ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0192 Accountantskamer Zwolle 10/1789 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0192
Datum uitspraak: 05-09-2011
Datum publicatie: 05-09-2011
Zaaknummer(s): 10/1789 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Onvoldoelde kritische en met te weinig diepgang uitgevoerde controle m.b.t. de in de jaarrekening opgenomen waardering van leningen aan buitenlandse dochtervennootschappen en vorderingen op buitenlandse vennootschappen. In het controledossier, mede gezien alle omstandigheden van het geval, ontbreekt elke onderbouwing op grond waarvan kon worden besloten om de fiscale waardering tot uitgangspunt te nemen bij de waardering in de gecontroleerde jaarrekening. Ten onrechte als groepsaccountant geen contact opgenomen met de accountant van de buitenlandse dochtervennootschap (RAC 600), te zeer afgegaan op mededelingen van de directie en te weinig zich een zelfstandig oordeel gevormd hebbend aan de hand van voldoende actuele informatie. Geen deugdelijke grondslag ex art. 11 GBR-1994.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 5 september 2011 in de zaak met nummer 10/1789 Wtra AK van

1)      de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X1 , gevestigd te [plaats],

2)      de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X2 , gevestigd te [plaats],

3)      de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X3 , gevestigd te [plaats],

4)      X4 , wonende te (woonplaats),

5)      de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X5 , gevestigd te [plaats],

6)      X6 , wonende te (woonplaats), en

7)   X7 , wonende te (woonplaats),

K L A G E R S,

raadsman: mr. F.B. Falkena,

tegen

Y,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. V.V.D. Hadinegoro-Spaans.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

- het op 21 oktober 2010 ingekomen klaagschrift van 20 oktober 2010 met bijlagen;

- de brief namens klagers van 4 november 2010 met de rapporten betreffende de

geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekeningen 2005/2006 en 2006/2007 van

klaagster sub 1;

- het op 4 januari 2011 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 30 december 2010

met twee bijlagen;

- de brief namens klagers van 18 januari 2011 met producties 12 tot en met 15;

- de brief van de raadsvrouw van betrokkene van 18 januari 2011 met de bijlagen 3 tot en met 12.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 januari 2011, waar zijn verschenen:

- namens klaagsters sub 1 en 2: mr. A, advocaat te [plaats], als vertegenwoordiger van zijn kantoorgenoot mr. B, curator in de faillisssementen van klaagsters sub 1 en sub 2 (hierna: de curator),

- klager sub 4 in persoon en als vertegenwoordiger van klaagsters sub 3,

- namens klagers sub 5, 6 en 7: C,

allen bijgestaan door mr. F.B. Falkena voornoemd, en D RA,

- betrokkene, bijgestaan door mr. Hadinegoro-Spaans voornoemd en door E, controleleider bij het kantoor van betrokkene.

1.3 Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Ter zitting heeft mr. Falkena met instemming van betrokkene de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening 2007/2008 van klaagster sub 1 overgelegd en de producties 16 tot en met 19 die abusievelijk niet bij de brief van 18 januari 2011 waren gevoegd.

1.4 De Accountantskamer heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij behoefte had aan schriftelijke inlichtingen en daarom de behandeling geschorst. Namens klagers zijn bij brief van 3 februari 2011 beëdigde vertalingen van twee in de Duitse taal gestelde stukken aan de Accountantskamer gezonden. Mr. F, advocaat te [plaats], heeft bij faxbericht van 15 februari 2011 namens klagers een inlichting verstrekt. Mr. A voornoemd ook en wel bij faxbericht van 18 februari 2001. Van de zijde van betrokkene is een nadere conclusie, gedateerd 25 februari 2011, ingediend,  met daarbij gevoegd een stuk aangeduid als: “Dossier omtrent communicatie boekjaar 2005/2006” en vier ordners waarin opgenomen stukken uit de controledossiers 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009. Namens klagers is daarop gereageerd onder dagtekening 21 maart 2011 met daarbij gevoegd producties 21 tot en met 27. Mr. Hadinegoro-Spaans heeft bij brieven van 28 maart 2011 en 1 april 2011 bijlagen 13 tot en met 24 aan de Accountantskamer doen toekomen. Namens klagers zijn bij brief van 4 april 2011 de producties 28 tot en met 33 ingezonden.

1.5 De behandeling van de klacht is hervat ter openbare zitting van 15 april 2011, waar klagers op dezelfde wijze zijn verschenen respectievelijk vertegenwoordigd als op de eerdere zitting, ditmaal echter bijgestaan door mr. F voornoemd. Betrokkene is opnieuw in persoon verschenen, bijgestaan door dezelfde personen als op de zitting van 28 januari 2011. Ook op deze zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen) respectievelijk doen toelichten en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klaagster sub 2 (hierna: X2) is een vennootschap, waarvan alle aandelen in handen zijn van klaagster sub 1 (hierna: X1). X2 maakte haar bedrijf van de productie van houtskool en aanverwante artikelen. Klaagster sub 6 (hierna: X6) houdt vanaf 2009 via klaagster sub 5 een deel van de aandelen in X2. Daarvoor was X6 enige tijd in persoon houdster van een deel van de aandelen. Een ander deel van de aandelen in X1 wordt via klaagster sub 3 door klager sub 4 (hierna: X4) gehouden. X4 is daarnaast directeur van X1. Klager sub 7 is  in 2009 als potentieel investeerder betrokken geweest bij X1.

2.2 De Rabobank heeft op 6 januari 2009 de kredietverlening aan X1 en X2 opgezegd.  Zowel X1 als X2 zijn in oktober 2010 in staat van faillissement verklaard.

2.3 Betrokkene, verbonden aan Accountants B.V.1, heeft de geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening van X1 over het boekjaar 2005/2006 (eindigend op 30 september van het laatstgenoemde jaar) en de jaarrekening van X2 over datzelfde jaar gecontroleerd. Onder dagtekening 18 december 2006 heeft hij bij de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening van X1 een goedkeurende verklaring afgegeven. In de geconsolideerde jaarrekening van X1 waren de financiële gegevens geconsolideerd van X1 en X2. Een kantoorgenoot van betrokkene, G AA, heeft de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening van X1 en de jaarrekening van X2 over het boekjaar 2006/2007 gecontroleerd. Zijn goedkeurende verklaring bij de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening van X1 over dat boekjaar dateert van

17 juli 2008. Betrokkene heeft op verzoek van X1 een onderzoek verricht naar de gevolgen van een voorgenomen financiële herstructurering. Daarover heeft hij op 21 augustus 2009 tussentijds in concept aan X1 gerapporteerd. In een bijlage bij dit rapport (hierna aan te duiden als: het conceptrapport) is een herziene geconsolideerde balans van X1 per 30 september 2007 en een toelichting daarop opgenomen.

2.4 X2 houdt de helft van de aandelen in Ltd2 (hierna: Ltd2A) en in Ltd3 (hierna: Ltd3). X2 heeft aan elk van deze deelnemingen een geldlening verstrekt.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, (samengevat) de volgende verwijten.

3.1.1 De vorderingen van X2 op Ltd2 en op Ltd3 zijn in de jaarrekening van X2 en in de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening van X1 over het boekjaar 2005/2006 zowel relatief als absoluut zwaar overgewaardeerd. Dit klachtonderdeel zal hierna worden aangeduid als onderdeel a.

Ter onderbouwing van dit onderdeel van de klacht hebben klagers erop gewezen  dat de lening aan Ltd2 in Zuid-Afrikaanse Rand luidde, dat de lening in afwijking van de schriftelijke overeenkomst, waarin een rente van 3,8% per jaar was afgesproken, blijkens de jaarrekening over het boekjaar 2002/2003 van Ltd2, renteloos was geworden, dat er geen zekerheden waren bedongen voor de terugbetaling en dat de lening niet aflosbaar was tot aan het bedrag van de door Ltd2 geleden verliezen. Feitelijk fungeerde de lening dus als risicodragend vermogen van Ltd2. Een en ander gevoegd bij het feit dat het rentepeil verbonden aan de Rand relatief hoog was, was een voorziening wegens oninbaarheid van 50% geboden. Over de lening aan Ltd3 hebben klagers aangevoerd dat deze renteloos was, dat de lening hoger was dan het balanstotaal van Ltd3 en dat de verliezen van Ltd3 opliepen. In feite vormde ook deze lening dus risicodragend kapitaal, dat gezien de oplopende verliezen langzaam verdampte. Op aflossing van de lening bestond geen zicht, aldus klagers.

3.1.2 Het conceptrapport vermeld onder rechtsoverweging 2.3, is ondeugdelijk. Betrokkene heeft daarbij tot uitgangspunt genomen de door zijn kantoorgenoot G AA gecontroleerde jaarrekeningen over het boekjaar 2006/2007 en (ook) daarin zijn de vorderingen op Ltd2 en op Ltd3 overgewaardeerd. Bovendien heeft betrokkene (net als zijn hiervoor bedoelde kantoorgenoot) geen acht geslagen op de schadeclaim van GmbH1, een grote klant van X2. Een en ander klemt te meer nu van een accountant, die rapporteert in verband met een voorgenomen financiële herstructurering, extra zorgvuldigheid mag worden verlangd. Dit onderdeel zal hierna worden aangeduid als onderdeel b.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Het handelen of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft moet, voor zover dit plaatshad vóór 1 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende GBR-1994 en, voor zover het plaatshad na deze datum, aan de sindsdien vigerende Verordening Gedragscode (RA’s), hierna: VGC.

4.2 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Betrokkene heeft allereerst aangevoerd dat klagers in strijd met artikel 22 Wtra niet hebben vermeld of zij hun klachten al dan niet eerst aan de organisatie waarbinnen betrokkene werkzaam is, of aan de Klachtencommissie NIVRA/NOvAA hebben voorgelegd.

Vastgesteld moet worden dat klagers zulks inderdaad niet in hun klaagschrift hebben vermeld. Echter, deze omissie heeft geen niet-ontvankelijkheid van de klacht tot gevolg, terwijl de voorzitter van de Accountantskamer geen termen aanwezig heeft gevonden de klacht op de voet van artikel 38a Wtra voor behandeling eerst door te sturen naar voormelde Klachtencommissie.

4.4 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel a het volgende.

4.4.1 Het gaat hier om een goedkeurende verklaring die is afgegeven vóór 21 oktober 2007. Dat roept de (door betrokkene ook opgeworpen) vraag op of X1, X2, X4 en klaagster sub 3) dit onderdeel van de klacht hebben ingediend binnen de termijn bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet tuchtrecht accountants, die aanvangt met de constatering van het handelen of nalaten. De Accountantskamer kan en zal het antwoord op deze vraag in het midden laten, nu gesteld noch gebleken is dat klaagster sub 5), C en klager sub 7 deze termijn niet in acht hebben genomen. Zij kunnen dus (in ieder geval) worden ontvangen in dit onderdeel van de klacht.

4.4.2 Uit de bijlagen 14 en 15 bij de brief van 28 maart 2011 van de raadsvrouw van betrokkene kan worden afgeleid dat de waarderingen van de vorderingen van X1 op Ltd2 en Ltd3 in de jaarrekeningen over het boekjaar 2005/2006 zijn gebaseerd op afspraken die namens X2 op 12 oktober 2006 met de belastingdienst zijn gemaakt over in verband met de leningen te treffen voorzieningen en over te berekenen rente over de leningen, die zijn neergelegd in een brief van de Belastingdienst Oost aan H FB van Accountants B.V.1 van 13 oktober 2006. De te treffen voorzieningen belopen een percentage van de uitstaande saldi van de leningen verhoogd met de op jaarbasis berekende rente over de hoofdsommen. In het (overigens weinig toegankelijke) controledossier van betrokkene ontbreekt elke onderbouwing voor de beslissing om de fiscale waardering tot uitgangspunt te nemen bij de waardering in de jaarrekeningen. Dat klemt te meer nu de afspraken over de gehanteerde rentepercentages niet door Ltd2 en Ltd3 zijn bevestigd. Er is ook niet aangetoond dat de saldi zijn afgestemd met deze deelnemingen en al evenmin dat de regelgeving inzake het gebruik maken van de werkzaamheden van andere accountants is gevolgd (RAC 600). De mededeling van de directie van Ltd2 dat de vorderingen juist zijn gewaardeerd, ontslaat betrokkene niet van zijn verantwoordelijkheid om zich zelfstandig een oordeel te vormen over de juistheid van de waarderingen. Een en ander wettigt het oordeel dat betrokkene bij het afgeven van de goedkeurende verklaring bij de jaarrekening over het boekjaar 2005/2006 het bepaalde in artikel 11 van de GBR-1994, dat voorschrijft dat mededelingen over de uitkomst van de arbeid van een accountant een deugdelijke grondslag moeten hebben, onvoldoende in acht heeft genomen. Het brengt ook mee dat klachtonderdeel a gegrond moet worden verklaard.

4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Accountantskamer dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien dat betrokkene door de jaarrekeningen over het boekjaar 2006/2007 mede ten grondslag te leggen aan zijn conceptrapport heeft gehandeld in strijd met enige voor hem geldende (gedrags)regel. Van hem kon niet worden verlangd dat hij in het kader van zijn opdracht zelfstandig onderzocht of de waarderingen van de posten in deze jaarrekeningen die klagers op het oog hebben, juist waren en of de door GmbH1 geclaimde schadevergoeding in die jaarrekeningen had moeten worden verwerkt of toegelicht. Dat is ook in lijn met de regel van NVCOS 4400 (waaraan betrokkene ook toepassing heeft gegeven) dat in een uit te brengen rapport vermeld moet worden dat geen controleopdracht is uitgevoerd en dat dus geen zekerheid kan worden verschaft. Gezien het vorenstaande is onderdeel b van de klacht ongegrond.

4.6 Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene zich kennelijk onvoldoende bewust is van de reikwijdte van de onderzoeksplicht die op hem rust bij het verrichten van controles.

4.7 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.8 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.      verklaart de klacht op het hiervoor aangegeven onderdeel gegrond;

2.      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

3.      legt ter zake de maatregel op van waarschuwing;

4.      verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. M.J. van Lee en E.F. Smeele (rechterlijke leden) en P. van de Streek AA en P.A.S. van der Putten RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2011.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagers,  betrokkene dan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOVAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.