ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0189 Accountantskamer Zwolle 10/1871 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0189
Datum uitspraak: 05-08-2011
Datum publicatie: 10-08-2011
Zaaknummer(s): 10/1871 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de 3-jaarstermijn. Gegronde klacht als het gaat om het niet (voldoende) signaleren van de bedreiging in de vorm van een mogelijke aantasting van zijn professionele of zakelijke oordeel door belangentegenstelling bij het zijn van accountant én van directeur en aandeelhouder van de vennootschap via welke zijn cliënten had belegd. Voorts gegronde klacht als het gaat om niet spontaan en niet eerder melden van het gaan bekleden van een directiefunctie bij een andere vennootschap, welke functie mogelijk een belangenverstrengeling kon opleveren. Maatregel van waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van

5 augustus 2011 in de zaak met nummer 10 / 1871 Wtra AK van

1) X1,

wonende te [woonplaats],

2) X2,

wonende te [woonplaats] en

3) X3,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 10 november 2010 bij de Accountantskamer ingekomen klaagschrift van 8 november 2010, met bijlagen, en de aangevulde versie van dat klaagschrift die op 7 december 2010 is ingekomen;

-          het op 6 april 2011 bij de Accountantskamer ingekomen verweerschrift van 5 april 2011, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 april 2011, waarbij aanwezig waren klager en betrokkene in persoon.

1.3 Partijen hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van overgelegde pleitnota’s) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was in 2006 als accountant verbonden aan B.V.1 Via zijn werkmaatschappij B.V.2 (hierna: B.V.2) was hij aandeelhouder in B.V.1 Medio 2007 is B.V.1 gefuseerd met accountantsorganisatie B.V.3 tot B.V.4 (hierna: B.V.4). 

2.2 Klager sub 1) en klager sub 2) zijn sinds lange tijd bevriend met de vader van betrokkene en kennen betrokkene uit dien hoofde eveneens al jaren. Klager sub 1) en klager sub 2) hebben beiden een stamrechtvennootschap. Betrokkene heeft daarvoor fiscale aangiftes opgesteld en enige administratieve diensten verricht. Voor klager sub 2) heeft betrokkene daarnaast wel eens de aangifte inkomstenbelasting verzorgd.

2.3 Betrokkene en klager sub 3) kennen elkaar sinds (jaar) via de Junior Kamer (gebied), waarvan zij beiden lid waren. Klager sub 3) is enig bestuurder en aandeelhouder in B.V.5, die weer enig bestuurder en aandeelhouder is van B.V.6 Voor deze vennootschappen en voor klager sub 3) heeft betrokkene accountantswerkzaamheden verricht, bestaande uit het samenstellen van de jaarrekeningen en het voorbereiden van de aangiftes vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting.

2.4 In 2006 heeft een groep personen het plan opgevat te gaan investeren in onroerend goed in (plaats) en rendement te creëren door middel van herontwikkeling van dat onroerend goed. Die groep bestond uit onder anderen betrokkene, de heer A (hierna: A) en de heer B (hierna: B). A is architect en aannemer en heeft zich gespecialiseerd in herontwikkeling. Hij was bestuurder en aandeelhouder van A Aannemersbedrijf B.V. en Van A Bouwprojecten B.V. A kende de (plaats) onroerend goedmarkt goed. B is een belegger in en ontwikkelaar van onroerende zaken en tevens bestuurder en aandeelhouder van bedrijf1, een bedrijf in industriële reiniging en recycling.

2.5 Het plan was panden aan te laten kopen door een nog op te richten investeringsfonds onder de naam Z (Z), die panden te laten verbouwen door (bij voorkeur) A’s aannemingsbedrijf en uiteindelijk met winst door te verkopen.

2.6 De initiatiefnemers hebben in oktober 2006 een business plan voor het investeringsfonds opgesteld. Het businessplan is verwerkt in het prospectus van Z van oktober 2006. In totaal vijftien investeerders, onder wie ook klager sub 3, hebben zich aangemeld om te participeren in Z. In de periode van 22 december 2006 tot en met 11 januari 2007 hebben de investeerders het bij oprichting uit te geven aandelenkapitaal van € 1,4 miljoen ingelegd. Op 27 januari 2007 is Z in de vorm van een besloten vennootschap opgericht. Daarbij zijn 1,4 miljoen aandelen uitgegeven met een nominale waarde van € 1,--. Bij de oprichting van Z is B.V.2 benoemd tot bestuurder met toekenning van de titel “gevolmachtigd bestuurder”. Betrokkene heeft bij de oprichting ook een deel van de aandelen verworven. Eind januari 2007 heeft de Rabobank zich bereid getoond om Z een krediet van € 7,5 miljoen te verschaffen. Daarna zijn volgens afspraak periodiek liquiditeitsprognoses opgesteld, die als leidraad dienden voor eventuele investeringen.

2.7 Betrokkene heeft klager sub 1) bij gelegenheid van een bespreking over zijn werkzaamheden voor diens stamrechtvennootschap op 17 januari 2007 toegezegd het conceptprospectus van Z toe te zenden. Dit is gebeurd bij e-mailbericht van 22 januari 2007. Betrokkene heeft klager sub 1) in die e-mail gewezen op een binnenkort te houden bijeenkomst voor geïnteresseerden. Ook met klager sub 2) heeft betrokkene medio januari 2007 een bespreking over zijn werkzaamheden voor diens stamrechtvennootschap gehad. Bij gelegenheid daarvan heeft betrokkene ook klager sub 2) verwezen naar de bijeenkomst voor geïnteresseerden in Z.

2.8 Deze bijeenkomst heeft op (dag, datum) plaatsgevonden. Betrokkene heeft onder anderen klager sub 1) en klager sub 2) daarvoor uitgenodigd. Tijdens deze bijeenkomst is het businessplan gepresenteerd, is de oprichtingsakte van Z gepasseerd en zijn de aandelen in Z geplaatst. Aan de aanwezigen is verder medegedeeld dat A mede-initiatiefnemer was van Z en dat hij vanwege zijn kennis en kunde het voorkeursrecht had verkregen om de aan te kopen panden te verbouwen. Op woensdag 7 februari 2007 heeft een tweede informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Daar heeft betrokkene een powerpoint-presentatie gegeven over Z en heeft hij zichzelf geïntroduceerd als bestuurder van Z, daarbij vermeldend daarnaast werkzaam te zijn als registeraccountant bij B.V.4. Voorts is toen mede-initiatiefnemer A geïntroduceerd.

2.9 Aan geïnteresseerden, onder wie klager sub 1) en klager sub 2), is per e-mail van 12 februari 2007 een inschrijvingsformulier, een vragenlijst, het prospectus en de powerpoint-presentatie toegezonden. Elf geïnteresseerden hebben zich vervolgens ingeschreven om te participeren in Z, onder wie klager sub 1) en klager sub 2). Op 14 maart 2007 zijn deze geïnteresseerden op de hoogte gebracht van het feit dat reeds vier panden door Z waren gekocht en dat er een optie was op vier verschillende projecten.

2.10 De aandeelhouders van Z, onder wie klager sub 3), en klager sub 1) en klager sub 2) als toekomstige aandeelhouders, zijn per e-mail van 26 maart 2007 door betrokkene uitgenodigd voor de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) op 13 apri1 2007. Daarin is aangekondigd dat een statutenwijziging op de agenda stond in verband met de oprichting van een Raad van Commissarissen. Namens het bestuur zijn twee personen voorgedragen om plaats te nemen in die nog op te richten Raad van Commissarissen. Voorts is iedere aandeelhouder uitgenodigd om zichzelf verkiesbaar te stellen als commissaris of om iemand anders als commissaris voor te dragen. Op de AVA van 13 april 2007 is de statutenwijziging unaniem aangenomen en de statuten zijn op 9 mei 2007 gewijzigd. B, de heer C en de heer D zijn als commissaris benoemd. De benoeming van de commissarissen is op 7 juni 2007 geformaliseerd. Toen zijn ook de aandelen geplaatst bij klager sub 1) en klager sub 2). Het bestuur heeft de Raad van Commissarissen geïnformeerd over de gang van zaken binnen Z en de voortgang van de lopende verbouwingen. Naast zijn controlerende taak diende de Raad van Commissarissen zijn fiat te geven aan financiële beslissingen, waaronder de aan- en verkoop van objecten. Op de AVA van 13 april 2007 is de salariëring van de commissarissen alsmede van het bestuur vastgesteld. Afgesproken is dat B.V.2 haar werkzaamheden voor Z zou factureren vanuit B.V.4. Daarnaast is de oprichting van een dochtermaatschappij van Z, dochter1 (hierna: dochter1), besproken. De aandeelhouders van Z zijn vanaf medio 2007 elk kwartaal via de website op de hoogte gebracht van de (financiële) stand van zaken van Z en de voortgang van de projecten.

2.11 In het najaar 2007 is het eerste pand, na te zijn opgeknapt, door Z met winst verkocht. De verkoop van de overige eveneens opgeknapte woningen heeft op zich laten wachten. Door het uitblijven van de verkoop van deze woningen was de financiële ruimte voor Z onvoldoende om verder te kunnen investeren. B heeft nog wel nieuwe panden voorgedragen aan Z, maar zij had haar investeringsplafond bereikt. Bovendien bleek dat de panden een hoger risicoprofiel hadden dan Z acceptabel achtte. Het hogere risicoprofiel hield in dat de aangekochte panden veelal bewoond werden door huurders of krakers en dat het tekenwerk en de vergunningstrajecten nog geheel opgestart dienden te worden.

2.12 Komen heeft hierop aan A en betrokkene voorgesteld om voor eigen rekening en risico in deze panden te gaan investeren. Hiertoe hebben zij de vennootschap B.V.7 (hierna: B.V.7) opgericht die - in tegenstelling tot Z - slechts panden met een hoog risicoprofiel zou aankopen. B, A en betrokkene hebben ieder (indirect) een derde van de aandelen in B.V.7 gekregen en zij werden eveneens bestuurder van B.V.7. B, A en betrokkene hadden hun voornemen voorgelegd aan de Raad van Commissarissen van Z, die zijn toestemming aan het voornemen heeft verleend. Op de vergadering van 4 oktober 2007 is met de Raad van Commissarissen afgesproken dat zij voortdurend toezicht zou houden op eventueel tegenstrijdige belangen tussen B.V.7 en Z. Op de eerstvolgende AVA (op 26 maart 2008) is de betrokkenheid van B, A en betrokkene bij B.V.7 met de aandeelhouders besproken, alsmede de verhouding tussen B.V.7 en Z. De voorzitter van de Raad van Commissarissen heeft de AVA medegedeeld dat B, A en betrokkene dit met de Raad van Commissarissen hebben besproken en dat "er daadwerkelijk volledige transparantie is". De AVA is toen akkoord gegaan met de betrokkenheid van B, A en betrokkene bij B.V.7. Op die AVA is ook negatieve berichtgeving omtrent Z ter sprake gebracht door het bestuur. Vanaf 18 september 2007 waren namelijk op diverse internetsites beschuldigende berichten verschenen over onder meer Z en haar dochtervennootschap dochter1. Het bestuur heeft de aandeelhouders meegedeeld dat er eind oktober 2007 overleg was geweest met een gespecialiseerde advocaat en dat besloten was niet te reageren op de beschuldigingen. De Rabobank heeft vanwege de berichtgeving op het internet onderzoek gedaan naar Z. In dat verband heeft zij met twee vertegenwoordigers de AVA van 26 maart 2008 bijgewoond. De Rabobank is niets gebleken op basis waarvan zij de relatie met Z diende op te zeggen. Op de AVA is voorts besloten om extra aandelen uit te geven in Z. De AVA heeft het voorstel tot uitgifte van 400.000 aandelen unaniem goedgekeurd. Op grond van het statutaire voorkeursrecht bij de uitgifte van aandelen in Z zijn de aandelen eerst aangeboden aan de aandeelhouders. Vier aandeelhouders, onder wie klager sub 2), hebben hun voorkeursrecht uitgeoefend. B/V.7 heeft toen besloten de resterende 275.000 aandelen te kopen. De koopsom voor de uit te geven aandelen is vervolgens door de afnemers aan Z overgemaakt.

2.13 Vanaf eind augustus 2008 is de verkoop van onroerend goed gestagneerd. Z heeft hierop besloten pas op de plaats te maken en onder meer de levering van de aandelen uitgesteld. Door de steeds uitdijende crisis werden de appartementen van Z vanaf september 2008 niet meer verkocht waardoor de liquiditeitsmarge van Z begon te dalen. Het bestuur en de Raad van Commissarissen hebben in het najaar van 2008 intensief overleg gevoerd over de wijze waarop deze periode zou kunnen worden overbrugd. Zij hebben ervoor gekozen de AVA om een nieuwe emissie van aandelen te verzoeken op basis van een nieuwe liquiditeitsplanning. Op de AVA van 12 februari 2009 heeft de AVA ingestemd met een nieuwe emissie. Een groot aantal aandeelhouders heeft gebruikgemaakt van het hen toekomende voorkeursrecht op de uit te geven aandelen. Na overleg met de Rabobank is op de AVA van 3 juni 2009 een nieuw emissievoorstel gedaan. De AVA is daarmee niet akkoord gegaan vanwege de eerdere weigering van de Rabobank om mee te werken aan de liquiditeitsverruiming en vanwege de steeds omvangrijker wordende financiële crisis en de daaruit voorvloeiende recessie.

2.14 Op 27 april 2010 hebben klager sub 2) en D, beiden aandeelhouder van Z, het faillissement van de vennootschap aangevraagd. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is hun verzoek afgewezen. Ondanks aanhoudende pogingen van het bestuur en de Raad van Commissarissen om het tij te keren, is de situatie van Z onveranderd gebleven. Uiteindelijk is op 24 augustus 2010 op verzoek van twee crediteuren het faillissement van Z uitgesproken.

3. De klacht

3.1 Klagers verwijten betrokkene dat hij heeft gehandeld in strijd met voor hem geldende en te dezen relevante wettelijke bepalingen en gedrags- en beroepsregels.

3.2 De klacht bestaat, naar de Accountantskamer begrijpt en ook betrokkene - blijkens diens verweerschrift - heeft begrepen, uit de volgende onderdelen:

a.         tijdens zakelijke bijeenkomsten heeft betrokkene klagers geadviseerd om in een door hem opgericht privéfonds te participeren;

b.         via zakelijke e-mails heeft betrokkene informatie verstrekt en uitnodigingen verstuurd om klagers tot investering in het door hem opgerichte privéfonds te laten komen;

c.         betrokkene heeft verscheidene petten op gehad, waaronder die van accountant bij Vanhier, zelfstandig bevoegd bestuurder van Z, bestuurder van voor klagers vooraf onbekende gerelateerde investeringsfondsen, bestuurder van de aannemer van voorkeur voor voornoemde investeringsfondsen en samenstellend accountant van A's Aannemersbedrijf B.V.;

d.         betrokkene heeft aan klagers als persoonlijk adviseur onjuiste informatie verstrekt en belangrijke informatie achtergehouden;

e.         betrokkene is niet deskundig gebleken als bestuurder bij de beoordeling van de aankoopprijs, de projectkosten en de verkoopprijs van negen panden, die tot 30 september 2007 zijn aangekocht;

f.         betrokkene heeft in de jaarrekening van Z ten onrechte een te gunstig financieel beeld gegeven.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaatshad vóór 1 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende GBR-1994 en, voor zover het plaatshad ná 1 januari 2007, aan de sinds die datum vigerende Verordening Gedragscode (RA's) (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A, het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1 en het (voor ‘accountants in business’ geldende) deel C. Daarbij merkt de Accountantskamer in het thans aan haar oordeel onderworpen feitencomplex op dat betrokkene de facto deels gedragingen heeft verricht als openbaar accountant en deels als accountant in business en het blijkens de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA), deel 2, pagina 84, het kennelijk de bedoeling van de regelgever is geweest dat in dat geval, afhankelijk van de gedraging, en naast deel A, òf deel B1 òf deel C van de VGC toepassing dient te vinden.

4.3 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat klagers, gelet op het bepaalde in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet tuchtrecht accountants (Wtra) niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de onderdelen a. en b. van de klacht en gedeeltelijk ook in onderdeel c., aangezien het daarbij (voor een deel) gaat om handelen van betrokkene dat heeft plaatsgevonden en dat klagers hebben geconstateerd meer dan drie jaar voor het moment waarop zij de klacht hebben ingediend. Aangaande onderdeel d. van de klacht heeft betrokkene naar voren gebracht dat het hem niet duidelijk is waarop klagers bij dit verwijt doelen. Mocht het hier om hetzelfde handelen gaan als dat wat klagers bij klachtonderdeel a. hebben gelaakt, dan geldt ook hier volgens betrokkene dat klagers daarover niet tijdig hebben geklaagd. Ter zitting heeft klager 1) mede namens de andere klagers verklaard dat klachtonderdeel d. ziet op hetzelfde handelen als onderdeel a.

4.4.1 Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht (in dit geval op 10 november 2010) drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.4.2 Wat er verder ook zij van het handelen waarop klagers bij de klachtonderdelen a. en b. het oog hebben, feit is dat dat handelen al eind 2006 en/of in de eerste drie maanden van 2007 heeft plaatsgevonden. Klagers hebben dus al ruim voor de aanvang van de termijn van drie jaar bedoeld in artikel 22 eerste lid onder c., van de Wtra, zijnde 10 november 2007, kunnen constateren dat betrokkene vermoedelijk handelde in strijd met het bepaalde in de Wet RA of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.4.3 De Accountantskamer onderschrijft niet de opvatting van klagers dat het constateren van dit handelen van betrokkene samenvalt met het moment waarop zij naar hun zeggen erop zijn gewezen dat dit handelen in strijd is met de gedrags- en beroepsregels voor accountants, welk moment volgens hem was gelegen in het voorjaar van 2010. Doorslaggevend daarbij is dat klagers al eind 2006 of in het eerste half jaar van 2007 hadden kunnen vermoeden dat er sprake was van mogelijke belangenverstrengeling die betrokkene diende te voorkomen. Gezien het vorenstaande moeten de klachtonderdelen a., b. en d. niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.5 Wat betreft het aan betrokkene gemaakte verwijt van het dragen van dubbele petten, als hiervoor weergegeven in sub c. van overweging 3.2, geldt het volgende.

4.5.1 Onweersproken is ook dat klagers al voor 10 november 2007 wisten dat betrokkene bestuurder was van Z. Dat brengt mee dat ook klachtonderdeel c. in zoverre niet-ontvankelijk is.

4.5.2 Voor al het handelen of nalaten van betrokkene dat heeft plaatsgevonden na 10 november 2007 geldt, anders dan betrokkene heeft doen aanvoeren in het verweerschrift, dat hij zo lang als hij de accountant van klagers en/of hun vennootschappen was, op grond van artikel B1-210.6 van de VGC periodiek opnieuw moest beoordelen of de relatie met klagers kon worden voortgezet.

Dat betekent dat betrokkene zich er, telkens opnieuw als het samenstellen van de jaarstukken van de vennootschappen van klagers of het verzorgen van belastingaangiften van deze vennootschappen of van klagers aan de orde was, rekenschap van moest geven of het (blijven) bekleden van de functie van (indirect) bestuurder en aandeelhouder van Z een bedreiging opleverde in de vorm van een mogelijke aantasting van zijn professionele of zakelijke oordeel door belangentegenstelling.

Klagers hebben in hun klaagschrift gesteld dat zij de samenwerking met betrokkene als hun accountant in 2008 en in 2009 hebben beëindigd. In het verweerschrift wordt melding gemaakt van de beëindiging van de overeenkomst met klager sub 1) en klager sub 2) medio 2009. Klager sub 3) heeft ter zitting verklaard dat hij de jaarstukken altijd wat later in het jaar kreeg en dat hij de jaarstukken over 2006 waarschijnlijk niet meer met betrokkene heeft besproken. Volgens klager sub 1) heeft hij de relatie met B.V.4 in 2008 beëindigd.

Betrokkene heeft (eerst) ter zitting verklaard dat de werkzaamheden voor klagers 1) en 2) en/of hun vennootschappen door een kantoorgenoot zijn overgenomen vanwege mogelijke belangenverstrengeling. Wanneer dat is gebeurd, kan hij niet zeggen. De overdracht is wel aan klagers meegedeeld, maar niet door hem zelf, aldus betrokkene. Volgens klager 2) is daarbij niet als reden vermeld het risico op belangenverstrengeling. Klager sub 1) heeft verklaard dat het bericht dat het werk was overgedragen hem niet heeft bereikt.

Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat betrokkene - overeenkomstig artikel B1-210.3 VGC - tegen de hiervoor gesignaleerde bedreiging (van niet te verwaarlozen betekenis) in de periode na 10 november 2007 ooit enige waarborg heeft getroffen, laat staan een waarborg die deze bedreiging zou wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau zou terugbrengen. Daarvan uitgaande moet klachtonderdeel c. in zoverre gegrond worden verklaard.

4.5.3 Uit het klaagschrift leidt de Accountantskamer af dat klagers bij klachtonderdeel c. mede op het oog hebben het feit dat zij, toen zijn in Z gingen participeren, niet wisten dat betrokkene (ook) directeur was van A Aannemersbedrijf B.V.

Betrokkene heeft ontkend dat hij bestuurder en/of (indirect) aandeelhouder was van deze vennootschap.

Klagers hebben ter ondersteuning van hun stelling verwezen naar een door hen overgelegde, door betrokkene mede ondertekende aanvullende aanvraag voor bouwvergunningen van 1 april 2008 en naar stukken van latere datum, waaruit deze betrokkenheid volgens klagers blijkt.

De Accountantskamer moet aan klagers toegeven dat de wijze waarop het aanvullende aanvraagformulier (naar mag worden aangenomen: mede door betrokkene) is ingevuld de indruk kan wekken dat betrokkene (destijds) directeur is (geweest) van A Aannemersbedrijf B.V. Toch is daarmee, gelet op de betwisting van deze stelling door betrokkene, de juistheid daarvan niet aannemelijk gemaakt. Uit de overige overgelegde stukken blijkt wel dat betrokkene (indirect) aandeelhouder is van B.V.8 maar niet dat deze vennootschap de moeder was van A Aannemersbedrijf B.V.

Dat brengt mee dat klachtonderdeel c. in zoverre ongegrond moet worden verklaard.

4.5.4 Klachtonderdeel c. heeft ook betrekking op het volgens klagers verzwijgen van het feit dat betrokkene de jaarstukken van A Aannemersbedrijf B.V. heeft samengesteld.

In het verweerschrift is naar voren gebracht dat betrokkene in 2008 administratieve werkzaamheden heeft verricht voor genoemd bedrijf.

Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat een kantoorgenoot van hem eenmalig een jaarrekening van deze vennootschap heeft samengesteld.

In het licht van deze verweren, waarop klagers niet meer hebben gereageerd, moet klachtonderdeel c. ook in zoverre falen.

4.5.5 Met betrekking tot zijn rol bij B.V.7 heeft betrokkene onder meer aangevoerd dat deze vennootschap in een ander segment dan Z heeft geopereerd, dat de statuten van Z een uitvoerige regeling kenden voor belet (waaronder als gevolg van tegenstrijdige belangen) van bestuurders, dat de Raad van Commissarissen van Z geen bezwaar had gemaakt tegen het combineren van functies bij Z en bij B.V.7 en heeft toegezien op het voorkomen van belangenverstrengeling. De AVA van Z is vervolgens van deze combinatie in kennis gesteld tijdens de vergadering op 26 maart 2008. Zij is daarmee toen akkoord gegaan. Volgens betrokkene heeft hij dusdoende voldoende waarborgen getroffen tegen eventuele bedreigingen.

De Accountantskamer overweegt dat uit de door klagers overgelegde notulen van de AVA van 26 maart 2008 blijkt dat de oprichting van B.V.7 toen ter sprake is gebracht door de partner van klager sub 3). Uit het vervolg van de notulen kan worden afgeleid dat de AVA geen probleem heeft gemaakt van de combinatie van functies.

Dat laat echter onverlet dat gesteld noch gebleken is dat betrokkene (onder andere) klagers daarvan spontaan en eerder in kennis heeft gesteld, terwijl vast staat dat B.V.7 al voor oktober 2007 is opgericht. Dat had op grond van de fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en e., wel van betrokkene verwacht mogen worden. In zoverre is klachtonderdeel c. dan ook gegrond.

4.5.6 Betrokkene heeft in het verweerschrift nog meegedeeld dat hij mede-bestuurder en (indirect) aandeelhouder is van B.V.9 en van B.V.10 Hij heeft in dat verband gesteld dat deze feiten geen bedreigingen hebben opgeleverd voor (naar de Accountantskamer begrijpt) zijn functioneren als accountant van klagers en/of van hun vennootschappen en als bestuurder van Z. Klagers hebben deze feiten ter zitting niet meer ter sprake gebracht. De Accountantskamer zal er daarom van uitgaan dat klachtonderdeel c. niet hierop ziet.

4.6 Wat betreft het verwijt dat betrokkene onvoldoende deskundig is gebleken, als hiervoor weergegeven in sub e. van overweging 3.2, geldt het volgende.

Ter zitting is namens betrokkene in reactie op dit onderdeel van de klacht (aanvullend) naar voren gebracht dat er eind oktober 2007 op de website van Z een financieel overzicht is geplaatst van de begrote opbrengst, de projectkosten, het projectresultaat en het totale begrote resultaat per appartement. Klagers hebben hierover pas meer dan drie jaar later geklaagd en zijn daarom niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel, aldus betrokkene.

Klagers hebben niet betwist dat het hiervoor bedoelde overzicht eind oktober 2007 is geplaatst op de website van Z. Daaruit volgt dat zij bij het klagen over de (gestelde) ondeskundigheid van betrokkene bij de aankoop, het begroten van de projectkosten en het verkopen van de tot 30 september 2007 aangekochte panden de termijn van artikel 22, eerste lid aanheft en onder c, van de Wtra, niet in acht hebben genomen.

Daaruit volgt dat zij in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

4.7 Wat betreft de klacht dat betrokkene in de jaarrekening van Z ten onrechte een te gunstig financieel beeld heeft gegeven, als hiervoor weergegeven in sub f. van overweging 3.2, geldt het volgende.

Betrokkene heeft in reactie op dit onderdeel van de klacht erop gewezen dat klagers dit verwijt niet hebben geconcretiseerd. Bovendien is de jaarrekening van Z over 2007 gecontroleerd en die over 2008 zelfs beoordeeld.

Klagers hebben dit onderdeel van de klacht ter zitting niet nader toegelicht. Als zodanig kan niet gelden de stelling dat er geen AVA is belegd waarop verantwoording is afgelegd over het gevoerde beleid in 2009.

Gezien het vorenstaande moet onderdeel f. van de klacht ongegrond worden verklaard.

4.8 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor omschreven schending van genoemde fundamentele beginselen, alsmede het gegeven dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.  De Accountantskamer acht - alles in aanmerking nemende - oplegging van de maatregel waarschuwing passend en geboden.

4.9 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.10 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht in de onderdelen a., b., d., e. en, in zoverre als hiervoor is aangegeven, in onderdeel c. niet-ontvankelijk;

·         verklaart de klacht in onderdeel f. en, in zoverre als hiervoor is aangegeven, in onderdeel c. ongegrond;

·         verklaart de klacht in onderdeel c. gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·         legt ter zake aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op;

·         verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.J. van Lee en prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA, rechterlijke leden, drs. E.J.F.A. de Haas RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2011.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                               voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                              

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen/kan klagers en/of betrokkene, dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage, door het indienen van een ondertekend beroepschrift dat de gronden van het beroep dient te bevatten.