat klaagster aan betrokkene per e-mailbericht van 8 september 2009 heeft gevraagd te wachten met het verder afwerken van het boekjaar 2008 ‘in verband met correcties’ en dat klaagster daarna een verzoek van betrokkene om inzage in nadere gegevens aangaande 2008 heeft genegeerd. Tegen die achtergrond is het onjuist om zonder overleg en instemming van klaagster (en op initiatief van A, naar de Accountantskamer begrijpt) de samenstelling van de jaarrekening over 2008 af te ronden en aan dat concept zonder meer vast te houden, ook nadat klaagster via een andere accountant een jaarrekening 2008 heeft doen samenstellen. De omstandigheid dat bij die laatste jaarrekening door betrokkene kanttekeningen waren te plaatsen, doet daaraan niets af. Die handelwijze is in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. en sub e. van de VGC en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130 en A-150 van de VGC. Dit onderdeel van de klacht is in zoverre gegrond.

4.10 Wat betreft onderdeel h. van de klacht geldt het volgende.

4.10.1 Ingevolge artikel A-100.4 sub d. (en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-140) van de VGC mag een accountant informatie die hem ter kennis is gekomen in het kader van zijn beroepsmatig en zakelijk handelen, onder meer als accountant van (de onderneming van) klaagster in beginsel niet met een derde delen. Deze plicht blijft ook na het beëindigen van de verbintenis met de opdrachtgever op de accountant rusten, zo is in artikel A-140.6 van de VGC bepaald.

4.10.2 Vast staat dat de onderneming ‘(…)’ de eenmanszaak van klaagster betrof en dat deze onderneming voor haar rekening en risico werd gedreven. Voorts staat vast dat klaagster buiten gemeenschap van goederen met A was gehuwd, waarover gesteld noch gebleken is dat betrokkene daarvan niet op de hoogte was. Tevens staat vast dat betrokkene medio 2008 kennis kreeg van het stranden van het huwelijk van klaagster en A en van hun feitelijk uiteengaan. Betrokkene heeft voorts niet weersproken dat klaagster per 30 maart 2009 de aan A verleende volmacht heeft ingetrokken, zodat A haar (onderneming) niet meer rechtsgeldig kon binden. Betrokkene heeft evenmin weersproken dat klaagster hem per e-mailbericht van 20 januari 2010 uitdrukkelijk heeft gewezen op zijn geheimhoudingsplicht en hem niet (meer) toestond gegevens over haar (onderneming) met A te delen.

4.10.3 Anders dan betrokkene betoogt, had A dan ook in ieder geval vanaf 20 januari 2010 als een derde in de zin van artikel A-100.4 sub d. van de VGC te gelden. De omstandigheid dat de onderneming van klaagster vanaf medio 2008 voornamelijk door A is gedreven, creëert geenszins een niet te beperken bevoegdheid voor betrokkene om zich omtrent klaagsters onderneming met A te blijven verstaan. Voormeld intrekken van de aan A verleende volmacht maakte daar juist een einde aan. Dat betrokkene, zoals hij ter zitting uiteen heeft gezet, A behulpzaam wilde zijn bij diens verplichting om tegenover klaagster verantwoording af te leggen, ontheft hem evenmin van zijn geheimhoudingsplicht.

4.10.4 Gelet op voormelde feitelijkheden en de op betrokkene betreffende klaagster rustende geheimhoudingsplicht, die zwaar op hem behoort te drukken, is de Accountantskamer dan ook van oordeel dat betrokkene zich had dienen te onthouden van het op verzoek van en in samenwerking met A per 5 juli 2010 opstellen van het in overweging 2.13 bedoelde accountantsrapport (mede) op basis van de door klaagster aan betrokkene verschafte gegevens en het vervolgens aan A afgeven van dat rapport. Dit geldt te meer waar uit de door betrokkene overgelegde stukken blijkt dat hij tot zijn rapport is gekomen om A te voorzien van argumenten in de tussen deze en klaagster aanhangige echtscheidingsprocedure, in het bijzonder betreffende de in opdracht van klaagster door B.V.1 samengestelde jaarrekening 2008. Betrokkene heeft daardoor zijn geheimhoudingsplicht geschonden en het bepaalde in artikel A-140.1 lid a. sub 1. van de VGC niet in acht genomen.

4.10.5 Gezien het vorenstaande is klachtonderdeel h. gegrond.

4.11 De klacht dient - wat betreft de onderdelen b., d., f., g. en h. - dan ook (deels) gegrond te worden verklaard.

4.12 Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene op meerdere momenten onvoldoende adequaat heeft gehandeld en gedurende langere tijd onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klaagster. Daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, van geheimhouding en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder b. tot en met e. (en nader omschreven in de hoofdstukken A-120, A-130, A-140 en A-150) van de VGC. Anderzijds is meegewogen dat aannemelijk is dat bij betrokkene goede bedoelingen hebben voorgezeten en dat hij werkelijk meende te handelen in het belang van klaagster zoals hij dat ervoer.

4.13 De AFM en de voorzitter van het NIVRA dienen ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zodra deze uitspraak onherroepelijk is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register bedoeld in artikel 11, eerste lid Wta respectievelijk artikel 55, eerste lid Wet RA wordt opgenomen.

4.14 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

1.      verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor weergegeven;

2.   verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

3.   legt ter zake de maatregel op van berisping;

4.   verstaat dat de AFM en de voorzitter van het NIVRA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, bedoeld in artikel 11, eerste lid Wta respectievelijk artikel 55, eerste lid Wet RA.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en J. Maan AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2011 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkene dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.