ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0199 Accountantskamer Zwolle 11/547 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0199
Datum uitspraak: 07-10-2011
Datum publicatie: 11-10-2011
Zaaknummer(s): 11/547 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Intern stelsel van kwaliteitsbeheersing onvoldoende.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

v an 7 oktober 2011 in de zaak met nummer 11/547 Wtra AK van

de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mrs. M.L. Batting en R.L. Herregodts,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van het op 17 maart 2011 ingekomen klaagschrift van 15 maart 2011, met bijlagen, de per fax en per gewone post binnengekomen brief van betrokkene van 31 mei 2011 en de brief namens klager van 7 juni 2011. Van betrokkene is geen verweerschrift ontvangen.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 10 juni 2011, op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - mrs. R.L. Herregodts en M.L. Batting, advocaten te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA, en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van A, accountant-administratieconsulent, wonende te [plaats].

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht en doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer. De raadsvrouw van klager heeft daarbij een pleitnota overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent te [plaats].

2.2.1 Op 26 oktober 2006 heeft een reguliere toetsing van zijn accountantspraktijk plaatsgevonden. De Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) is op 26 januari 2007 op basis van de bevindingen van het toetsingsteam tot een negatief eindoordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene gekomen.

2.2.2 De Raad heeft per brief van 20 juni 2007 het van betrokkene ontvangen verbeterplan goedgekeurd en betrokkene een termijn van twee jaar vanaf verzending van het eindoordeel gegeven waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk diende te worden aangepast aan de normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (VPPT). De Raad heeft daarbij te kennen gegeven dat na afloop van deze termijn een hertoetsing van de accountantspraktijk zou plaatsvinden.

2.3 Op 3 februari 2010 heeft een hertoetsing van de accountantspraktijk van betrokkene plaatsgevonden. De toetsers hebben drie samenstellingsopdrachten en één beoordelings-opdracht in de toetsing betrokken.

2.4 De Raad heeft het toetsingsdossier van de hertoetsing bij brief van 23 februari 2010 aan betrokkene gezonden. In de brief heeft de Raad betrokkene laten weten dat, indien deze zich niet met het toetsingsverslag kon verenigen, hij binnen drie weken na dagtekening van de brief een schriftelijke reactie op het toetsingsverslag kon geven. Dit laatste heeft betrokkene per brief van 3 mei 2010 gedaan en daarop hebben de toetsers in een brief van 10 mei 2010 gereageerd.

2.5 De Raad heeft bij brief van 23 juni 2010 zijn eindoordeel van dezelfde datum (dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen) naar betrokkene gezonden. Met dit negatieve eindoordeel werd het voorstel van de toetsers gevolgd, waarmee sprake was van een tweede negatief eindoordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing in de accountantspraktijk van betrokkene. De Raad kondigde in dit eindoordeel aan zijn bevindingen in de vorm van een klacht ter kennis van de tuchtrechter te zullen brengen.

2.6 Betrokkene heeft per brief van 31 december 2010 de Raad laten weten dat zijn accountantspraktijk was overgedragen aan 1 Accountants en Belastingadviseurs, met het verzoek om die reden de beslissing tot het starten van een tuchtprocedure tegen hem te heroverwegen. De Raad heeft betrokkene per brief van 10 maart 2011 medegedeeld in die praktijkoverdracht geen aanleiding te zien zijn laatstgenoemde beslissing te heroverwegen.

3. De klacht

3.1 De klacht is gebaseerd op de constatering van de toetsers dat sprake is van ernstige tekortkomingen in het stelsel van kwaliteitsbeheersing dat de accountantspraktijk van betrokkene hanteert en dat betrokkene zich aldus niet heeft gehouden aan het fundamentele beginsel “professioneel gedrag” als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en in hoofdstuk A-150 van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC).

3.2 De klacht omvat drie onderdelen, te weten:

-          wat betreft de acceptatie en continuering van opdrachten is zowel bij de reguliere toetsing als bij de hertoetsing geconstateerd:

o       dat geen beoordeling heeft plaatsgevonden of bestaande opdrachten kunnen worden gecontinueerd, althans dat dit niet blijkt uit de getoetste dossiers en

o       dat niet in alle dossiers een opdrachtbevestiging aanwezig was, terwijl de voorwaarden van de opdracht en de verantwoordelijkheden van de accountant ook overigens niet duidelijk waren;

o       dat, waar wel een opdrachtbevestiging in het dossier was opgenomen, deze niet altijd volledig was;

waarmee betrokkene in strijd heeft gehandeld met het bepaalde onder 10 en 11 van de NVCOS 2400 en onder 7, 8 en 10 van de NVCOS 4410;

-          wat betreft de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden vertoonden de getoetste dossiers van betrokkene ernstige gebreken, waarbij het ging om onvolledigheden van zodanig ernstige aard, dat geen duidelijk beeld kon worden verkregen van de uitgevoerde werkzaamheden, de wijze waarop die werkzaamheden zijn uitgevoerd en welke overwegingen daaraan ten grondslag hebben gelegen, waarmee betrokkene in strijd heeft gehandeld met het bepaalde onder 17 van de NVCOS 2400 en onder 10 van de NVCOS 4410;

-          wat betreft de rapportering ontbrak in elk van de drie getoetste dossiers onder “overige gegevens” een toelichting waarom een verklaring uit hoofde van een wettelijke verplichting ontbreekt, zulks in strijd met de vereisten omtrent rapportering in NVCOS 4410 en artikel 2:392, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.  

4. Beoordeling

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten op 3 februari 2010 is vastgesteld bij de hertoetsing van de accountantspraktijk van betrokkene en dat dit daarom moet worden getoetst aan onder meer de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere accountant-administratieconsulent geldende deel A en het voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende deel B1 daarvan.

4.2 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 In zijn brief van 3 mei 2010 aan de Raad heeft betrokkene gereageerd op het verslag van de hertoetsing. Hij heeft in die brief de bevindingen van de toetsers niet wezenlijk weersproken. Ook overigens heeft betrokkene de aan de klacht ten grondslag gelegde feiten niet betwist.

4.4.1 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer het volgende.

Hoofdstuk B1-210 van de VGC stelt regels met het oog op het voorkomen van bedreigingen voor de integriteit of het professioneel gedrag. Die bedreigingen kunnen bestaan uit het uitvoeren van activiteiten die de accountant in relatie kunnen brengen met "discutabele aangelegenheden", waaronder bijvoorbeeld onwettige activiteiten, zo blijkt uit de artikelen B1-210.1 en B1-210.2 van de VGC. In dat kader dient de openbaar accountant, vóór het aanvaarden van een cliënt en vóór het aanvaarden van een opdracht, na te gaan of dit mogelijk leidt tot een dergelijke bedreiging, zo volgt uit de artikelen B1-210.1 tot en met B1-210.7 van VGC. Bij een doorlopende opdracht dient de openbaar accountant op grond van artikel B1-210.6 van VGC periodiek te (her)beoordelen of de relatie kan worden voortgezet. De Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten AA’s (hierna: NVAKaav) vormen een uitwerking van de vereisten van de VGC en vinden hun basis in de artikelen B1-291.2 en B1-291.3 van de VGC. In artikel 11, eerste lid, van de NVAKaav is het vereiste neergelegd dat het accountantskantoor zijn bedrijfsvoering ter zake van aan assurance verwante opdrachten zodanig inricht, dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. In artikel 13, eerste lid, van de NVAKaav is daarnaast het vereiste neergelegd dat het accountantskantoor ervoor zorgt dat, alvorens een aan assurance verwante opdracht wordt aanvaard of gecontinueerd, onderzoek wordt gedaan naar de integriteit van de cliënt. Op grond van artikel 14 van de NVAKaav dient de accountant continu na te gaan of hij zijn opdracht nog wel (al dan niet in gewijzigde vorm) kan voortzetten. Ook in de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS), standaard 4410 voor de samenstellingsopdracht, zijn regels neergelegd omtrent de vastlegging van de opdrachtvoorwaarden. Op grond van artikel 7 van NVCOS 4410 dient de accountant zich ervan te overtuigen dat er tussen de opdrachtgever en hem overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht. Ingevolge artikel 8 van NVCOS 4410 kan de opdrachtbevestiging daartoe een nuttig hulpmiddel zijn. Een andere wijze van vastlegging is evenwel ook denkbaar. Daarmee wordt beoogd misverstanden te voorkomen over de doelstelling en de reikwijdte van de opdracht, de aard van de verantwoordelijkheid van de accountant en de wijze van rapportering. Op grond van artikel 10 van de NVCOS 4410 is vereist dat de accountant de aangelegenheden vastlegt die van belang zijn om te kunnen aantonen dat de opdracht is verricht in overeenstemming met deze standaard en de voorwaarden van de opdracht. Daaronder valt ook het vastleggen van de afweging of de opdracht kan worden geaccepteerd of gecontinueerd. Ten slotte wordt in Leidraad 11 betreffende de kwaliteitsbeheersing binnen het accountantskantoor een kader geschetst voor de maatregelen die ten behoeve van de kwaliteitsbeheersing binnen een accountantspraktijk kunnen worden genomen.

4.4.2 Bij de eerste reguliere toetsing hebben de toetsers geconstateerd dat geen beoordeling heeft plaatsgevonden of de opdracht kon worden aangenomen of gecontinueerd, althans dat dit niet is vastgelegd in de dossiers. In het verbeterplan heeft betrokkene te kennen gegeven dat deze beoordeling plaatsvindt, maar in het vervolg ook in het dossier zal worden vastgelegd. Bij de hertoetsing hebben de toetsers wat betreft de acceptatie en continuering van opdrachten echter opnieuw geconstateerd dat geen beoordeling heeft plaatsgevonden of bestaande opdrachten kunnen worden gecontinueerd, althans dat dit niet blijkt uit de vier getoetste dossiers, waarvan er één goed is voor een declaratieomvang die 15% van de totale omzet van de accountantspraktijk van betrokkene beslaat.

De toetsers hebben geconstateerd dat in twee van de getoetste dossiers geen opdrachtbevestiging aanwezig was, terwijl uit die dossiers ook overigens niet bleek dat de voorwaarden van de opdracht en de verantwoordelijkheden van de accountant helder waren.

Waar wel een opdrachtbevestiging in het dossier was opgenomen, was deze niet altijd volledig: in een van de getoetste dossiers bleken het gebruik en het verspreidingsgebied van de op te stellen financiële overzichten en de verantwoordelijkheid van de accountant niet uit de opdrachtbevestiging.

Betrokkene heeft weliswaar gesteld wel degelijk te beoordelen of opdrachten gecontinueerd kunnen worden en dat dit alleen onvoldoende tot uiting komt in de dossiers, maar deze - overigens niet gemotiveerde - stelling van betrokkene kan niet afdoen aan de geconstateerde verzuimen in dezen, die in strijd zijn met onder meer het bepaalde onder 10 en 11 van de NVCOS 2400 en onder 7, 8 en 10 van de NVCOS 4410. Het eerste klachtonderdeel is mitsdien gegrond te achten.

4.5.1 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer het volgende.

Wat betreft assuranceopdrachten is in artikel 53, eerste lid, van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten AA’s (hierna: NVAKass) het vereiste neergelegd dat de accountantspraktijk zijn bedrijfsvoering zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. In dat licht moet artikel 6, onder a en b van de NVAKass worden gelezen, dat vereist dat de accountantspraktijk beschikt over een - schriftelijk vastgelegd - stelsel van kwaliteitsbeheersing dat procedures, beschrijvingen en standaarden bevat voor de uitvoering van assurance-opdrachten en dossieropbouw. Onder 17 van NVCOS 2400 wordt voorgeschreven dat de accountant de werkzaamheden vastlegt die belangrijk zijn voor het geven van inzicht in de onderbouwing van de beoordelingsverklaring. Deze vastlegging dient op zodanige wijze te gebeuren dat kan worden vastgesteld dat de opdracht is verricht in overeenstemming met het bepaalde in deze NVCOS. In dat kader is relevant dat het gestelde onder 8 van deze NVCOS vereist dat de accountant op grond van de geldende normen bepaalt welke werkzaamheden hij voor de beoordelingsopdracht dient uit te voeren. Voor aan assurance verwante opdrachten geldt dat ingevolge artikel 8, eerste lid, van de NVAKaav de accountantspraktijk ervoor zorgt dat de documentatie ter zake van de door de accountantspraktijk uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten gedurende zeven jaar systematisch en vertrouwelijk wordt bewaard. Ingevolge artikel 10 van de NVAKaav beheerst de accountantspraktijk de kwaliteit van de door het kantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten. Artikel 11, eerste lid, van NVAKaav bepaalt dat de accountantspraktijk zijn bedrijfsvoering ter zake van aan assurance verwante opdrachten zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. De wijze waarop de accountant hieraan uitvoering dient te geven is nader uitgewerkt in de NVCOS standaard 4410. Deze standaard is van toepassing op de onderhavige getoetste dossiers betreffende de samenstellingsopdrachten. Daarin is onder meer aangeduid op welke wijze de accountant de werkzaamheden dient uit te voeren en op welke wijze hij deze werkzaamheden dient te documenteren. Meer in het bijzonder gaat het hier om het bepaalde onder 10 tot en met 16A van deze standaard. In het onderhavige geval is vooral van belang het gestelde onder 10 van NVCOS 4410, waarin is bepaald dat de accountant de aangelegenheden dient vast te leggen die van belang zijn om aan te kunnen tonen dat de opdracht is verricht in overeenstemming met deze standaard en de voorwaarden van de opdracht. Onder 11 tot en met 16A van deze standaard is vervolgens uitgewerkt welke verschillende werkzaamheden de accountant in ieder geval moet verrichten in het kader van de uitvoering van aan assurance verwante opdrachten. Voorts is van belang Leidraad 11, waarin een kader wordt geschetst voor de maatregelen die in het kader van de kwaliteitsbeheersing binnen een accountantspraktijk kunnen worden getroffen. Daaruit volgt - en deze norm is tevens een weergave van wat in deze heeft te gelden krachtens het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid - dat in het dossier in ieder geval de informatie moet zijn opgenomen die een andere accountant, die geen ervaring heeft met de desbetreffende opdracht, een indruk geeft van de uitgevoerde werkzaamheden en van de basis van de genomen beslissingen.

4.5.2 De toetsers hebben gebreken geconstateerd in de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden van betrokkene. Bij de eerste, reguliere toetsing hebben zij geconstateerd dat sprake was van tekortkomingen in de uitvoering en documentatie in de dossiers. Deze tekortkomingen waren hoofdzakelijk gelegen in onvoldoende vastleggingen en onvolledige aantekeningen. Betrokkene heeft in zijn verbeterplan te kennen gegeven dat hij deze tekortkomingen zou aanpakken. De toetsers hebben echter vastgesteld dat betrokkene een "globaal" werkprogramma hanteert, dat voor de beoordelingsopdracht niet

anders was dan voor samenstellingsopdrachten. De toetsers hebben in alle getoetste dossiers geconstateerd dat in de werkprogramma's niet of onvoldoende duidelijk is welke werkzaamheden zijn verricht. Ook hebben de toetsers geconstateerd dat in het permanent dossier bedrijfsbeschrijvingen ontbreken. Daarnaast hebben zij erop gewezen dat in enkele dossiers de cijferbeoordelingen ontbreken. In een bepaald dossier hebben de toetsers opgemerkt dat niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen, zoals huurverplichtingen, niet zijn opgenomen in het rapport en het dossier. Het huurpand van de betreffende onderneming is eigendom van een groepsmaatschappij, aldus de toetsers, maar hiervan ontbreekt een overeenkomst. Hier hebben de toetsers ook opgemerkt dat een aantal personeelsleden ontbreekt. De toetsers hebben met betrekking tot twee dossiers tevens opgemerkt dat niet is gebleken dat aandacht is geschonken aan gebeurtenissen die plaatsvonden in de periode tussen de balansdatum en de datum van afgifte van de verklaring. Ten slotte hebben de toetsers in twee dossiers geconstateerd dat niet duidelijk is hoe de specificaties uit het dossier aansluiten op de jaarrekening.

4.5.3 Betrokkene heeft in de bespreking van de uitkomsten van de hertoetsing te kennen gegeven dat hij opdrachten op correcte wijze uitvoert, maar dat de werkzaamheden in de dossiers nog onvoldoende worden vastgelegd. Hij heeft gesteld elektronische dossiers te willen gaan hanteren. Voorts heeft betrokkene verklaard vanaf het boekjaar 2009 geen beoordelingsopdrachten meer te zullen uitvoeren. In zijn reactie van 3 mei 2010 op het toetsingsverslag heeft betrokkene gesteld dat een aantal documenten die niet in de dossiers zaten, zich wel in elektronische dossiers bevonden en dat dit door de toetsers zou zijn miskend. In hun brief van 10 mei 2010 hebben de toetsers echter laten weten dat uit de elektronische bescheiden evenmin was af te leiden dat de noodzakelijke werkzaamheden (volledig) waren uitgevoerd.

4.5.4 Het dossier is van cruciaal belang om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden zijn verricht en wel in overeenstemming met de voor de afgifte van een samenstellingsverklaring en beoordelingsverklaring geldende vereisten. Als leidraad voor de informatie die in ieder geval in de dossiers dient te worden opgenomen, geldt dat de dossiers overdraagbaar dienen te zijn aan een opvolgende accountant. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De toetsers hebben geconstateerd dat de getoetste dossiers van betrokkene ernstige gebreken vertoonden. Het ging daarbij om onvolledigheden die van een zodanig ernstige aard waren, dat geen helder beeld kon worden verkregen van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd. Evenmin is duidelijk geworden hoe deze werkzaamheden zijn uitgevoerd en welke overwegingen daaraan ten grondslag hebben gelegen. Betrokkene heeft dan ook in strijd gehandeld met de toepasselijke voorschriften, met name het bepaalde onder 17 van de NVCOS 2400 en onder 10 van de NVCOS 4410. Het tweede klachtonderdeel moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.6 Het derde klachtonderdeel moet echter ongegrond worden verklaard, nu de toetsers in de toetsingsformulieren aangaande de betreffende drie dossiers (telkens bij randnummer 392) hebben opgemerkt “Geen overige gegevens, maar is geen BV” of “Er is vermeld dat een kleine vennootschap niet onderworpen is aan accountantscontrole”. Bij die stand van zaken is de Accountantskamer van oordeel dat in deze dossiers geen sprake was van een tuchtrechtelijk verwijtbaar gebrek aan een toelichting op het ontbreken van een verklaring uit hoofde van een wettelijke verplichting.

4.7 Op grond van het hiervoor onder 4.4.1 tot en met 4.5.4 overwogene moet worden geconcludeerd dat betrokkene, gezien de hiervoor vastgestelde omissies, niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de VPPT juncto hoofdstuk B-1.291 VGC juncto de aangehaalde bepalingen van de NVAKaav en NVAKass, zijnde een schending van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 VGC, en/of gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 VGC juncto de aangehaalde onderdelen van de NVCOS.

4.8 De Accountantskamer is van oordeel dat het niet naleven van voormelde verordeningen en nadere voorschriften, gelet op het maatschappelijk belang dat met naleving is gemoeid, ernstige overtredingen van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en/of professioneel gedrag oplevert. Die verordeningen en voorschriften beogen immers de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten te bewaken en zij zijn door betrokkene met hardnekkigheid overtreden, terwijl de toetsingen hebben uitgewezen dat de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening duidelijk onder de maat was. Voorts heeft betrokkene bij zijn beroepsuitoefening zich niet gehouden aan het conceptueel raamwerk, als is voorgeschreven in de artikelen A-100.5 e.v. en B1-210.1 e.v.

4.9 Betrokkene moet worden aangerekend dat hij bij de hertoetsing zijn stelsel van kwaliteitsbeheersing nog steeds niet op orde had en in dat verband niet heeft voldaan aan de vereisten inzake de acceptatie en continuering van opdrachten en inzake de uitvoering en documentatie van zijn werkzaamheden, terwijl daarvoor sedert de eerste toetsing ruim drie jaren en drie maanden lang de gelegenheid had bestaan. Nu betrokkene heeft getoond zich ervan bewust te zijn dat hij fouten heeft gemaakt en daaraan een zodanige gevolgtrekking heeft verbonden dat hij zelf niet meer voor een kantoororganisatie verantwoordelijk is, is de Accountantskamer van oordeel dat in dit geval met een berisping van betrokkene kan worden volstaan.

4.10 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;
  • legt ter zake aan betrokkene de maatregel van berisping op;
  • verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.A. Maan, (rechterlijke leden), S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA, (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2011.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of  betrokkene dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.