ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0195 Accountantskamer Zwolle 11/14 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0195
Datum uitspraak: 05-09-2011
Datum publicatie: 05-09-2011
Zaaknummer(s): 11/14 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Ernstige tekortkomingen bij het samenstellen van jaarverslaggeving, het verzorgen van belastingaangiften en de communicatie met de cliënt. Doorhaling 2 jaar.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 5 september 2011 in de zaak met nummer 11 / 14 Wtra AK van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X ,

gevestigd te [plaats] ,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw: mr. B. Haan,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te (woonplaats),

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder het op 6 januari 2011 ingekomen klaagschrift, met bijlagen, van 5 januari 2011. Door betrokkene is geen verweerschrift ingediend.

1.2 Betrokkene heeft per e-mail van 16 februari 2011 een uitstel van de behandeling verzocht en gekregen (van 7 maart 2011 tot 2 mei 2011). Daarna heeft hij per e-mail van 2 mei 2011 (eerst na telefonisch door de administratie van de Accountantskamer te zijn benaderd) laten weten dat hij wegens PTSS en burn-outverschijnselen niet ter zitting zal verschijnen.

1.3 De Accountantskamer heeft de klacht niettemin behandeld ter openbare zitting van 2 mei 2011, waar namens klaagster zijn verschenen haar directeur A en haar raadsvrouw, mr. B. Haan, advocaat te Brussel. Betrokkene is niet verschenen.

1.4 Klaagster heeft op deze zitting haar standpunten doen toelichten en doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene heeft als openbaar accountant, aanvankelijk gevestigd onder de naam B.V.1 te [plaats] en later onder de naam Registeraccountant1 te [plaats], gedurende de periode van 2002 tot medio 2008 werkzaamheden voor klaagster verricht, waaronder het samenstellen van de jaarrekeningen en publicatiebalansen, alsmede het verzorgen van belastingaangiften.

2.2 In 2006/2007 heeft het bestuur van klaagster besloten de vennootschap in de verkoop te zetten. Hiervoor werd eind 2006 de overnameadviseur B.V.2 (hierna: "B.V.2") in de arm genomen. De overnamegesprekken met een potentiële koper zijn eind 2007 afgeketst naar aanleiding van onregelmatigheden in de jaarrekeningen van klaagster. Op advies van B.V.2 heeft klaagster het accountantskantoor Z ingeschakeld om de financiële administratie van de onderneming in de jaren voorafgaand aan 2008 te beoordelen.

2.3 Klaagster heeft betrokkene naar aanleiding hiervan regelmatig verzocht om opheldering over de door hem samengestelde stukken. Ook de heer B, partner bij de Z, heeft betrokkene meermalen verzocht om collegiaal overleg, waaraan slechts in zeer beperkte mate gehoor is gegeven. Zowel klaagster als B hebben vanaf midden 2008 tot begin 2009 betrokkene verzocht om de stukken met informatie inzake klaagster over de jaren 2006, 2007 en 2008 die hij in zijn bezit had aan hen over te leggen. Daarbij ging het onder meer om:

  • Verzamelloonstaat 2007;
  • Loonjournaalposten 2007;
  • Kopie aangifte loonbelasting/loonheffing;
  • Specificatie van grootboekrekeningen;
  • Uitwerking Vaste Activa (oorspronkelijke aanschafwaarde, aanschafdatum, gebruikte percentage en welke activa het betreft);
  • Opheldering van een op de crediteurenlijst staande boeking uit 2006;
  • Specificatie van op de balans van 2006 genoemde BTW;
  • Openstaande posten debiteuren en crediteuren per 1-1-2006;
  • Jaaropgaaf 2008 salarissen;
  • Aangiftes loonbelasting en BTW november/december 2008.

Op deze verzoeken werd door betrokkene niet, dan wel slecht en/of te laat gereageerd.

2.5 Genoemde B heeft na boekenonderzoek vastgesteld dat de jaarverslagen en belastingaangiftes over de boekjaren 2005, 2006 en 2007 op verschillende punten onregelmatigheden vertoonden. Hij heeft correcties in de jaarrekeningen van klaagster over de jaren 2005 tot en met 2007 verwerkt in de jaarrekening 2007, waardoor de jaarrekening in dat jaar een aanzienlijk verlies vertoont.

2.6 Op grond van de doorgevoerde correcties constateerde B dat over de jaren 2006, 2007 en 2008 door klaagster te weinig omzetbelasting was betaald. Daarom heeft hij suppletieaangifte gedaan bij de Belastingdienst, die de constatering van B met een naheffingsaanslag bevestigde.

3. De klacht

3.1 Betrokkene heeft volgens klaagster inbreuk gemaakt op diverse fundamentele beginselen die iedere registeraccountant op grond van artikel A-100.4 van de Verordening gedragscode  (RA’s) (hierna: VGC) in acht behoort te nemen. De klacht ter zake omvat drie onderdelen.

3.2 Het eerste klachtonderdeel houdt in dat betrokkene inbreuk heeft gemaakt op het integriteitbeginsel als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de VGC. Betrokkene heeft namelijk jaarrekeningen samengesteld die materieel onjuist en daardoor misleidend waren. De jaarrekeningen 2005 en 2006 lijken niet te zijn samengesteld op basis van de boekhouding van klaagster, noch op basis van enige andere objectieve grondslag. De resultaten van klaagster in die jaren zijn dan ook verkeerd weergegeven en betrokkene heeft voor klaagster onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan.

3.3 Het tweede klachtonderdeel houdt in dat betrokkene inbreuk heeft gemaakt op het deskundigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Betrokkene heeft namelijk in strijd gehandeld met de vaktechnische beroepsvoorschriften uit het jaarrekeningenrecht en het belastingrecht, die hij als registeraccountant moet kennen. Bovendien heeft hij ook in zeer ernstige mate onzorgvuldig gehandeld door jaarrekeningen op te stellen zonder deze te baseren op de door klaagster gevoerde administratie.

3.4 Het derde klachtonderdeel houdt in dat betrokkene inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC. Betrokkene heeft namelijk het beroep van registeraccountant in diskrediet heeft gebracht, niet alleen door de gemaakte materiële fouten, maar ook door zijn gebrek aan reactie op vragen van klaagster en herhaalde verzoeken om collegiaal overleg door De Z.

4. De gronden van de beslissing

4.1 De Accountantskamer stelt vast dat het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, plaatshad ná 1 januari 2007 en daarom moet worden getoetst aan de sinds die datum vigerende Verordening Gedragscode (RA's) (hierna: VGC) en wel in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 van die Verordening.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3.1 Ter zitting is namens klaagster verklaard dat de kandidaat-koper van het bedrijf van klaagster had ontdekt en in het najaar van 2007 aan klaagster had gemeld dat de door betrokkene opgestelde cijfers met betrekking tot de voorraden van klaagster niet juist waren. Het klaagschrift is op 6 januari 2011 ingediend. Gelet op driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22 eerste lid Wtra moet daarom de klacht, voor zover betrekking hebbend op het door betrokkene onjuist vermelden van de voorraden van klaagster in de jaarrekening 2006, niet-ontvankelijk worden verklaard omdat meer dan drie jaren zijn verstreken tussen dat handelen of nalaten van betrokkene en het indienen van het klaagschrift.

4.3.2 In de klacht over de overige door betrokkene gemaakte fouten is klaagster wel ontvankelijk, nu zij met het op die fouten betrekking hebbende handelen en nalaten van betrokkene eerst bekend is geraakt nadat De Z het vanaf medio 2008 (en aldus binnen de eerdervermelde driejaarstermijn) had geconstateerd en aan klaagster gemeld.

4.4.1 Namens klaagster is met betrekking tot het in de klacht vermelde het volgende aangevoerd.

4.4.2 De jaarrekeningen uit 2005 en 2006 lijken op willekeurige wijze te zijn vastgesteld. Bij het samenstellen van de jaarrekening 2005 heeft betrokkene zich kennelijk niet gebaseerd op de boekhouding van klaagster. Bepaalde posten uit die jaarrekening komen namelijk op geen enkele wijze overeen met de boekhouding, zoals:

  • De vaste activa hebben op grond van de boekhouding een waarde van € 13.321,--, terwijl zij in de jaarrekening opgenomen zijn voor € 47.868,--. De posten verbouwingskosten (€ 13.187,--), inrichting garage (€ 2.303,--) en inventaris (€ 10.159,--) komen niet terug in de boekhouding en zijn ook nergens anders uit te herleiden.
  • De voorraden hebben op grond van de balans een waarde van € 240.135,- terwijl ze volgens de boekhouding maar € 75.748,-- waard zijn.
  • De crediteurenposten op de balans komen niet overeen met de in de boekhouding weergegeven crediteurenposten.

4.4.3 De jaarrekening 2006 (althans het oorspronkelijke exemplaar van 10 juli 2007; betrokkene heeft twee exemplaren van de jaarrekeningen 2006 opgemaakt) bevat eveneens onverklaarbare verschillen met de boekhouding van klaagster uit 2006. Nergens is uit af te leiden hoe betrokkene tot bepaalde posten in de originele jaarrekening 2006 is gekomen, bijvoorbeeld:

  • De vaste activa - met name de verbouwingskosten, de inrichting garage en de inventaris - komen geenszins overeen met de waarden weergegeven in de boekhouding van klaagster.
  • Om onbekende redenen zijn de voorraden op de balans begroot op € 199.870, terwijl zij op basis van de boekhouding slechts € 159.870 waard zijn.
  • Aan de passivazijde is de post algemene reserve schijnbaar op willekeurige wijze tot stand gekomen. Het bedrag van € 206.918,-- is niet te herleiden uit posten uit de boekhouding van klaagster.

4.4.4 Dat de jaarrekening 2006, opgemaakt op 10 juli 2007, fouten bevatte volgt te meer uit het feit dat betrokkene op 10 juli 2008 de jaarrekening 2006 opnieuw heeft moeten samenstellen. Het exemplaar uit 2008 heeft betrokkene samengesteld na herhaalde verzoeken van klaagster in de eerste helft van 2008, nadat zij in het licht van de overnameonderhandelingen had ontdekt dat haar financiële administratie niet in orde was. Beide jaarrekeningen 2006 vertonen, ondanks het feit dat zij de financiële situatie van klaagster uit één en hetzelfde boekjaar weergeven, aanzienlijke en niet verklaarde verschillen. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende:

  • De na afloop van het boekjaar 2006 aanwezige activa zijn op 10 juli 2007 begroot op € 440.150,--. Op 10 juli 2008 heeft betrokkene diezelfde activa nog slechts begroot op € 364.921,--.
  • Op grond van de jaarrekening 2006 van 10 juli 2007 had klaagster in 2006 een winst van € 54.315,-- gerealiseerd. Op 10 juli 2008 bleek klaagster echter een verlies van € 28.713,-- te hebben geleden.
  • Betrokkene heeft op 10 juli 2007 als omzetbelasting € 7.165,-- op de balans opgenomen. Op 10 juli 2008 heeft hij dit verhoogd tot € 14.964,--.

Uit deze verschillen volgt dat betrokkene op 10 juli 2008 ook zelf constateerde dat hij fouten had gemaakt in de op 10 juli 2007 samengestelde jaarrekening 2006.

4.4.5 Ook het tweede exemplaar van de jaarrekening 2006 (van 10 juli 2008) was onjuist samengesteld. Hoewel betrokkene - zoals hiervoor uiteen gezet - andere fouten in de jaarrekening 2006 op 10 juli 2008 heeft proberen recht te zetten, heeft hij nagelaten de

nog verschuldigde omzetbelasting op de balans van de verbeterde jaarrekening 2006 op

te nemen. Betrokkene heeft op de balans in de jaarrekening 2006 van 10 juli 2008 als

omzetbelasting € 14.964,-- opgenomen, waar dat - zoals ook volgt uit de eerder genoemde

suppletieaangiften van B en brieven van de belastingdienst - € 42.360,-- had moeten zijn. Uit die stukken volgt ook dat er in 2007 € 24.331 te weinig aan omzetbelasting is betaald.

4.4.6 Doordat hij het resultaat van klaagster jarenlang onjuist heeft weergegeven, heeft betrokkene ook geen optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de door klaagster geleden verliezen te verrekenen met eerder behaalde winsten en zou er - zonder de inzet van de Z - te veel vennootschapsbelasting zijn betaald.

4.5.1 Het voorgaande is door klaagster met stukken gestaafd en door betrokkene niet betwist. Het is daarmee komen vast te staan en dat brengt mee dat de klacht in alle onderdelen gegrond is te achten zoals hierna nader uiteen te zetten.

4.5.2 Het eerste en tweede klachtonderdeel (behalve voor zover deze betrekking hebben op het door betrokkene onjuist vermelden van de voorraden van klaagster in de jaarrekening 2006) moeten gegrond worden verklaard met dien verstande dat de Accountantskamer anders dan klaagster van oordeel is dat het in het eerste klachtonderdeel bedoelde handelen en nalaten van verdachte, evenals dat in het tweede klachtonderdeel dient te worden gekwalificeerd als handelen in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC.

4.5.3 Het derde klachtonderdeel, waarin betrokkene wordt verweten dat hij door de gemaakte materiële fouten en door zijn gebrek aan reactie op vragen van klaagster en herhaalde verzoeken om collegiaal overleg het beroep van registeraccountant in diskrediet heeft gebracht, moet op grond van het voorgaande eveneens gegrond worden geacht. Dit handelen en nalaten van betrokkene dient te worden gekwalificeerd als handelen in strijd met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC.

4.6 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor omschreven schendingen van fundamentele beginselen uit de VGC. Deze rechtvaardigen op zichzelf reeds oplegging van de maatregel van doorhaling van de accountant in het register, maar ook het gegeven dat betrokkene inmiddels bij beslissing van de Accountantskamer van 16 mei 2011 tuchtrechtelijk is berispt voor een zodanig ernstige schending van de VGC dat daarvoor evenzeer de maatregel van doorhaling had kunnen worden opgelegd, brengt mee dat thans oplegging van de maatregel van doorhaling van de accountant in het register passend en geboden is. Daarbij moet de termijn, waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven, op twee jaren worden bepaald. Alles wijst er immers op - en betrokkene heeft dat ook zelf te kennen gegeven - dat bij betrokkene sprake is van “burn-out” verschijnselen, waardoor hij niet behoorlijk als accountant kan fungeren. Als te zijner tijd door of namens betrokkene een verzoek wordt gedaan hem weer tot het beroep van accountant toe te laten, is het aan de beroepsorganisatie om te beoordelen of de omstandigheden dan zodanig zijn gewijzigd dat aan zulk een verzoek kan worden voldaan.

4.7 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.8 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht niet-ontvankelijk, voor zover deze (in een of meer onderdelen) betrekking heeft op het door betrokkene onjuist vermelden van de voorraden van klaagster in de jaarrekening 2006;

·         verklaart de klacht voor het overige in alle drie de onderdelen gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, welke doorhaling ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·         bepaalt daarbij de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 2 (twee) jaren;

·         verstaat dat de AFM, de voorzitter van de NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door:

mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.A. Maan, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                              

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan/kunnen klager en/of  betrokkene, dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s‑Gravenhage.