ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0205 Accountantskamer Zwolle 11/1702 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0205
Datum uitspraak: 21-10-2011
Datum publicatie: 24-10-2011
Zaaknummer(s): 11/1702 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie:   Niet nakomen van PE-verplichtingen door een accountant-administratieconsulent. Waarschuwing en geldboete.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

v an 21 oktober 2011 in de zaak met nummer 11/1702 Wtra AK van

de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouwen: mrs. M.L. Batting en A.C. Palmboom,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van het op 15 augustus 2011 ingekomen klaagschrift van 12 augustus 2011, met bijlagen. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 16 september 2011, op welke zitting aan de zijde van klager aanwezig waren: diens raadsvrouwen mr. M.L. Batting en mr. A.C. Palmboom, beiden advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA,  en betrokkene in persoon.

1.3 Klager en betrokkene hebben op de zitting hun standpunten toegelicht respectievelijk doen toelichten en geantwoord respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent te [plaats].

2.2 Op 19 april 2011 heeft een toetsing plaatsgevonden van de accountantspraktijk van betrokkene. Bij brief van 22 juni 2011 heeft de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) betrokkene een negatief eindoordeel toegezonden. In de brief bij het eindoordeel heeft de Raad onder meer opgemerkt dat bij de toetsing is gebleken dat betrokkene in de jaren 2007 tot en met 2009 niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen inzake permanente educatie (PE) en medegedeeld dat de bevindingen daaromtrent ter beoordeling aan de Accountantskamer zullen worden voorgelegd.

3. De klacht

3.1 De klacht omvat drie onderdelen, te weten dat betrokkene:

- niet heeft voldaan aan de verplichting in een periode van drie kalenderjaren minimaal 120 PE-punten te behalen;  

- niet heeft voldaan aan de verplichting in elk kalenderjaar minimaal 20 PE-punten te behalen en voorts

- de in deze periode verplicht gestelde cursussen VGC en ‘Wta’ niet heeft gevolgd,

daarmee in strijd handelend met artikel 3, eerste lid, respectievelijk artikel 6, eerste lid van de Nadere voorschriften permanente educatie (AA’s) (hierna: NVPE).

3.2 Betrokkene heeft zich volgens klager aldus niet gehouden aan het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC).

4. Beoordeling

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten op 19 april 2011 is vastgesteld bij de toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene en dat dit daarom onder meer moet worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere accountant-administratieconsulent geldende deel A en het voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende deel B1 daarvan.

4.2 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Met betrekking tot hetgeen betrokkene in de klachtonderdelen wordt verweten, overweegt de Accountantskamer het volgende.

Het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid is neergelegd in artikel A-100.4, onder c, en hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. De accountant-administratieconsulent handelt bij het verlenen van een professionele dienst zorgvuldig en in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van permanente educatie; op grond van deze bepaling zijn de NVPE uitgevaardigd. In artikel 3, eerste lid NVPE is bepaald dat de accountant-administratieconsulent minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald. Hoe de periode van drie jaren wordt berekend, is niet aan de betrokken accountant-administratieconsulent (en/of de NOvAA) om te bepalen, maar volgt uit de datum van inwerkingtreding van de NVPE. In casu dient derhalve te worden uitgegaan van de periode van 2007 tot en met 2009, zoals ook uiteengezet in de toelichting op artikel 3 van de NVPE. De uitzondering van het tweede lid van artikel 3 van de NVPE is in dit geval niet van toepassing.

PE-punten kunnen worden behaald met gestructureerde vormen van educatie, waarvan in artikel 4 NVPE een opsomming wordt gegeven. In de toelichting bij dat artikel 4 staat uitdrukkelijk vermeld dat ongestructureerde vormen van educatie die voortvloeien uit het fungeren als accountant en uit de zelfwerkzaamheid van de individuele accountant-administratieconsulent niet als permanente educatie in de zin van de NVPE worden beschouwd. Op grond van artikel 6, eerste lid NVPE kan het bestuur een minimaal te behalen aantal PE-punten voor een bepaald kennisgebied of onderwerp vaststellen. Onbetwist is gebleven dat in de periode 2007-2009 een verplichting was vastgesteld tot het volgen van de cursussen VGC en Wta. Artikel 7, eerste lid NVPE tenslotte verplicht de accountant-administratieconsulent tot het voeren van een registratie van de door hem behaalde PE-punten ter voldoening aan de verplichting van artikel 3 NVPE.

4.4 Bij de toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene op 19 april 2011 is voldoende vast komen te staan dat betrokkene in de periode van 2007 tot en met 2009 10 PE-punten heeft behaald.

4.5 Betrokkene heeft de bevindingen inzake zijn tekort aan PE-punten, en daarnaast het niet volgen van de verplicht gestelde cursussen, niet betwist. Betrokkene heeft ter zitting te kennen gegeven en nader uiteengezet dat het niet volgen van cursussen met name is veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden.

4.6 Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene in de periode 2007-2009 meer dan 10 PE-punten als bedoeld in artikel 3, eerste lid NVPE heeft behaald. Betrokkene heeft aldus zowel over de driejaarscyclus 2007-2009 als over de jaren 2007, 2008 en 2009 niet voldaan aan het bepaalde in artikel A-130.7 juncto artikel 3, eerste lid NVPE, te weten het behalen van minimaal 120 PE-punten per drie aaneengesloten kalenderjaren, respectievelijk 20 PE-punten per kalenderjaar. Evenmin heeft betrokkene de voor 2007 verplicht gestelde cursussen gevolgd. Hij heeft daarmee tevens in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als neergelegd in de artikelen A-130.1 en volgende van de VGC. Gelet op het voorgaande staat vast dat betrokkene nalatig is geweest, zulks in strijd met het bepaalde krachtens de Wet AA. De klacht moet daarom in alle onderdelen gegrond worden verklaard.

4.7 Bij de beslissing tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de fout van betrokkene. Een van de essentiële vereisten voor een goede beroepsuitoefening is het voortdurend op peil houden van de deskundigheid. Betrokkene heeft door 110 PE-punten te weinig te behalen aan dit vereiste slechts voor een gering deel voldaan. Het vastgestelde verzuim duidt op onvoldoende besef van het belang dat het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft voor een adequate beroepsuitoefening van elke accountant en voor het publieke vertrouwen in een goede uitoefening van het accountantsberoep. Redenen om betrokkene dit verzuim niet aan te rekenen, zijn niet gebleken.

4.8 Alles in aanmerking nemende acht de Accountantskamer oplegging van de maatregelen waarschuwing en geldboete passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van betrokkene aanleiding gezien om, in afwijking van wat zij in andere klachtzaken heeft geoordeeld waarbij zoveel PE-punten niet zijn behaald, een waarschuwing in plaats van een berisping op te leggen. Bij de beslissing tot het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, deswege studiekosten – het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen – hebben moeten maken en dat zulks ten onrechte bij betrokkene niet het geval is. Het verschil in positie van betrokkene ten opzichte van zijn bedoelde collega-accountants schat de Accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, op € 50,- per niet behaald PE-punt.

Betrokkene wordt erop gewezen dat bij niet tijdige betaling van de opgelegde geldboete de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van (tijdelijke) doorhaling moet worden opgelegd.

4.9 Zodra deze uitspraak onherroepelijk is geworden en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot ten uitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM en de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto artikel 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregelen in het register worden opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.10 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·         legt ter zake aan betrokkene op:

-          een waarschuwing,

en

-          een geldboete van € 5.500,-- (vijfenvijftighonderd euro) , welke boete binnen een maand na het door de voorzitter van de Accountantskamer uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op rekeningnummer 56.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ’s-Gravenhage, onder vermelding van het zaaksnummer 11/1702 Wtra AK.

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NOvAA, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregelen in het register voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. A.D.R.M. Boumans, (rechterlijke leden), drs. R.G. Bosman RA en A.M.H. Homminga AA, (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of  betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.