ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0198 Accountantskamer Zwolle 11/557 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0198
Datum uitspraak: 07-10-2011
Datum publicatie: 11-10-2011
Zaaknummer(s): 11/557 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Intern stelsel van kwaliteitsbeheersing onvoldoende. Overtreding van de PE-verplichting.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

v an 7 oktober 2011 in de zaak met nummer 11/557 Wtra AK van

de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mrs. M.L. Batting en R.L. Herregodts,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van:

-          het op 18 maart 2011 ingekomen klaagschrift van 17 maart 2011, met bijlagen, en

-          het op 6 april 2011 ingekomen verweerschrift van 5 april 2011, met bijlagen.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 10 juni 2011, op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - mrs. R.L. Herregodts en M.L. Batting, advocaten te ’s-Gravenhage, en de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA, en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van A RA, registeraccountant te [plaats].

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht en doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer. De raadsvrouw van klager (mr. Herregodts) heeft daarbij een pleitnota overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent te [plaats].

2.2 Op 15 september 2006 heeft de eerste, reguliere, toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene (Accountantskantoor 1) plaatsgevonden. Op 26 oktober 2006 is de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) tot een negatief eindoordeel gekomen op basis van de uitkomsten van de resultaten van de toetsing van 15 september 2006. De Raad was daartoe gekomen op basis van de conclusie van de toetsers dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldeed aan de vereisten die daar aan gesteld worden. In de begeleidende brief bij het eindoordeel heeft de Raad betrokkene gewezen op diens verplichting binnen zes weken na dagtekening van de brief een verbeterplan ter goedkeuring voor te leggen.

2.3 Bij brief van 8 december 2006 heeft betrokkene de Raad verzocht hem tot 15 januari 2007 een uitstel te verlenen voor het indienen van het verbeterplan. De Raad heeft dit uitstel verleend bij brief van 13 december 2006. Bij brief van 15 januari 2007 heeft betrokkene de Raad verzocht hem opnieuw uitstel te verlenen voor het indienen van het verbeterplan. Bij brief van 17 januari 2007 heeft de Raad betrokkene tot 31 januari 2007 in de gelegenheid gesteld een verbeterplan in te dienen. Na het uitblijven van een reactie heeft de Raad betrokkene bij brief van 5 februari 2007 (nogmaals) gewezen op de verplichting een verbeterplan in te dienen. Daarop heeft betrokkene bij brief van 9 februari 2007 een verbeterplan aan de Raad gezonden. Bij brief van 8 maart 2007 heeft de Raad aangegeven van oordeel te zijn dat het verbeterplan op enkele punten onvolledig is. Hierop heeft betrokkene zijn verbeterplan aangevuld bij brief van 2 juli 2007 en bij brief van 13 september 2007 heeft de Raad het (aangepaste) verbeterplan goedgekeurd.

2.4 Bij brief van 24 januari 2008 heeft de Raad betrokkene geïnformeerd dat in 2008 de hertoetsing van zijn praktijk zou plaatsvinden. Bij brief van 15 februari 2008 heeft betrokkene de Raad verzocht de hertoetsing uit te stellen tot 2009 of 2010 omdat zijn verbeterplan op 13 februari 2007 was goedgekeurd en hij het voornemen had eerst in 2008 en 2009 het verbeterplan uit te voeren. Bij brief van 4 april 2008 heeft de Raad op dit verzoek gereageerd en uitgelegd dat, zoals aangegeven in het eindoordeel, de termijn van twee jaar voor verbetering niet aanvangt op het moment dat het verbeterplan wordt goedgekeurd, maar op het moment dat het eerste, negatieve eindoordeel is gegeven. De Raad heeft evenwel beslist uitstel te verlenen voor de periode van een jaar en te kennen gegeven dat de praktijk van betrokkene in 2009 aan hertoetsing zal worden onderworpen.

2.5 Bij brief van 19 december 2008 is betrokkene medegedeeld dat de hertoetsing zal plaatsvinden op 6 april 2009. Bij brief van 9 maart 2009 heeft betrokkene bij de Raad verzocht de hertoetsing uit te stellen tot 2010 omdat, als gevolg van personele wijzigingen, het verbeterplan niet helemaal was uitgevoerd. Dit verzoek heeft de Raad bij brief van 20 maart 2009 afgewezen, omdat bij hoge uitzondering reeds uitstel was verleend in 2008 en het argument dat betrokkene aan zijn verzoek ten grondslag legde onvoldoende was om nog een uitstel te verlenen. Bij e-mail van 24 maart 2009 heeft de heer A namens betrokkene verzocht om uitstel van de hertoetsing. De heer A heeft benadrukt welke impact het vertrek van een eerste assistent heeft op een klein accountantskantoor. Bij brief van 6 april 2009 heeft de Raad betrokkene medegedeeld bij hoge uitzondering de hertoetsing voor de laatste maal te verplaatsen naar december 2009 en bij brief van 29 mei 2009 heeft de Raad betrokkene geïnformeerd dat de hertoetsing op 7 december 2009 zou plaatsvinden.

2.6 Op 7 december 2009 heeft de hertoetsing van de praktijk van betrokkene plaatsgevonden. Bij brief van 16 december 2009 heeft de Raad betrokkene het toetsingsverslag van de hertoetsing doen toekomen.

2.7 Bij brief van 28 december 2009 heeft betrokkene op dit toetsingsverslag gereageerd. Hij heeft te kennen gegeven dat hij door omstandigheden, in het bijzonder door het grote verloop in personele bezetting, veel van zijn aandacht heeft moeten besteden aan het behoud van klanten, zulks - tot zijn spijt - ten koste van de aandacht die hij heeft kunnen besteden aan de kantoororganisatie en de vaktechnische uitvoering van opdrachten. Betrokkene heeft echter gesteld op zeer korte termijn hierin een aanzienlijke verbetering te zullen aanbrengen en een externe deskundige, 2, te hebben ingeschakeld om hem daarin te begeleiden, hetgeen er reeds toe zou hebben geleid dat een aantal tekortkomingen zich niet meer voordeed. Hij verzocht de Raad hem de gelegenheid te bieden die verbeteringen voort te zetten en stelde dat de tijdens de hertoetsing geconstateerde tekortkomingen zich in het voorjaar van 2010 niet meer zouden voordoen.

2.8 Bij brief van 3 maart 2010 heeft de Raad betrokkene het eindoordeel van de hertoetsing toegezonden. In het eindoordeel heeft de Raad te kennen gegeven de brief van 28 december 2009 aldus te begrijpen dat betrokkene zich in de constateringen van de toetsers kan vinden. Voorts heeft de Raad beslist dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

3. De klacht

3.1 De klacht is gebaseerd op het gegeven dat de toetsers hebben geconstateerd dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan enige fundamentele beginselen van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC), te weten “deskundigheid en zorgvuldigheid” als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en in hoofdstuk A-130 van de VGC en “professioneel gedrag” als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en in hoofdstuk A-150 van de VGC.

3.2 De klacht omvat twee onderdelen, te weten:

-          betrokkene heeft door over het jaar 2007 niet het vereiste aantal PE-punten te behalen gehandeld in strijd met zijn verplichtingen in het kader van het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en hoofdstuk A-130 van de VGC, zoals nader uitgewerkt in de NVPE,

en

-          betrokkene heeft - door tekortkomingen in de acceptatie en continuering van opdrachten, in de documentatie van werkzaamheden en in de rapportering - niet voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de VPPT, zijnde een schending van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 VGC.

4. Beoordeling

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten op 7 december 2009 is vastgesteld bij de hertoetsing van de accountantspraktijk van betrokkene en dat dit daarom onder meer moet worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere accountant-administratieconsulent geldende deel A en het voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende deel B1 daarvan.

4.2 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3.1 Met betrekking tot hetgeen betrokkene in het eerste klachtonderdeel wordt verweten, te weten het niet voldoen aan de verplichting tot permanente educatie (PE), overweegt de Accountantskamer dat de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid zijn neergelegd in artikel A-100.4, onder c., en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is onder meer bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van (onder meer) permanente educatie. Daaraan is gevolg gegeven met de vaststelling van de Nadere Voorschriften Permanente Educatie (NVPE). Daarin staan de vereisten aangaande de permanente educatie die de accountant-administratieconsulent dient te volgen om zijn vakkennis op peil te houden. In artikel 3, eerste lid, van de NVPE is bepaald dat de accountant minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald. Aan dit laatste is door betrokkene over het jaar 2007 niet voldaan, omdat hij over dat jaar slechts 8 PE-punten heeft behaald.

4.3.2 Uit het voorgaande volgt dat betrokkene onverkort gehouden was - en nog steeds is - te voldoen aan de verplichting van permanente educatie en dat hij, door niet aan die verplichting te voldoen, het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft geschonden. Het eerste klachtonderdeel moet daarom gegrond worden verklaard.

4.4.1 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel, te weten dat betrokkene niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (VPPT), overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4.2 Hoofdstuk B1-210 van de VGC stelt regels met het oog op het voorkomen van bedreigingen voor de integriteit of het professioneel gedrag. Die bedreigingen kunnen bestaan uit het uitvoeren van activiteiten die de accountant in relatie kunnen brengen met "discutabele aangelegenheden", waaronder bijvoorbeeld onwettige activiteiten, zo blijkt uit de artikelen B1-210.1 en B1-210.2 van de VGC. In dat kader dient de openbaar accountant, vóór het aanvaarden van een cliënt en vóór het aanvaarden van een opdracht, na te gaan of dit mogelijk leidt tot een dergelijke bedreiging, zo volgt uit de artikelen B1-210.1 tot en met B1-210.7 van VGC. Bij een doorlopende opdracht dient de openbaar accountant op grond van artikel B1-210.6 van VGC periodiek te (her)beoordelen of de relatie kan worden voortgezet. De Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (hierna: NVAKaav) vormen een uitwerking van de vereisten van de VGC en vinden hun basis in de artikelen B1-291.2 en B1-291.3 van de VGC. In artikel 11, eerste lid, van de NVAKaav is het vereiste neergelegd dat het accountantskantoor zijn bedrijfsvoering ter zake van aan assurance verwante opdrachten zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. In artikel 13, eerste lid, van de NVAKaav is daarnaast het vereiste neergelegd dat het accountantskantoor ervoor zorgt dat, alvorens een aan assurance verwante opdracht wordt aanvaard of gecontinueerd, onderzoek wordt gedaan naar de integriteit van de cliënt. Op grond van artikel 14 van de NVAKaav dient de accountant continu na te gaan of hij zijn opdracht nog wel (al dan niet in gewijzigde vorm) kan voortzetten. Ook in de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS), standaard 4410 voor de samenstellingsopdracht, zijn regels neergelegd omtrent de vastlegging van de opdrachtvoorwaarden. Op grond van het bepaalde onder 7 van NVCOS 4410 dient de accountant zich ervan te overtuigen dat er tussen de opdrachtgever en hem overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht. Ingevolge het gestelde onder 8 van NVCOS 4410 kan de opdrachtbevestiging daartoe een nuttig hulpmiddel zijn. Een andere wijze van vastlegging is evenwel ook denkbaar. Daarmee wordt beoogd misverstanden te voorkomen over de doelstelling en de reikwijdte van de opdracht, de aard van de verantwoordelijkheid van de accountant en de wijze van rapportering. Op grond van het bepaalde onder 10 van de NVCOS 4410 is vereist dat de accountant de aangelegenheden vastlegt die van belang zijn om te kunnen aantonen dat de opdracht is verricht in overeenstemming met deze standaard en de voorwaarden van de opdracht. Daaronder valt ook het vastleggen van de afweging of de opdracht kan worden geaccepteerd of gecontinueerd. Ten slotte wordt in Leidraad 11 betreffende de kwaliteitsbeheersing binnen het accountantskantoor een kader geschetst voor de maatregelen die ten behoeve van de kwaliteitsbeheersing binnen een accountantspraktijk kunnen worden genomen.

4.4.3 De toetsers hebben tijdens de eerste, reguliere, toetsing tekortkomingen geconstateerd in de acceptatie en continuering van opdrachten en daarbij onder meer gewezen op het ontbreken van opdrachtbevestigingen, algemene voorwaarden en beoordelingen of een opdracht gecontinueerd kan worden.

In zijn verbeterplan heeft betrokkene gesteld voor nieuwe relaties gebruik te zullen maken van opdrachtbevestigingen, alsmede de algemene voorwaarden van de NOvAA te zullen hanteren. Voorts zou door middel van de checklist opdrachtcontinuatie worden beoordeeld of een opdracht gecontinueerd kan worden. Ten slotte zou met de cliënt worden beoordeeld of deze controleplichtig is en zou deze beoordeling in het dossier worden opgenomen.

Bij de hertoetsing hebben de toetsers in de getoetste dossiers echter geen opdrachtbevestigingen aangetroffen. Ook overigens blijkt volgens de toetsers niet uit de dossiers of de voorwaarden van de opdrachten en de verantwoordelijkheden van de betrokken accountant-administratieconsulent duidelijk waren voor de cliënt. Voorts hebben de toetsers erop gewezen dat in vier getoetste dossiers geen algemene voorwaarden worden gehanteerd. Daarnaast blijkt uit die vier dossiers niet of er een beoordeling plaatsvindt of een opdracht gecontinueerd kan worden.

Betrokkene heeft in de bespreking van de uitkomsten van de hertoetsing erkend dat de voorgenomen verbeteringen op het gebied van de acceptatie en continuering van opdrachten nog niet zijn doorgevoerd.

4.4.4 De toetsers hebben aldus bij de hertoetsing geconstateerd dat, zowel wat betreft de acceptatie en continuering van opdrachten als de vastlegging van de opdrachtvoorwaarden, sprake is van ernstige tekortkomingen. Hiermee heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer gehandeld in strijd met onder meer de artikelen Bl-210.1 tot en met Bl-210.7 en B1-291.2 van de VGC en het bepaalde onder 5, 7 en 10 van de NVCOS 4410.

4.4.5 Voorts hebben de toetsers gebreken geconstateerd in de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden van betrokkene. Een gebrekkige documentatie van de werkzaamheden heeft onder meer tot gevolg dat niet kan worden vastgesteld dat alle voor de samenstellingsopdracht vereiste werkzaamheden zijn uitgevoerd.

4.4.6 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de NVAKaav zorgt het accountantskantoor ervoor dat de documentatie ter zake van de door het accountantskantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten gedurende zeven jaar systematisch en vertrouwelijk wordt bewaard. Ingevolge artikel 10 van de NVAKaav beheerst de accountantspraktijk de kwaliteit van de door het kantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten. Artikel 11, eerste lid, van de NVAKaav bepaalt dat het accountantskantoor zijn bedrijfsvoering ter zake van aan assurance verwante opdrachten zodanig inricht, dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. De wijze waarop de accountant-administratieconsulent hieraan uitvoering dient te geven is nader uitgewerkt in de NVCOS 4410. Daarin, meer in het bijzonder onder 10 tot en met 16A, is onder andere vermeld op welke wijze de accountant de werkzaamheden dient uit te voeren en op welke wijze hij deze werkzaamheden dient te documenteren. In het onderhavige geval is vooral van belang het gestelde onder 10 van NVCOS 4410, waarin is bepaald dat de accountant de aangelegenheden dient vast te leggen die van belang zijn om aan te kunnen tonen dat de opdracht is verricht in overeenstemming met deze standaard en de voorwaarden van de opdracht. In het gestelde onder 11 tot en met 16A is vervolgens uitgewerkt welke verschillende werkzaamheden de accountant in ieder geval moet verrichten in het kader van de uitvoering van aan assurance verwante opdrachten. In Leidraad 11 "Kwaliteitsbeheersing binnen het accountantskantoor" van februari 2010 wordt (op p. 78-79) voorts een kader geschetst voor de maatregelen die ten behoeve van de kwaliteitsbeheersing binnen een accountantspraktijk kunnen worden getroffen. Daaruit volgt, en de Accountantskamer acht dit ook een verplichting die volgt uit de VGC en de daarop gebaseerde NVCOS 4410 en NVAKaav, dat in het dossier in ieder geval de informatie moet zijn opgenomen die een andere accountant, die geen ervaring heeft met de desbetreffende opdracht, een indruk geeft van de uitgevoerde werkzaamheden en van de basis van de genomen beslissingen.

4.4.7 Bij de eerste, reguliere toetsing hadden de toetsers tekortkomingen opgemerkt in de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden. Deze hadden onder meer betrekking op de onvolledigheid van de dossiers, op het ontbreken van cijferbeoordelingen en op beperkte vastleggingen van wezenlijke posten in de jaarrekening.

In het verbeterplan heeft betrokkene een (groot) aantal verbeterpunten genoemd.

Bij de hertoetsing hebben de toetsers echter in alle vier de getoetste dossiers op de meeste vragen moeten antwoorden: "geen vastlegging in dossier", dan wel "er is geen permanent dossier" of "er is geen fiscaal dossier". In het toetsingsformulier met betrekking tot één van de dossiers hebben de toetsers zelfs moeten concluderen dat in dat dossier weinig tot geen sporen van werkzaamheden van de accountant-administratieconsulent zijn aangetroffen. De toetsers hebben ook geconstateerd dat betrokkene geen werkprogramma’s hanteert en dat uit de dossiers ook overigens niet, althans onvoldoende, blijkt welke werkzaamheden zijn verricht en of deze (indien ze niet door betrokkene maar door een medewerker van zijn praktijk zijn uitgevoerd) door betrokkene zijn beoordeeld en geaccordeerd. Het ontbreekt in de dossiers aan een permanent dossier en de werkdossiers zijn niet voorzien van een inhoudsopgave. De toetsers hebben opgemerkt dat de dossiers een "zeer onverzorgde" indruk maken. De toetsers is het voorts opgevallen dat in de dossiers de onderscheiden posten op de balans en de resultatenrekening onvoldoende zijn gespecificeerd en gedocumenteerd, dat onduidelijk is welke waarderingsgrondslagen in de jaarrekening zijn gehanteerd en dat er geen onderverdeling is opgenomen van materiële en immateriële vaste activa en afschrijvingen. Ook zijn er geen bevindingen en conclusies opgenomen naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden.

De toetsers hebben bij de hertoetsing dan ook geconcludeerd dat uit de dossiers niet blijkt dat de in 2006 geconstateerde tekortkomingen waren weggenomen. De toetsers hebben hieraan zelfs toegevoegd dat uit bijna niets blijkt dat er enige verbetering heeft plaatsgevonden ten opzichte van de uitkomsten van de eerste, reguliere, toetsing van 15 september 2006.

In de bespreking van de uitkomsten van de hertoetsing - en ook ter zitting - heeft betrokkene gesteld dat, al blijkt dit niet uit het dossier, er geen jaarrekening wordt verzonden zonder zijn goedkeuring.

4.4.8 Het dossier is van cruciaal belang om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden zijn verricht en of deze zijn verricht in overeenstemming met de voor de afgifte van een samenstellingsverklaring geldende vereisten. Als leidraad voor de informatie die in ieder geval in de dossiers dient te worden opgenomen, geldt dat de dossiers overdraagbaar dienen te zijn aan een opvolgende accountant. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De toetsers hebben geconstateerd dat de getoetste dossiers van betrokkene ernstige gebreken vertoonden. Het ging om onvolledigheden van een zodanig ernstige aard dat geen helder beeld kon worden verkregen van de uitgevoerde werkzaamheden. Evenmin is duidelijk geworden hoe deze werkzaamheden zijn uitgevoerd en welke overwegingen daaraan ten grondslag hebben gelegen.

Weliswaar is niet vereist is dat de accountant gebruik maakt van een werkprogramma, dat de dossiers worden ingedeeld aan de hand van een inhoudsopgave, of dat zich in de dossiers een permanent en een fiscaal dossier bevinden, doch al deze elementen kunnen er wel aan bijdragen dat de dossiers een helder beeld geven van de uitvoering van de opdracht, hetgeen mede inhoudt dat een antwoord gegeven kan worden op de vraag of de opdracht is verricht in overeenstemming met NVCOS 4410.

Op basis echter van dossiers die zo onvolledig en ongestructureerd zijn als in het onderhavige geval, is een dergelijk helder beeld niet te verkrijgen en wordt evident niet voldaan aan de eisen die aan een dossier worden gesteld. Van een deugdelijke documentatie en uitvoering van de werkzaamheden was geen sprake.

Het hieraan ten grondslag liggende handelen en/of nalaten van betrokkene acht de Accountantskamer in strijd met onder meer het bepaalde onder 10 van de NVCOS standaard 4410 en met het gestelde in Leidraad 11, voor zover het hierin vermelde tevens krachtens de VGC en voormelde standaard heeft te gelden.

4.5 Op grond van het hiervoor onder 4.4.1 tot en met 4.4.8 vermelde moet worden geconcludeerd dat betrokkene, gezien de hiervoor vastgestelde omissies, niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de VPPT juncto hoofdstuk B-1.291 VGC juncto de aangehaalde bepalingen van de NVAKaav, zijnde een schending van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 VGC, en/of gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 VGC juncto de aangehaalde onderdelen van de NVCOS.

Het tweede klachtonderdeel moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.6 De Accountantskamer is van oordeel dat het niet naleven van voormelde verordeningen en nadere voorschriften, gelet op het maatschappelijk belang dat met naleving is gemoeid, overtredingen van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en/of professioneel gedrag oplevert. Die verordeningen en voorschriften beogen immers de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten te bewaken en zij zijn door betrokkene overtreden, terwijl de toetsingen hebben uitgewezen dat de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening duidelijk onder de maat was. Voorts heeft betrokkene bij zijn beroepsuitoefening zich niet gehouden aan het conceptueel raamwerk als voorgeschreven in de artikelen A-100.5 e.v. en B1-210.1 en volgende.

4.7.1 De schending van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid in de vorm van het te weinig PE-punten behalen over het jaar 2007 wordt betrokkene niet zodanig aangerekend dat de op te leggen maatregel mede daarop kan worden gebaseerd, omdat betrokkene over de volgende jaren (2008 en 2009) een hoeveelheid PE-punten heeft behaald, die voldoende was om het minimale aantal (120) te behalen punten over de driejaarscyclus 2007-2009 zelfs te overtreffen.

4.7.2 Betrokkene moet wel worden aangerekend dat hij bij de hertoetsing zijn stelsel van kwaliteitsbeheersing nog steeds niet op orde had en in dat verband niet heeft voldaan aan de vereisten inzake de acceptatie en continuering van opdrachten en inzake de uitvoering en documentatie van zijn werkzaamheden, terwijl daarvoor sedert de eerste toetsing ruim drie jaren en twee maanden lang de gelegenheid had bestaan. Nu betrokkene heeft getoond zich ervan bewust te zijn dat hij fouten heeft gemaakt en ter zitting aannemelijk is geworden dat hij zich thans professioneel laat begeleiden bij zijn kantoororganisatie en dat die begeleiding reeds haar vruchten heeft afgeworpen, is de Accountantskamer van oordeel dat in dit geval met een berisping van betrokkene kan worden volstaan.

4.7.3 De Accountantskamer gaat er daarbij van uit dat betrokkene zich nog gedurende tenminste een jaar laat begeleiden op een wijze als ter zitting toegelicht en dat, zoals namens deze ter zitting is voorgesteld, de Raad over 11 maanden het kantoor van betrokkene aan een hertoetsing zal onderwerpen.

4.8 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;
  • legt ter zake aan betrokkene de maatregel van berisping op;
  • verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat voorts dat betrokkene zich gedurende tenminste een jaar na heden nog laat begeleiden op een wijze als ter zitting toegelicht en dat de Raad over 11 maanden na heden het kantoor van betrokkene aan een hertoetsing zal onderwerpen.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.A. Maan, (rechterlijke leden), S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA, (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2011.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of  betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.